ECLI:NL:RBAMS:2017:8564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
13/650204-15 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rector voor het bezit en vervaardigen van kinderpornografisch materiaal

Op 22 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 51-jarige man, werkzaam als rector op een middelbare school, die zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit en vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 maart 2015 duizenden kinderpornografische afbeeldingen en video's heeft gedownload en bewerkt. De verdachte heeft normale foto's van leerlingen gemanipuleerd tot seksuele afbeeldingen. Tijdens de rechtszittingen op 12 mei, 9 oktober en 8 november 2017 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder chatgesprekken en de inhoud van in beslag genomen gegevensdragers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig is, maar dat de verdachte wel degelijk schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het volgen van een behandeltraject. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, die door de daden van de verdachte in hun eer en goede naam zijn aangetast. De rechtbank heeft de omvang van het bezit van kinderpornografie als zeer ernstig beoordeeld, vooral gezien de rol van de verdachte als rector, wat het vertrouwen van leerlingen en ouders in hem heeft geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650204-15 (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] , en aldaar feitelijk verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 12 mei 2017, 9 oktober 2017 en 8 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het verwerven, bezit, vervaardigen, verspreiden van en met gebruikmaking van een communicatiedienst zich de toegang verschaffen tot kinderpornografische afbeeldingen en films in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 maart 2015 en dat hij hier een gewoonte van heeft gemaakt.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van 12 mei 2017 heeft de raadsman van verdachte betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is met betrekking tot de onder feit 1, 2 en 3 genoemde zinsnede ‘onder meer’. Deze passage is namelijk onbegrijpelijk. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BS1739), waarin hij de zinsnede ‘onder meer’ kwalificeert als een weinig precieze aanduiding. De raadsman heeft ook aangevoerd dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, omdat slechts een deel van de ten laste gelegde afbeeldingen en films feitelijk is omschreven. Het is voor verdachte onduidelijk welk materiaal wordt bedoeld met de niet nader omschreven films en afbeeldingen.
3.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 mei 2017 aangevoerd dat de regelgeving omtrent de geldigheid van de dagvaarding erop is gericht dat een verdachte begrijpt waartegen hij zich moet verdedigen. Zij heeft erop gewezen dat de verdediging inzage heeft gekregen in de ‘toonmap’, waarin al het materiaal dat wordt vermeld op de dagvaarding is opgenomen. De verdediging kan zich er daarom niet op beroepen dat onbekend is welke afbeeldingen en films in de dagvaarding worden bedoeld. Al hetgeen is getoond in de toonmap is onderdeel van het strafdossier en dus is daarmee duidelijk voor verdachte waartegen hij zich moet verweren. De officier van justitie heeft er op gewezen dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de opsteller van de tenlastelegging zich kan beperken tot een representatieve selectie, maar dat in casu sprake is van grootschalige hoeveelheden kinderporno.
De raadsman heeft bestreden dat de verdediging inzage heeft gehad in alle in de tenlastelegging genoemde foto’s en films.
Ter terechtzitting van 9 oktober 2017 heeft de officier van justitie gepersisteerd bij haar standpunt dat de verdediging de gelegenheid heeft gekregen al het op de tenlastelegging vermelde materiaal in te zien. Zij heeft gesteld dat de verdachte bekend mag worden verondersteld met hetgeen op zijn gegevensdragers aanwezig was en daarmee dus ook met hetgeen in de tenlastelegging is opgenomen. Zij heeft erop gewezen dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat waar slechts voor een aantal afbeeldingen een veroordeling kan volgen, de omvang van het totaal kan worden betrokken in de strafmaat. Het Openbaar Ministerie heeft er dan ook om proceseconomische redenen niet voor gekozen een vordering tot wijziging van de tenlastelegging in te dienen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 9 oktober 2017 gesteld dat de straftoemeting dient te worden bepaald op grond van de uiteindelijke bewezenverklaring, niet mede op grond van dat deel van de tenlastelegging dat nietig wordt verklaard, omdat de verdediging zich daartegen niet kan verweren.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft bij arresten van 24 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1497) en van
17 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3322) de navolgende uitgangspunten vastgesteld voor de wijze van ten laste leggen en de strafrechtelijke beoordeling in zaken waarbij sprake is van grote hoeveelheden kinderpornografisch materiaal.
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de dagvaarding een opgave bevatten van het feit dat ten laste is gelegd. In dat kader is van belang dat in zaken waarin gedragingen in strijd met artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht ten laste zijn gelegd aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. De dagvaarding moet daarom of een voldoende concrete beschrijving vermelden, dan wel de vindplaats van die beschrijving in het dossier. Indien de tenlastelegging niet aan die eisen voldoet en de verdachte daarop een beroep doet, kan dit grond vormen voor nietigverklaring van de dagvaarding.
Bij de strafrechtelijke beoordeling in zaken waarbij sprake is van grote hoeveelheden kinderpornografisch materiaal is het, zo volgt uit voornoemd arrest uit 2014, wenselijk de omvang van het voorbereidend onderzoek en van het onderzoek ter terechtzitting te begrenzen. De steller van de tenlastelegging zou zich bij voorkeur moeten beperken tot het beschrijven van een gering aantal afbeeldingen, zo mogelijk ten hoogste vijf, zonder in de tenlastelegging zelf enige aanduiding van of verwijzing op te nemen naar een grotere hoeveelheid waarvan die afbeeldingen deel uitmaken.
De onderhavige tenlastelegging heeft, in afwijking van en in strijd met de door de Hoge Raad aanbevolen werkwijze, betrekking op het bezit van 34.805 afbeeldingen en 23.045 films (feit 1) en 306 afbeeldingen en 18 films (feiten 2 en 3).
Van een deel van de ten laste gelegde afbeeldingen en films is een concrete beschrijving opgenomen van hetgeen daarop te zien zou zijn, zodat de tenlastelegging ten aanzien van die afbeeldingen en films voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
Ten aanzien van de overige hoeveelheid niet nader omschreven afbeeldingen en films voldoet de tenlastelegging echter niet aan de eisen van artikel 261, eerste lid Sv. Hetzelfde geldt voor de in de dagvaarding telkens opgenomen zinsnede ‘(onder meer)’. De dagvaarding dient in zoverre dan ook nietig te worden verklaard.
3.2
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie heeft gehandeld in strijd met het opportuniteitsbeginsel door verdachte te vervolgen voor het bezit van kinderpornografische afbeeldingen van [naam 1] , terwijl deze laatste geen aangifte wilde doen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten, moet het Openbaar Ministerie de in het geding zijnde belangen afwegen. Pas wanneer het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten of wanneer anderszins sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard. In onderhavige zaak is evenwel van een dergelijke situatie geen sprake.
3.3
De dagvaarding is voor het overige geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de tegen verdachte geformuleerde beschuldiging uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 december 2014 ontving het team Bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme van de Landelijke Eenheid (Dienst Landelijke Recherche i.o.) een Criminal Investigations report afkomstig van Interpol Bern in Zwitserland. In het onderzoek dat in dit rapport is beschreven kwam naar voren dat een Zwitserse verdachte die gebruikt maakte van de naam “ [bijnaam 1] ” zich bezig hield met het in bezit hebben en verspreiden van kinderpornografisch materiaal via Gigatribe, een zogenoemd P2P netwerk. Na overname van dit account in het kader van het aldaar gehouden strafrechtelijk onderzoek werd op 12 november 2014 een contact gerealiseerd met een Gigatribe gebruiker genaamd “ [bijnaam 2] ”. “ [bijnaam 2] ” had sinds 24 augustus 2015 contact met het genoemde “ [bijnaam 1] ” account, één van de 74 Gigatribe contacten van “ [bijnaam 2] ”.
