Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Slotsom
5.Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het bezit van 864 afbeeldingen van kinderpornografie, wat leidde tot een discussie over de eisen die de wet stelt aan de dagvaarding in dergelijke zaken. De Hoge Raad herhaalde eerdere uitspraken waarin werd benadrukt dat de dagvaarding een duidelijke omschrijving van de tenlastelegging moet bevatten, inclusief de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. De Hoge Raad oordeelde dat de tenlastelegging in deze zaak niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de steller van de tenlastelegging zich niet had beperkt tot een representatieve selectie van afbeeldingen. Dit leidde tot onduidelijkheid voor de verdachte over waartegen hij zich moest verdedigen. De raadsvrouwe van de verdachte had beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding, omdat het onduidelijk was wat er op de zeven afbeeldingen te zien was die in de bewezenverklaring waren opgenomen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een met redenen omklede beslissing had moeten geven op dit verweer, wat niet was gebeurd. Daarom werd het middel gegrond verklaard en werd de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.