Na onderzoek van de chatlogs tussen “ [bijnaam 1] ” en “ [bijnaam 2] ” is het wachtwoord van de gebruikte beveiligde folders van “ [bijnaam 2] ” verkregen. Gedurende de contacten tussen beide accounts zijn er 11 afbeeldingen en een videobestand van Gigatribe gebruiker “ [bijnaam 2] ” gedownload, 10 afbeeldingen zijn in dat onderzoek als kinderpornografisch aangemerkt. Na onderzoek van het gebruikte IP-adres kon worden vastgesteld dat verdachte gebruiker was van het account “ [bijnaam 2] ”.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 31 maart 2015 een doorzoeking van de woning van verdachte plaatsgevonden. Tijdens die doorzoeking zijn diverse gegevensdragers in beslag genomen en vervolgens onderzocht. Op het moment dat de politie en de rechter-commissaris de woning betraden zei verdachte te weten dat hij wist dat jullie (rechtbank: de politie) hem komen aanhouden, dat hij er op zat te wachten en het eens over moet zijn. Verdachte maakte een aangeslagen indruk, zei dat zijn leven voorbij was en hij al acht jaar naar de psycholoog ging. Vervolgens vertelde verdachte dat niemand het wist en zweerde nooit iemand te hebben misbruikt of op school aan iemand had gezeten. Verdachte vertelde niet homoseksueel te zijn maar op jongetjes te vallen van 16 jaar. De politie zou heel veel aantreffen, wel 1000-den filmpjes, het was verdachtes tweede leven, verdachte leek op dat moment suïcidaal te zijn.
Naar aanleiding van de doorzoeking is eerst door verdachte en vervolgens door de politie op 31 maart 2015 contact gezocht met de bestuursvoorzitter van het [naam school] , [naam bestuursvoorzitter] , en is zij door hen geïnformeerd omtrent bij verdachte aangetroffen kinderporno. Verdachte is daarop onmiddellijk geschorst. Die dag heeft overleg plaatsgevonden tussen de bestuursvoorzitter, de politie en de officier van justitie op het politiebureau waarbij de bestuursvoorzitter is ingelicht omtrent het aantreffen van kinderporno bij verdachte. Er leek op dat moment geen link te zijn met de school. Dat is door verdachte aan haar verklaard en daar is tevens op gewezen in twee brieven van de hand van verdachte die tijdens bijeenkomsten op school zijn voorgelezen. (pvb 149), aldus de genoemde bestuursvoorzitter.
Blijkens het door de politie verrichte onderzoek aan de gegevensdragers werden ruim vierhonderdduizend afbeeldingen en 16.700 films/video’s aangetroffen. Bij de beoordeling van het betreffende materiaal zijn, aan de hand van de criteria zoals deze zijn ontwikkeld in de jurisprudentie en de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal, 19.339 foto’s en 6607 films/video’s als kinderpornografisch aangemerkt. Globaal gesproken was van dit materiaal ruim 40% zonder daarvoor bestemde software niet meer eenvoudig door de (de rechtbank begrijpt: gemiddelde) gebruiker te benaderen. Een representatieve doorsnede van 32 foto’s en 10 films/video’s is als toonmap aan de officier van justitie ter beschikking gesteld. In het proces verbaal zijn de kinderporno download en de videofragmenten download beschreven.
De internetgeschiedenis op de inbeslaggenomen digitale gegevensdragers is met behulp van gespecialiseerde software onderzocht. Daaruit zou kunnen blijken dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het verspreiden van kinderpornografisch materiaal en seksueel misbruik van een 15- en 16-jarige jongen. Verdachte heeft verklaard zich daaraan niet schuldig te hebben gemaakt en dat er sprake was van een rollenspel tussen hem en het betreffende chatcontact en een en ander pure fantasie was. Er heeft volgens hem nimmer daadwerkelijk seksueel misbruik plaatsgevonden zoals gesuggereerd tijdens dat chatcontact.
Tijdens het meergenoemde onderzoek kwam voorts naar voren dat zich op de gegevensdragers ook van meerdere kennelijk (oud) leerlingen van het [naam school] , de school waaraan verdachte tot 1 augustus 2015 als rector verbonden was, mogelijk als kinderpornografisch aan te merken materiaal bevond opgenomen met bestandsnamen met de (voor)naam van die 24 (oud) leerlingen.
Bij het bekijken van het materiaal van deze (oud) leerlingen bleek in de visie van de politie een aanzienlijk aantal afbeeldingen en films te zijn gemanipuleerd tot mogelijk kinderpornografisch materiaal. Er was enerzijds sprake van “basismateriaal” bestaande uit niet kinderpornografische afbeeldingen en films waarop (oud) leerlingen te zien zijn terwijl zij op school zijn of tijdens school gerelateerde activiteiten. Dat materiaal is bewerkt tot (mogelijk) kinderpornografisch materiaal. In totaal zijn 269 foto’s van (oud) leerlingen in die zin gemanipuleerd. Er zijn 17 kennelijk heimelijk gemaakte films aangetroffen die als kinderpornografisch materiaal zijn aangemerkt. Deze films hebben seksueel getinte bestandsnamen, terwijl aan de als niet kinderpornografisch beoordeelde films alleen de daadwerkelijke activiteit zoals schaatsen, inhaalproefwerk en/of [naam] als bestandnaam is toegekend.
Met behulp van het leerlingensysteem [naam leerlingensysteem] is onderzoek gedaan naar de identiteit van deze (oud) leerlingen. Daarbij is de identiteit van de betreffende leerlingen, zoals die zijn opgenomen in de beschuldiging, vastgesteld, waarbij dat onderzoek per leerling in een proces-verbaal van herkenning is beschreven en verantwoord. Per leerling is een informatief gesprek gevoerd, in een aantal gevallen alleen met die leerling, soms in het bijzijn van een ouder van die leerling. Tijdens die gesprekken is aan de leerlingen onder meer gevraagd of zij aangifte wensten te doen. Daarop is verschillend gereageerd. De betreffende gesprekken zijn auditief opgenomen. In een aantal gevallen is dit informatieve gesprek gevolgd door een proces-verbaal van verhoor waarbij door de betreffende (oud) leerling aangifte tegen verdachte is gedaan. Bij gelegenheid van die contacten zijn door de politie onder meer uitlatingen gedaan tegenover de gehoorde dan wel aangever over de aanleiding van en de stand van het strafrechtelijk onderzoek en de strafbaarheid van verdachtes handelingen.
Verdachte is door de politie op 9 november 2015 aangehouden en vervolgens op 9 en 10 november 2015 in bijzijn van zijn raadsman verhoord. Daarbij is ook uitvoerig stilgestaan bij de seksuele voorkeur van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat al zijn relaties met vrouwen waren en nooit iets te hebben gedaan met een man of jongen. In de periode dat verdachte geen relatie had, voorzag hij in zijn seksuele behoefte uitsluitend door fantasieën. Verdachte heeft beschreven dat hij volgens zijn behandelaar van De Waag, waarmee sinds de doorzoeking contact bestaat, hebefilie als voorkeur heeft. Dat komt, aldus verdachte, neer op het koesteren van seksuele gevoelens voor jongens in de leeftijd van 14 tot 18 jaar. Verdachte is gefascineerd door de seksualiteit in die leeftijdscategorie. Met betrekking tot het moment waarop verdachte voor het eerst in contact kwam met kinderporno, schat verdachte dat dit het geval was vanaf het moment waarop hij beschikte over een snellere internetverbinding via wifi. Verdachte kan niet uitsluiten dat daar ook jongens van onder de 18 jaar bij zitten. Sinds een halfjaar gebruikte verdachte het programma Gigatribe en hij kan niet uitsluiten dat hij daardoor meer beeldmateriaal van andere en jongere leeftijdscategorieën heeft binnengehaald.
Er zou sprake zijn van een drietrapsraket: de al zijn hele leven bestaande seksuele voorkeur, het porno zoekgedrag waarbij is gezocht naar jongens in de wat oudere leeftijdscategorie en de ontsporing in het laatste half jaar (vanaf omstreeks september 2014) die volgens verdachte een gevolg is van stress.
De download van Gigatribe zou door verdachte nooit zijn bekeken, terwijl een vorm van preview niet beschikbaar zou zijn. Veel is verwijderd wanneer het na bekijken niet de interesse van verdachte had (pvb 675). Dat het zover is gekomen, is volgens verdachte een gevolg van zijn drukke baan, opgebouwde frustratie over een seksuele voorkeur die niet in de praktijk kon worden gebracht en botte verleiding waar geen nee tegen werd gezegd. Hij omschrijft zijn gedrag als roekeloos, maar zijn norm was dat niemand van zijn seksuele voorkeur schade mocht ondervinden. Verdachte heeft ontkend ooit een jongen met een vinger te hebben aangeraakt. Daar waar dat in chatgesprekken anders lijkt te zijn, is er sprake van stoerdoenerij.
Een deel van de door verdachte gedownloade mappen is door hem in speciale mappen opgeslagen (pvb 677). Verdachte heeft verklaard dat hij zou kunnen hebben verspreid maar dat dit nooit zijn intentie was (pvb 679). Het handelen van verdachte is door hem omschreven als zijn ‘onderleven’. Dit ‘onderleven’ speelde zich ’s nachts af, nooit op school en nooit als verdachte werk thuis deed. Er was totaal geen connectie tussen het ‘onderleven’ en het ‘boven leven’ (naar de rechtbank begrijpt: zijn werkzame leven) (pvb 680).
Verdachte heeft verklaard, voor zijn contact met De Waag, gedurende een groot aantal jaren – zonder succes – bij een psychiater in behandeling te zijn geweest.
Verdachte is er trots op dat hij nooit in zijn ‘boven leven’ aan zijn gevoelens heeft toegegeven.
Verdachte is van mening geen kinderpornografisch materiaal te hebben vervaardigd en zag het als ongevaarlijk geknutsel. De gebruikte afbeeldingen waren deels pornografisch materiaal en deels afbeeldingen van leerlingen. Er zouden geen foto’s zijn gebruikt van andere leerlingen dan die van het [naam school] . Er zouden in de beleving van verdachte geen foto’s van leerlingen van het [naam voormalige school] , de voormalige school waar verdachte aan verbonden was, zijn gebruikt.
Geconfronteerd met verklaringen en reacties van oud leerlingen van het [naam school] heeft verdachte verklaard te begrijpen dat deze zich bedonderd voelen, het vreselijk te vinden en de reacties te begrijpen. Filmopnames van leerlingen tijdens sporttoernooien en in een kleedkamer zijn volgens verdachte tamelijk openlijk en zonder seksuele bijbedoelingen gemaakt. Delen van die opnames zijn bewaard omdat hij deze interessant vond.
Geconfronteerd met gemanipuleerd beeldmateriaal van oud leerlingen van het [naam voormalige school] heeft verdachte verklaard daar geen herinnering aan te hebben en daarover niet te willen verklaren, omdat hij vreest dan slachtoffers te maken bij mensen die inmiddels dertigers zijn. Verdachte heeft verklaard enorme spijt van zijn handelingen te hebben en te wensen dat hij het terug kon draaien en altijd te hebben geprobeerd er voor te zorgen dat niemand last had van zijn activiteiten. Dat dit nu toch is gebeurd, is vreselijk, aldus verdachte (pvb 691).
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft verdachte uitvoerig nader uiteengezet wat zijn visie op de beschuldiging is, ten tijde van de genoemde verhoren bij de politie en na de sindsdien tot aan de zittingen verstreken tijd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het verwijt dat verdachte kinderpornografische afbeeldingen heeft verworven en verspreid (feit 1), heeft zij gewezen op de verklaring van verdachte dat hij kinderpornografische afbeeldingen heeft gedownload via Gigatribe en op de resultaten van onderzoek aan de onder verdachte in beslaggenomen gegevensdragers.
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte materiaal heeft verspreid door wachtwoorden te geven en mappen te delen via Gigatribe, een site die een ruilprincipe kent. Dit volgt uit de chatgesprekken die verdachte heeft gevoerd met andere gebruikers van Gigatribe.
Met betrekking tot het door verdachte vervaardigde materiaal (feit 2 en 3) heeft de officier van justitie aangevoerd dat dit is onder te verdelen in een viertal categorieën, te weten foto’s en films waarbij is ingezoomd op geslachtsdelen of waarbij leerlingen zich ontkleden, materiaal waarbij op bestaande (kinder-)pornografische afbeeldingen een hoofd en/of bovenlijf van een leerling is geplakt, materiaal waarbij op foto’s van leerlingen een voorwerp (bijvoorbeeld een penis) is geplakt en materiaal dat een serie vormt.
Ten aanzien van de eerste categorie heeft de officier van justitie betoogd dat afbeeldingen van minderjarigen die niet expliciet seksuele handelingen inhouden, toch als strafbare afbeeldingen kunnen worden aangemerkt op grond van de context van de afbeelding, in de afbeelding aanwezige elementen of de wijze van tot stand komen, zoals het inzoomen op of nadrukkelijk in beeld brengen van geslachtsdelen van minderjarigen. Niet expliciete beelden kunnen onder de reikwijdte van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) vallen als zij strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling, aldus de officier van justitie. In dit kader is van belang dat verdachte in opnames nadrukkelijk inzoomde op de geslachtsdelen van de leerlingen en tevens opnames maakte in de kleedkamer, terwijl leerlingen zich omkleedden.
Met betrekking tot de door verdachte gemanipuleerde afbeeldingen en films (categorie 2 en 3) is naar de mening van de officier van justitie niet relevant hoe de afbeeldingen er uit zien op een groot scherm of na inzoomen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de afbeelding op normale grootte moet worden beoordeeld voor de vraag of de afbeelding niet van echt is te onderscheiden. De toets die daarbij moet worden aangelegd, is of het voor een gemiddelde buitenstaander niet zonder meer duidelijk is dat het een gemonteerde foto betreft. In haar visie zijn de onderhavige virtuele afbeeldingen geen creatieve of kunstzinnige uiting, maar beogen zij slechts seksueel contact tussen minderjarigen onderling en minderjarigen en meerderjarigen, dan wel de minderjarige als seksueel object op realistische wijze weer te geven. De officier van justitie heeft er tot slot op gewezen dat onnatuurlijke omstandigheden, zoals de aanwezigheid van drie armen op een foto, niet aan de kwalificatie als kinderpornografisch in de weg hoeven te staan.
De vierde categorie betreft foto’s die tezamen een serie volgen. Een deel van die afbeeldingen is op zichzelf beschouwd niet als kinderpornografisch aan te merken, een deel is dat wel. Gelet op de samenhang tussen de afbeeldingen wat betreft inhoudelijke kenmerken en de wijze van totstandkoming ervan, moet de gehele serie als kinderporno worden bestempeld.
De officier van justitie heeft haar standpunten onderbouwd met relevante jurisprudentie.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het verspreiden van kinderpornografisch materiaal. Dat anderen de mogelijkheid hadden om dit materiaal van verdachte te downloaden, betekent nog niet dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Het enkele beschikbaar stellen van kinderpornografisch materiaal is niet voldoende om het verspreiden bewezen te verklaren.
Voor wat betreft het verwijt dat verdachte kinderpornografische bestanden opzettelijk in bezit heeft gehad, geldt dat twee van de in feit 1 genoemde afbeeldingen door de politie zijn gekwalificeerd als ‘overig’ en daarmee niet als kinderpornografisch. Bij drie afbeeldingen staat niet ‘accessible’ vermeld, maar ‘other’ of ‘deleted’. Tevens is sprake van een afbeelding waarbij niets vermeld is over de accessibility. Deze afbeeldingen zijn dusdanig ontoegankelijk dat verdachte niet geacht kan worden te weten dat ze bestaan en kunnen worden (terug-) gevonden, zodat het opzet op het bezit ervan ontbreekt.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat bestanden zijn ten laste gelegd waarop de acteurs meerderjarig zijn. Onder feit 1 zijn als laatste zeven afbeeldingen ten laste gelegd, waarvan de ‘file created’ data dateren van na de ten laste gelegde periode. Bovendien ontbreekt ten aanzien van die zeven afbeeldingen het opzet, nu verdachte ze heeft gezien via Skype en zich er niet van bewust was dat ze ook werden opgeslagen op zijn computer, aldus de raadsman.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het verwijt dat verdachte kinderpornografische films en foto’s heeft vervaardigd en die in bezit heeft gehad (feiten 2 en 3), het volgende aangevoerd. De door verdachte bewerkte foto’s en films zijn goed van echt te onderscheiden en daarom niet als kinderporno te kwalificeren. Voor de zogenaamde thumbnails (miniatuurfoto’s) kan niet worden beoordeeld of deze al dan niet van echt te onderscheiden zijn. Onder de feiten 2 en 3 is een aantal filmfragmenten beschreven, waarbij is vermeld dat de beelden uit deze film zijn bewerkt tot een kinderpornografische afbeelding. Anders dan het Openbaar Ministerie stelt, maakt dit gegeven niet dat de oorspronkelijke film ook kinderpornografisch van aard zou zijn. Verder is van belang dat een aantal duidelijk zichtbaar bewerkte foto’s – hetgeen ook in het proces-verbaal wordt aangegeven – toch als kinderpornografisch is betiteld. Dit is in strijd met het juiste toepasselijke criterium, dat een foto niet van echt te onderscheiden moet zijn. Bovendien geldt dat wanneer op een foto enig bloot of enige seksuele gedraging afwezig is, dit zonder meer leidt tot de conclusie dat die foto niet kinderpornografisch is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat enkele leerlingen, waaronder [naam 1] die ter terechtzitting op 12 mei 2017 een getuigenverklaring heeft afgelegd, niet minderjarig waren (de rechtbank begrijpt: ten tijde van het bewerken van de foto’s). Ook komen dezelfde afbeeldingen meermalen voor in de tenlastelegging.
Ook de raadsman heeft zijn standpunten onderbouwd met relevante jurisprudentie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis heeft de rechtbank in navolging van de raadsman van verdachte per feit de daaronder beschreven bestanden genummerd.
Bestanden die meermalen in de tenlastelegging voor komen, zal de rechtbank slechts eenmaal in de bewezenverklaring opnemen.
Ten aanzien van feit 1
Verspreiden
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij via het programma Gigatribe kinderpornografische afbeeldingen en video’s heeft gedeeld met andere gebruikers. Gigatribe biedt de mogelijkheid om bestanden uit mappen van anderen te downloaden. Regelmatig zijn de mappen beveiligd met een wachtwoord. Gebruikers wisselen wachtwoorden uit waarna zij over en weer bestanden kunnen downloaden.
Uit het strafdossier volgt dat op de HP computer van verdachte het programma Gigatribe was geïnstalleerd. Onder de map Documenten stond een map Gigatribe, met daarin afbeeldingen en video’s van kinderpornografische aard. De map van verdachte was beveiligd met een wachtwoord. Verdachte heeft bekend dat hij gebruik heeft gemaakt van Gigatribe om kinderporno te downloaden van anderen. Hij sluit niet uit dat anderen ook bestanden van hem hebben gedownload.
Wil kunnen worden bewezen dat verdachte via Gigatribe kinderporno heeft verspreid, dan moeten twee elementen vaststaan. Als eerste moet verdachte een ander de mogelijkheid hebben geboden om met gebruikmaking van zijn wachtwoord kinderpornografisch materiaal van zijn computer te downloaden. Als tweede moet worden bewezen dat die ander daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid. De rechtbank verwijst voor deze vereisten naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van
De rechtbank moet dan ook beoordelen of verdachte een of meer van de in de tenlastelegging genoemde bestanden daadwerkelijk heeft gedeeld met andere gebruikers van Gigatribe.
In het dossier bevinden zich diverse chatgesprekken tussen verdachte en andere gebruikers van Gigatribe. In zes chatgesprekken heeft verdachte zijn wachtwoord gedeeld. Uit de inhoud van de gesprekken blijkt dat zijn gesprekspartner daadwerkelijk bestanden van verdachte heeft gedownload. Verdachte vraagt namelijk naar de mening van de ander over de inhoud van de bestanden, er wordt gechat over de downloadsnelheid en verdachte constateert in meerdere gesprekken dat zijn chatpartners bestanden van hem hebben gekregen. De gesprekken dateren uit 2014: 19 augustus, 29 september, 1 en 14 en 26 oktober en 5 november. In het dossier ontbreekt echter een overzicht van de bestanden die tijdens de chatgesprekken zijn gedeeld. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of een van de genoemde bestanden uit de dagvaarding is gedeeld tijdens deze chatgesprekken.
Op 12 november 2014 heeft een chatgesprek plaatsgevonden tussen “ [bijnaam 2] ” (verdachte) en “ [bijnaam 1] ”. De Zwitserse politie had het account van “ [bijnaam 1] ” op dat moment overgenomen en heeft 11 afbeeldingen en 1 film gedownload van de gebruiker “ [bijnaam 2] ”. Previews van de afbeeldingen tonen aan dat het om kinderpornografische afbeeldingen gaat. In het dossier bevindt zich een screenshot met een deel van de gedownloade bestandsnamen. Deze bestandsnamen zijn echter niet op de dagvaarding vermeld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen of films heeft verspreid via Gigatribe. Hij zal daarom worden vrijgesproken van het verspreiden van kinderporno, zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Bezit buiten de ten laste gelegde periode
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het bezit van de onder feit 1 genoemde bestanden 55 tot en met 61. Deze bestanden zijn verzonden op 10 oktober 2015 respectievelijk 2 en 4 november 2015. Deze data vallen buiten de ten laste gelegde periode.
Thumbnailbestanden
De rechtbank spreekt verdachte voorts vrij van het opzettelijk in bezit hebben van de onder feit 1 genoemde bestanden 1 en 8. Dit betreffen zogenaamde thumbnail-bestanden die voor de gemiddelde gebruiker, zoals verdachte, niet bereikbaar zijn. Wel duiden zij er op dat de originele afbeeldingen op enig moment beschikbaar zijn geweest. Nu echter in het proces-verbaal geen datum bij de thumbnails is weergegeven, kan de rechtbank niet vaststellen of de originele afbeeldingen ook binnen de ten laste gelegde periode beschikbaar waren.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Verweren ten aanzien van de kinderpornografische aard van de afbeeldingen en film.
Bij de beoordeling of de tenlastegelegde afbeeldingen en films van kinderpornografische aard zijn, heeft de rechtbank het uitgangspunt gehanteerd zoals dat door de Hoge Raad is neergelegd in zijn arrest van 8 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3483). Gemanipuleerde afbeeldingen en films vallen onder de reikwijdte van artikel 240b Sr als deze
op het eerste gezichtniet van echt zijn te onderscheiden. Dit criterium heeft de rechtbank ook gehanteerd in raadkamer bij het bestuderen van de afbeeldingen uit de feiten 2 en 3. In- of uitzoomen of nadere bestudering van de afbeeldingen en films maken, anders dan door de verdediging betoogd, geen onderdeel uit van deze toets. De opvatting van de raadsman dat slechts dan sprake kan zijn van kinderporno als naaktheid of een seksuele gedraging te zien is, deelt de rechtbank niet. Nadrukkelijk inzoomen op geslachtsdelen van leerlingen strekt naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de seksuele voorkeur van verdachte, tot het opwekken van seksuele prikkeling en valt daarmee, zoals ook door de officier van justitie betoogd, onder de reikwijdte van artikel 240b Sr. Zo heeft verdachte in de film [naam film] (nr. 23 op de dagvaarding, feit 2) ervoor gekozen om digitaal in te zoomen op het kruis van de betrokkene. Tot drie maal toe wordt het beeld herhaald dat de jongen zijn shirt uittrekt. Ook wordt herhaaldelijk in slow-motion weergegeven hoe de betrokkene zijn broek uittrekt. Hoewel er op zichzelf geen seksuele handelingen te zien zijn, acht de rechtbank deze film wel bedoeld om verdachte seksueel op te winden. In de video ING_0027 (nr 25 op de dagvaarding) is weliswaar geen naakt lichaamsdeel te zien, maar richt verdachte de camera meerdere seconden op het kruis van de jongens die tegenover de camera staan. Daarbij verdwijnen hun hoofden uit beeld. Ook in de film die als nummer 27 op de dagvaarding onder feit 2 is vermeld, richt verdachte het beeld merendeels op de romp en het kruis van de jongens aan de andere kant van de camera. De film met nummer 34 bevat beelden van de atletiekbaan waar leerlingen van het [naam school] op te horen zijn. Tijdens de film komen meerdere jongens in beeld, maar slechts van het bovenbeen tot borsthoogte en geen enkel moment het hoofd. Bij de film met nummer 41 op de dagvaarding filmt verdachte niet het evenement dat zich afspeelt, maar alleen de betrokken jongen [naam 2] die zijn hand bij zijn kruis beweegt. In de film met nummer 48 komt opnieuw geen gezicht in beeld maar slechts de schaamstreek van de betrokken jongen. Voor wat betreft video 1 onder feit 3 geldt dat het gezicht van [naam 3] evenmin in beeld wordt gebracht, maar wel zijn schaamstreek. Gelet hierop acht de rechtbank ook deze films bedoeld om seksuele prikkeling op te wekken en dus kinderpornografisch van aard.
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsman dat een oorspronkelijke film niet kinderpornografisch wordt wanneer daaruit later elders beelden zijn bewerkt tot kinderpornografische afbeeldingen. Anderzijds kan een gewone filmopname wel kinderpornografisch worden wanneer daaraan prikkelende aspecten worden toegevoegd.
Leeftijd van betrokkenen
De raadsman heeft betoogd dat in een tweetal filmbestanden meerderjarige personen acteren, terwijl de politie ze als minderjarig heeft beschreven. De verbalisanten zijn gespecialiseerde zedenrechercheurs, de rechtbank kent gewicht toe aan hun kennis. Daarbij komt dat de rechtbank in raadkamer door eigen waarneming heeft geconstateerd dat de inschatting van de zedenrechercheurs daarover niet onaannemelijk is.
Onder verwijzing naar de hiervoor door de rechtbank weergegeven uitgangspunten dient vrijspraak te volgen van navolgende bestanden.
Feit 2
Bestand nummer 1, 40 en 52; dit betreffen beelden uit niet kinderpornografische films. Dat beelden daaruit zijn bewerkt tot kinderpornografische afbeeldingen maakt deze film op zich niet kinderpornografisch van aard.
Bestand nummer 12; naar het oordeel van de rechtbank is deze afbeelding niet direct zinnenprikkelend, zij ziet een persoon in ontspannen houding.
Bestand nummer 22, 24, 43 en 54; de rechtbank acht deze opnames oppervlakkig. Van een seksuele intentie, bijvoorbeeld door op geslachtsdelen in te zoomen, blijkt niet.
Bestand nummer 33 en 49; de rechtbank herkent onmiddellijk dat het om gemanipuleerde afbeeldingen gaat, aangezien de afgebeelde persoon telkens twee broeken aan heeft. De afbeeldingen zijn dus op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 37; de rechtbank ziet ook bij deze afbeelding onmiddellijk manipulatie, de kleur van het hoofd van de afgebeelde persoon past niet bij die van het lichaam. De afbeelding is dus op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 38; ook op deze afbeelding is manipulatie meteen zichtbaar, nu de afgebeelde persoon drie armen heeft. Ook deze afbeelding is dus op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 51; het valt de rechtbank ogenblikkelijk op dat het hoofd van de afgebeelde persoon erg klein is ten opzichte van de rest van het lichaam, waarbij ook de lengte van dat lichaam opvalt. Op het eerste gezicht is de afbeelding van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 58; naar het oordeel van de rechtbank is het prominente onderwerp op deze afbeelding een op de tafel liggende plattegrond en er is niet ingezoomd op de schaamstreek van de betrokkene.
Bestand nummer 59; de rechtbank heeft deze afbeelding niet kunnen beoordelen omdat het formaat te klein was.
Bestand nummer 63 en 64; door de slechte kwaliteit van de manipulatie valt deze meteen op. De afbeeldingen zijn op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Feit 3
Bestand nummer 5; om dezelfde reden als de bestanden onder feit 2 met nummers 1, 40 en 52.
Bestand nummer 7; de rechtbank ziet onmiddellijk dat sprake is van manipulatie omdat een van de personen slechts over halve benen beschikt. De afbeelding is dus op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 14; het valt de rechtbank meteen op dat op een blank lichaam een negroïde penis is gemonteerd. Ook deze afbeelding is op het eerste gezicht van echt te onderscheiden.
Bestand nummer 29 en 30; de betrokken jongen is geboren op [geboortedatum 1] 1986. De foto’s zijn volgens de ‘file modified date’ bewerkt op 13, respectievelijk 4-6-2005. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat het een foto van een minderjarige betreft.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten bewezen zoals weergegeven in de bewezenverklaring, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht. In de bewezenverklaring zijn bij de feiten 2 en 3 niet de volledige namen, maar de initialen van de slachtoffers weergegeven. Het is bij alle partijen genoegzaam bekend wie met deze initialen worden bedoeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht. Ook in de bewijsmiddelen zijn bij de feiten 2 en 3 niet de volledige namen, maar de initialen van de slachtoffers weergegeven. Het is bij alle partijen genoegzaam bekend wie met deze initialen worden bedoeld.

7.De strafbaarheid van de feiten

7.1
De strafbaarheid van de feiten 2 en 3
7.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat in de parlementaire behandeling veel kritiek is geweest op de strafbaarstelling van virtuele kinderporno omdat het een onaanvaardbare inbreuk zou betekenen op het recht van privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM). De minister heeft dit meegewogen in die zin dat, als er geen sprake is van verspreiding, er geen strafwaardigheid is. Daar komt bij dat artikel 3 van het Kaderbesluit ter bestrijding van seksuele uitbuiting de mogelijkheid biedt bezit en vervaardiging van virtuele kinderporno voor persoonlijk gebruik vrij te laten. De raadsman heeft geconcludeerd dat, nu in de onderhavige zaak sprake is van privébezit en er geen enkele aanwijzing is voor verspreiding, geen sprake is van strafbaar handelen, zodat verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.1.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft er op gewezen dat verdachte bij de vervaardiging gebruik heeft gemaakt van bestaande kinderpornografische afbeeldingen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman daarom moet worden verworpen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. Na behandeling van het wetsvoorstel voor artikel 240b Sr heeft de wetgever er voor gekozen om het bezit en vervaardigen van virtuele kinderporno strafbaar te stellen. Dat bij de behandeling van het wetsvoorstel de mogelijkheid is besproken om het bezit van virtuele kinderporno niet strafbaar te stellen, brengt daar geen verandering in. Van een vrijwaring tegen strafrechtelijke aansprakelijkheid als neergelegd in artikel 3 van het Kaderbesluit heeft de Nederlandse wetgever kennelijk geen gebruik willen maken.
7.2
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering in haar advies van 30 maart 2016. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar strafeis aangevoerd dat kinderen niet alleen dienen te worden beschermd tegen feitelijk seksueel misbruik, maar ook tegen het ontstaan van een subcultuur waarin kinderen als lustobject worden gezien. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gedurende een lange periode bezitten en vervaardigen van kinderporno, waarbij ook een huiszoeking hem niet heeft doen stoppen. Verdachte, ten tijde van het plegen van de strafbare feiten werkzaam als rector van het [naam school] , heeft doordat hij met afbeeldingen van leerlingen kinderpornografische afbeeldingen creëerde, het vertrouwen dat ouders en collega’s en in het bijzonder de leerlingen in hem stelden, beschaamd.
In het voordeel van verdachte heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad, het advies van het NIFP om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten en met de beslissing van verdachte om zich onder behandeling te laten stellen van een psycholoog. Met betrekking tot eventuele overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM heeft de officier van justitie gesteld dat, nu deze overschrijding niet geheel aan het Openbaar Ministerie te wijten is, kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan.
9.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden.
Voor wat betreft het bezit van kinderpornografie is betoogd dat geen rekening kan worden gehouden met het grote aantal afbeeldingen, nu de aanvankelijke dagvaarding op dit onderdeel partieel nietig is. Daarnaast is aangevoerd dat in de ogen van de verdediging de geheimhoudingsplicht en de onschuldpresumptie stelselmatig door de politie zijn geschonden. Oud-leerlingen zijn namelijk geconfronteerd met onderzoeksresultaten, terwijl dit onnodig was voor het verhoor. Ook is ten onrechte aan (oud-)leerlingen voorgehouden dat zij slachtoffer zijn van een misdrijf. Bovendien is door de betrokken politiemedewerkers in strijd met de verbaliseringsplicht niet gerelateerd dat deze informatie is gedeeld.
Onderzoeksresultaten zijn eveneens gedeeld in een ouderbijeenkomst op school, waarna direct veel aandacht was voor de zaak in de media. Verdachte heeft inmiddels een andere baan gevonden, maar heeft zich veel zorgen gemaakt over zijn toekomst en de vraag of hij nog een nieuwe werkgever zou kunnen vinden. Er heeft dan ook een ernstige inbreuk plaatsgevonden op de privacy van verdachte, die niet was gerechtvaardigd en minder ingrijpend had kunnen en moeten zijn. De verdediging heeft in dit kader gewezen op het zogenoemde ‘Kopschoppersarrest’ van de Hoge Raad van 13 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3024).
Door de verdediging is verder gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij fungeert als mantelzorger voor zijn moeder, heeft inmiddels een baan met uitzicht op een vast contract, heeft zichzelf onder behandeling laten stellen bij De Waag en wordt verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
In het kader van de strafmaat heeft de verdediging ook betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
Tot slot is naar voren gebracht dat de strafwaardigheid van het bezit van virtuele kinderporno uiterst gering is indien, zoals in deze zaak het geval is, geen sprake is van verspreiding.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Kinderpornografie kent veelal een achtergrond van uitbuiting en misbruik van kinderen. De vraag naar en het bezit van kinderpornografie draagt bij aan de productie ervan en daarmee aan het misbruik van kinderen en dient daarom krachtig te worden bestreden. Verdachte heeft door jarenlang kinderporno te downloaden, bijgedragen aan het in stand houden van de vraag naar dit materiaal en is zodoende medeverantwoordelijk voor het misbruik van kinderen. De opmerking van verdachte dat zijn handelen niet heeft geleid tot het daadwerkelijk misbruiken van een kind, is in dit kader moeilijk te plaatsen.
Omvang bezit kinderpornografie
Voor wat betreft het bewezen bezit van de kinderpornografie – feit 1 – weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat sprake was van een omvangrijke hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen met daarop ook verregaande seksuele handelingen. De omvang is naar voren gekomen uit de verklaring van verdachte zelf en uit het technisch onderzoek dat is verricht door de politie. De partiele nietigheid van de dagvaarding belet, anders dan door de verdediging betoogd, niet dat de rechtbank voorbij zou moeten gaan aan de omvang van het aangetroffen materiaal. Geen rechtsregel verzet zich er immers tegen dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met feiten en omstandigheden die kunnen gelden als omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan.
Publieke functie
In de onderhavige strafzaak speelt als bijzonder element dat verdachte bij het vervaardigen van de kinderpornografische afbeeldingen en films heeft gebruikt van zijn eigen leerlingen. Verdachte heeft dit materiaal gemaakt in zijn functie als rector van het [naam school] en leraar van het [naam voormalige school] . Waar de gebruikte foto’s van leerlingen op zichzelf, dus onbewerkt, niet erotisch van aard zijn, kan dit niet worden gezegd over de films. Verdachte heeft meermalen ingezoomd op het kruis van verschillende leerlingen terwijl hij ogenschijnlijk een ontspannen gesprek met hen voerde over een niet-seksueel onderwerp. Dat verdachte in die gesprekken meermalen onbedoeld het kruis van de leerlingen pontificaal in beeld heeft gebracht, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Ook heeft verdachte gefilmd in de kleedkamer terwijl leerlingen zich omkleedden. Verdachte heeft daarvoor geen enkele plausibele verklaring kunnen geven.
Door aldus te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de scholengemeenschap en in het bijzonder van de betreffende leerlingen en hun ouders op onaanvaardbare wijze geschonden. De school is bij uitstek een plek waar kinderen zich veilig en geborgen dienen te voelen. Juist daar heeft verdachte misbruik van zijn positie gemaakt, hetgeen de rechtbank hem bijzonder kwalijk neemt. Dat het handelen van verdachte de betrokken leerlingen niet onberoerd heeft gelaten, blijkt wel uit de schriftelijke verklaringen van de slachtoffers. Zij herinnerden zich hun schooltijd als prettig, maar hebben daar nu gemengde gevoelens over. Verdachte genoot een hoog aanzien, de leerlingen stelden groot, mogelijk blind, vertrouwen in hem. De teleurstelling is dan ook groot nu blijkt dat de persoon die zij op een voetstuk plaatsten zo’n misbruik heeft gemaakt van hun vertrouwen. De leerlingen voelen zich beschaamd en vernederd. Zij hebben ook enige tijd nodig gehad voor verwerking van die inmiddels gebleken nieuwe situatie. Zonder uitzondering geven de leerlingen in hun verklaring te kennen dat zij minder onbevangen zijn en wantrouwender zijn geworden naar andere mensen. Daarbij komt nog de angst dat, hoewel daar geen aanwijzingen voor zijn, kinderpornografisch materiaal van hen is, of nog zal worden, verspreid.
Media-aandacht en schending van het recht op privacy
Onder verwijzing naar eerder vermeld arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2015 stelt de rechtbank voorop dat het de rechtbank vrij staat om bij het bepalen van de straf rekening te houden met nadeel dat door media-aandacht voor een verdachte is veroorzaakt, ook indien dit niet aan het toedoen van het Openbaar Ministerie is te wijten of indien dit niet als een schending van het recht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM, kan worden aangemerkt.
De strafzaak heeft vergaande gevolgen gehad voor verdachte. Hoewel het Openbaar Ministerie geen persbericht over de zaak heeft verspreid, is de zaak uitgebreid bemeten in de media. Informatie over de aard van de verdenking en het strafrechtelijk onderzoek die is verstrekt tijdens twee informatieavonden op school, is verspreid en publiekelijk bekend geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank is voornoemde media-aandacht echter een voorzienbaar gevolg geweest van het eigen handelen van verdachte. Verdachte bekleedde een publieke functie en heeft binnen die functie het vertrouwen van leerlingen en ouders misbruikt. Dat de school en het Openbaar Ministerie om die reden betrokkenen wilden informeren en in dat kader enige informatie uit het strafrechtelijk onderzoek hebben gedeeld, is een omstandigheid die voorzienbaar was op het moment dat verdachte het kinderpornografisch materiaal downloadde en vervaardigde. Daarbij komt dat een tweede bijeenkomst moest worden belegd als gevolg van de onjuiste informatie die verdachte in zijn eerste brief had verstrekt over de betrokkenheid van leerlingen. Het beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer stuit dan ook af op deze twee argumenten.
Anders ligt het voor wat betreft de informatie die is gedeeld tijdens informatieve gesprekken die politiemedewerkers met leerlingen hebben gevoerd. Uit het dossier volgt dat daarbij onder andere op gedetailleerd niveau is besproken op welke wijze het onderzoek is gestart en welke verdenkingen tegen verdachte waren gerezen. Gezien de gevoeligheid van de verdenking en het stadium waarin zich het onderzoek destijds bevond, had een meer terughoudende houding moeten zijn aangenomen richting potentiële slachtoffers. Naar het oordeel van de rechtbank is voor deze schending van de privacy geen rechtvaardiging te vinden. De rechtbank zal hiermee bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening houden.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheden dat verdachte kort geleden een baan heeft gevonden, mantelzorger is voor zijn dementerende moeder en uit eigen beweging hulp heeft gezocht voor zijn problematiek.
In het verdachte betreffende psychologisch rapport van 15 februari 2016 heeft de psycholoog, P.C. Dalebout, geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Uit het rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van efebofilie. Tijdens een eerdere psychoanalytische psychotherapie heeft hij niet geleerd om op adequate en acceptabele wijze om te gaan met zijn stoornis. Naarmate de mogelijkheden van internet toenamen, nam zijn zoekgedrag naar porno toe. Grenzen werden daarin door hem verlegd en hij kwam in een negatieve spiraal. Fantasieën over leerlingen waren op een bepaald moment niet meer voldoende zodat hij foto’s ging bewerken om zich daarbij in seksuele zin te kunnen bevredigen. Schuldgevoel lijkt er inmiddels wel te zijn en ook het besef van het onacceptabele karakter van zijn handelen, zij het dat verdachte nog de neiging heeft de mogelijke gevolgen voor de ander te bagatelliseren. Overeenkomstig de eerdere vaststelling door De Waag is het recidiverisico als laag ingeschat. Verdachte is gemotiveerd voor zijn behandeling.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige op deze punten over.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 30 maart 2016, opgesteld door M. van Herpen, reclasseringswerker, in het bijzonder op de daarin voorgestelde interventies. Uit een tussenrapport d.d. 26 april 2017 van De Waag, opgesteld door drs. P. Wolters, GZ-psycholoog i.o. tot specialist, en B.S. Frelier, psychiater, valt ook op te maken dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 september 2017 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft tot slot geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in enige mate is overschreden. Deze overschrijding is niet slechts aan het Openbaar Ministerie te wijten. Ook de verdediging heeft daar een aandeel in gehad door aanvankelijk in verband met mogelijke onderzoekwensen geen inhoudelijke behandeling van de zaak te willen. Toen later bleek dat de verdediging afzag van onderzoekwensen en toch een inhoudelijke behandeling van de strafzaak voorstond, heeft het enige tijd gekost om zittingsruimte te vinden voor deze omvangrijke strafzaak. De rechtbank zal daarom volstaan met het constateren dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden en daaraan verder geen gevolgen verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd van twee jaar vast. Om verdachte te blijven motiveren zijn behandeling te volgen en om het recidive-risico te verminderen, zal de rechtbank aan deze voorwaardelijke straf de interventies verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Beslag
Onder verdachte zijn 6 computers, 1 harddisk en 5 USB-sticks in beslag genomen.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van 3 van de 5 USB-sticks het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met behulp van 5 van de 6 computers en de harddisk het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 3]
De benadeelde partij [naam 3] vordert € 19.575,- aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de benadeelde partij geen aangifte tegen verdachte heeft gedaan. De rechtbank verwerpt dit verweer reeds nu de benadeelde partij wel aangifte heeft gedaan (p 652a e.v.).
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat de materiële schade bestaat uit studievertraging. Door het strafbare feit heeft hij in het academische jaar 2015/2016 maar 3 van de 48 studiepunten gehaald. Aangezien hij niet durfde te vertellen waarom hij zo slecht presteerde, heeft hij zich uitgeschreven en zodoende studievertraging opgelopen. Het bedrag van
€ 19.575,- is gebaseerd op de normbedragen uit de Letselschade Richtlijn Studievertraging. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de benadeelde partij een verklaring van de decaan van de Universiteit Wageningen overgelegd.
De vordering is betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. Zij overweegt dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het hiervoor onder 2 en 3 ten aanzien van de benadeelde partij bewezenverklaarde en de opgelopen studievertraging. De verklaring van de decaan is namelijk onvoldoende ter onderbouwing. De decaan vermeldt daarin slechts dat de situatie, doelend op het bekend worden dat van de benadeelde partij kinderporno was vervaardigd, achteraf gezien belemmerend heeft gewerkt op de studieresultaten. Een objectieve onderbouwing hoe de decaan tot deze conclusie komt, ontbreekt.
De vordering zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd. Verdachte, die een rolmodel voor de benadeelde partij was, heeft door het maken van de foto’s en filmpjes van hem zijn vertrouwen geschaad. Verder voelt de benadeelde partij grote schaamte door wat er is gebeurd en is heeft hij daarvoor hulp gezocht bij een psycholoog. Daarnaast voelt hij zich beperkt in het gebruik van sociale media en is hij bang dat de foto’s op internet zijn dan wel zullen worden verspreid met alle gevolgen van dien.
Ook deze vordering is door de verdediging betwist. Volgens de verdediging heeft de benadeelde partij niet aannemelijk gemaakt dat hij door het handelen van verdachte schade heeft geleden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 jegens de benadeelde partij bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij geen rekening houdt met de stelling dat angst bestaat dat de door verdachte van de benadeelde vervaardigde foto’s en filmpjes op internet zullen worden verspreid, nu dit een onzekere, toekomstige gebeurtenis is waarvoor geen vergoeding wordt toegekend. Dat al daadwerkelijk beeldmateriaal verspreid zou zijn van de benadeelde, is niet gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. De verklaring van de psycholoog is hiervoor onvoldoende. De psycholoog stelt daarin namelijk dat hij niet met zekerheid kan vaststellen welke klachten van de benadeelde partij precies door toedoen van verdachte zijn veroorzaakt en welke klachten niet.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2015, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [naam 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert € 385,17 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat de materiële schade bestaat uit twee maanden collegegeld en al aangeschafte studieboeken. Hij heeft twee maanden ingeschreven gestaan bij de universiteit maar kon zich er na het zien van de foto’s niet toe zetten naar de universiteit te gaan. Na twee maanden is hij dan ook met zijn studie gestopt. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een printscreen overgelegd, waarin als instroommoment september 2015 staat vermeld en verder dat hij zich op 31 oktober 2015 heeft uitgeschreven vanwege de van hem gemaakte foto’s.
De vordering is op dit punt betwist. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het gaat om één duidelijk bewerkte foto en dat het causale verband tussen het zien van deze ene foto en de studievertraging niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het hiervoor onder 2 ten aanzien van de benadeelde partij bewezenverklaarde en de uitschrijving van de universiteit. De overgelegde printscreen is onvoldoende ter onderbouwing, omdat daarin niet meer dan de datum van uitschrijving en een hele korte toelichting van de reden daarvan staan vermeld. Enig ander, objectief, bewijs ontbreekt.
De vordering zal in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding heeft de benadeelde partij het volgende aangevoerd. Zijn vertrouwen in verdachte en in onderwijsinstellingen in het algemeen is geschaad. Verdachte had een vertrouwensfunctie en hij heeft hiervan misbruik gemaakt. Hij was in de war omdat de foto’s net echt leken en het voelde alsof hij zelf iets verkeerd had gedaan. Hij heeft er veel over nagedacht en de eerste dagen slecht geslapen. In aanloop naar de zitting voelde hij weerstand om naar zijn nieuwe studie te gaan. Daarnaast is hij bang dat de bewerkte foto’s op internet zijn verspreid.
Ook deze vordering is door de verdediging betwist. De verdediging heeft er op gewezen dat de angst dat verdachte de foto van de benadeelde partij zou hebben verspreid ongefundeerd is. Ook het feit dat de vordering binnen korte tijd opeens verhoogd is van € 500,- naar € 5.000,- maakt de (hoogte van de) schade niet aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 jegens de benadeelde partij bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij geen rekening houdt met de stelling dat angst bestaat dat de door verdachte vervaardigde foto’s en filmpjes op internet zijn verspreid. Van verspreiding is immers niet gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarbij stelt zij voorop dat meer of minder sterk psychisch onbehagen door het strafbare feit geen grond oplevert voor toewijzing van immateriële schade. Dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, voor zover al gesteld, is niet onderbouwd met enige verklaring van een deskundige.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2015, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [naam 4] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 5]
De benadeelde partij [naam 5] vordert € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij zich er niet meer voor kon afsluiten nadat bekend was geworden dat verdachte een foto van hem had gebruikt en gemanipuleerd. Hij voelde zich verraden en werd overspoeld door gevoelens van woede. Hij kan niet begrijpen dat deze feiten zich hebben afgespeeld in een vertrouwde omgeving waarin hij zich veilig voelde. Verder heeft het impact gehad op zijn seksleven en zijn de herinneringen aan zijn middelbare schoolperiode vervormd. Daarnaast heeft hij een andere kijk op de wereld gekregen en is zijn vertrouwen in mensen ernstig geschaad.
De vordering is betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat de politie graag wilde dat de benadeelde partij aangifte zou doen, maar dat de benadeelde zelf heeft gezegd zich niet echt slachtoffer te voelen. Ook het feit dat de vordering binnen korte tijd opeens verhoogd is van
€ 500,- naar € 5.000,- maakt de (hoogte van de) schade niet aannemelijk. Daarnaast bestaat er geen aanwijzing dat de foto van de benadeelde partij door verdachte is verspreid.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 jegens de benadeelde partij bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij geen rekening houdt met de stelling dat angst bestaat dat de door verdachte vervaardigde foto’s en filmpjes op internet zijn verspreid. Van verspreiding is immers niet gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarbij stelt zij voorop dat meer of minder sterk psychisch onbehagen door het strafbare feit geen grond oplevert voor toewijzing van immateriële schade. Dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, voor zover al gesteld, is niet onderbouwd met enige verklaring van een deskundige.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2015, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [naam 5] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 6]
De benadeelde partij [naam 6] vordert € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat de afbeeldingen en de wetenschap dat verdachte deze heeft gemaakt zijn schooljaren in een ander daglicht hebben geplaatst. Verdachte heeft zijn positie misbruikt en daarmee ook de integriteit van benadeelde. Leraren hebben een grote invloed en verwacht mag worden dat zij het beste met je voor hebben. Dit is een groot pijnpunt. Verder is hij achterdochtig geworden. Hij vermoedt dat hij in de toekomst argwanend naar leraren zal kijken. Het moeilijkste voor benadeelde is dat zijn moeder en verdachte elkaar met regelmaat in professionele context tegenkwamen. Iedere keer vernam benadeelde van zijn moeder dat verdachte naar hem geïnformeerd had. Verdachte heeft zijn interesse buiten zijn eigen wereld getrokken naar de wereld van benadeelde en zijn familie en hierover voelt benadeelde grote woede. Hij heeft gevoelens van schaamte ondanks het feit dat hij weet dat hij er niets aan heeft kunnen doen. Daarnaast brengt de onzekerheid of de afbeelding is verspreid woede en onrust mee.
De vordering is betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat het gaat om één foto van klein formaat en dat het gezicht van de benadeelde partij niet te identificeren is.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 3 jegens de benadeelde partij bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
Daarbij overweegt de rechtbank dat zij geen rekening houdt met de stelling dat angst bestaat dat door verdachte vervaardigde foto’s en filmpjes op internet zijn verspreid. Van verspreiding is immers niet gebleken. Vergoeding voor de angst dat dit wel zal gebeuren, komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarbij stelt zij voorop dat meer of minder sterk psychisch onbehagen door het strafbare feit geen grond oplevert voor toewijzing van immateriële schade. Dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, voor zover al gesteld, is niet onderbouwd met enige verklaring van een deskundige.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2016, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het belang van [naam 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 7]
De benadeelde partij [naam 7] vordert € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij de proceskosten op basis van het liquidatietarief.
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij gestopt is met zijn studie bedrijfskunde door kennisneming van het feit dat verdachte misbruik maakte van zijn vertrouwenspositie en foto’s bewerkte en filmpjes van hem maakte in de kleedkamer. Hij heeft verder een blijvend gevoel van beschadigd vertrouwen en hij zal zich minder snel openstellen naar mensen.
De vordering is betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat schade is geleden. Er is niet gesteld en onderbouwd dat sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld dan wel van een psychische beschadiging, zodat de vordering moet worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 jegens de benadeelde partij bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
De rechtbank overweegt verder dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij ‘op een andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarbij stelt zij voorop dat meer of minder sterk psychisch onbehagen door het strafbare feit geen grond oplevert voor toewijzing van immateriële schade. Dat sprake zou zijn van geestelijk letsel, voor zover al gesteld, is niet onderbouwd met enige verklaring van een deskundige.
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,-.
In totaal zal dus een schadevergoeding worden toegekend van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2015, zijnde het moment van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening. Het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal de kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 250,- (2,5 punten à € 100,-).
In het belang van [naam 7] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij de proceskosten op basis van het liquidatietarief.
Nu de rechtbank verdachte hiervoor heeft vrijgesproken van hetgeen hem jegens benadeelde onder 2 werd verweten, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend van € 122.889,50. Dit bedrag bestaat uit
- € 115.347,08 aan kosten voor een interim directeur na de schorsing en het ontslag van verdachte;
- € 7.441,50 aan kosten voor communicatieadvies;
- € 100,- aan interne loonkosten in verband met de aangifte en het informeren van ouders van leerlingen en
- € 1,00 aan reputatieschade.
De benadeelde partij heeft, samengevat, aangevoerd dat verdachte direct na de doorzoeking van zijn woning heeft verklaard dat hij kinderporno had gedownload. Enkele dagen later heeft verdachte aangegeven en schriftelijk bevestigd dat de zaak geen enkele link had met het [naam school] . [benadeelde partij] Scholen heeft de arbeidsovereenkomst met verdachte opgezegd en een vaststellingsovereenkomst met hem gesloten. Van groot belang voor [benadeelde partij] Scholen om deze overeenkomst te sluiten, waren de mededelingen van verdachte dat de leerlingen van het [naam school] op geen enkele wijze bij de zaak waren betrokken. Begin juli 2015 bleek deze mededeling gelogen, verdachte had ook beeldmateriaal van (oud)leerlingen bewerkt tot kinderporno. Hiervan is aangifte gedaan en de vaststellingsovereenkomst is partieel vernietigd dan wel ontbonden.
Op 1 april 2015 moest [benadeelde partij] Scholen direct op zoek naar een nieuwe rector. Van mei 2015 tot januari 2016 is een nieuwe rector ingehuurd. Gelet op de gevoeligheid van de zaak is een externe communicatieadviseur in de arm genomen om het bestuur te adviseren over de communicatie met de ouders, de media en het eigen personeel. [benadeelde partij] Scholen is enkele honderden uren kwijt geweest met de gevolgen van het handelen van verdachte. Uit de aard van de zaak is het niet mogelijk om de urenbesteding volledig te reconstrueren. Benadeelde meent dat de uren van de voorzitter van het College van Bestuur voor vergoeding in aanmerking komen tegen een symbolisch uurtarief van € 1,-. Tot slot behoeft het weinig betoog dat sprake is van aanzienlijke reputatieschade. Ook deze laat zich lastig begroten en volstaan wordt met een symbolisch bedrag van € 1,-.
Volgens [benadeelde partij] Scholen is er sprake van rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a Sv waarvoor verdachte jegens haar aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 en 6:74 van het Burgerlijk Wetboek.
De verdediging heeft de vordering betwist. Daartoe wordt aangevoerd dat evident geen sprake is van rechtstreekse schade. De civielrechtelijke aspecten van onderhavige zaak in de verhouding tussen [benadeelde partij] Scholen en verdachte maken de zaak uiterst complex. Zo is bijvoorbeeld in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting aan verdachte verleend terzake de arbeidsovereenkomst en de beëindiging ervan. Ten tweede ontbreekt voor de buitengerechtelijke vernietiging van de vaststellingsovereenkomst een juridische grondslag. Afgezien hiervan betwist de verdediging ook de opgevoerde schadeposten.
Gelet op de standpunten van partijen is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering leent zich dan ook niet voor behandeling in het strafproces, zodat deze niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 55, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde nietig ten aanzien van niet nader omschreven afbeeldingen en films (respectievelijk 34.805 afbeeldingen en 23.045 films (feit 1) en 306 afbeeldingen en 18 films (feit 2 en 3)) en telkens de zinsnede ‘onder meer’.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
eendaadse samenloop van een gewoonte maken van
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verwerven en in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, meermalen gepleegd
en
een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde:
een gewoonte maken van
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland gevestigd aan de [adres 1] te [plaats] wanneer hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet hij zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering gedurende deze perioden nodig acht. Gedurende deze perioden moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
2. veroordeelde wordt verplicht om een behandeltraject te volgen bij De Waag te Amsterdam, een ambulante instelling voor forensische psychiatrie of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit nodig acht;
3. veroordeelde onthoudt zich op welke wijze dan ook van het op een digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met kinderen, van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen en van gedragingen die zijn gericht op internetomgevingen waarin over seksuele handelingen met kinderen wordt gecommuniceerd.
Het toezicht kan bestaan uit controle van de computer(s) van veroordeelde en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
3 grijze USB-sticks (memorykaart) [naam]
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 grijze computer HP PAVILLION
  • 1 zwarte harddisk VERBATIM
  • 1 zwarte computer LENOVO thinkpad
  • 1 grijze computer ACER Aspire
  • 1 zwarte computer HP ENVY PHOENIX H9
  • 1 computer APPLE
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 zwarte USB-stick (memorykaart) ICIDU
  • 1 grijze computer APPLE iPad
  • 1 zwarte USB-stick (memorykaart) KINGSTON
Wijst de vordering van [naam 7] toe tot € 1.250,-- (twaalfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 7] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 7] € 1.000,-- (duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam 6] , toe tot € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 6] € 1.000,-- (duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam 5] toe tot € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 5] € 1.000,-- (duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Wijst de vordering van [naam 3] toe tot € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] € 1.000,-- (duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam 4] toe tot € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 4] € 1.000,-- (duizend euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen [naam 2] en [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2017.