ECLI:NL:RBAMS:2017:8031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
13/702412-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak, heling van een boot en varen onder invloed van alcohol in Amsterdam

Op 24 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder inbraak, heling van een boot en varen onder invloed van alcohol. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en het onderzoek vond plaats op 10 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het plegen van inbraak in een kantoorpand en een bedrijfspand in Amsterdam op 30 juli 2014, waarbij hij goederen heeft weggenomen. Daarnaast werd hem verweten dat hij een boot had verworven terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze gestolen was. Ook werd hem ten laste gelegd dat hij een motorboot had bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol was, met een ademalcoholgehalte van 715 microgram per liter lucht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de inbraak en het varen onder invloed, maar sprak hem vrij van de heling van de boot. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en het bewijs dat de verdachte zich de toegang tot de plaatsen van de misdrijven had verschaft door middel van braak. De verdachte had eerder in zijn leven te maken gehad met gedragsproblemen, maar had inmiddels stappen gezet om zijn leven te verbeteren. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van honderdtwintig uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling van de verdachte.

De rechtbank wees ook de vordering van de benadeelde partij af, omdat de schade niet in rechtstreeks verband stond met de bewezenverklaarde schuldheling. De uitspraak is gedaan door de rechtbank op 24 oktober 2017, met de betrokken rechters en griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702412-14
Datum uitspraak: 24 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M.P.M. Lousberg, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
1.4.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 30 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een kantoorpand (gelegen aan [adres 1] ) heeft weggenomen een telefoon (merk Huawei, type Ascend P6), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf bv] en/of [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een paneel uit een deur te schoppen en/of trappen, in elk geval te verwijderen en/of door een ruit te forceren;
2. hij op of omstreeks 30 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [adres 2] ) weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [café naam] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, zich naar voornoemd bedrijfspand heeft begeven, waarna hij en/of zijn mededader(s)
  • eenmaal of meermalen de omgeving heeft/hebben bekeken om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of (een) andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het eventueel gestolene te verzekeren en/of (vervolgens)
  • eenmaal of meermalen tegen een ruit heeft/hebben geschopt en/of getrapt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (in een bedrijfspand gelegen aan [adres 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [café naam] en/of [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3. hij op of omstreeks 30 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een boot (merk Riomar, type 470), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer afmeerlijn(en) en/of touw(en) door te snijden en/of los te halen;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2014 tot en met 30 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een boot (merk Riomar, type 470) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), in elk geval redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
4. hij op of omstreeks 30 juli 2014 in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, op een scheepvaartweg, de [straat] en/of het vaarwater langs de [adres 1] , een varend schip, een motorboot heeft gevoerd en/of gestuurd, dan wel als loods aan boord van zodanig schip de kapitein of de verkeersdeelnemer heeft geadviseerd over de te voeren navigatie, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 715 microgram, in elk geval hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De raadsvrouw heeft zich wat het onder 1 ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht – met de officier van justitie – mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte, bewezen dat verdachte de hem onder 1 ten laste gelegde inbraak bij [bedrijf bv] , [adres 1] te Amsterdam, heeft gepleegd.
4.2.1.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde poging tot inbraak bij [café naam] heeft de raadsvrouw overeenkomstig de randnummers 4 tot en met 12 van haar pleitaantekeningen vrijspraak bepleit omdat er onvoldoende bewijs is en omdat niet is gebleken van enig opzet op inbraak.
4.2.2.
De rechtbank heeft – net als de officier van justitie – uit de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte zich wel heeft schuldig gemaakt aan de poging tot inbraak bij [café naam] . Een getuige heeft gezien dat een jongen met een blauwe sweater met capuchon het raam van [café naam] kapot trapte, vervolgens de getuige zag en schrok. Daarna heeft hij gezien dat deze jongen even later door de politie is aangehouden. Het bleek om verdachte te gaan. Uit het vergelijkend glasonderzoek van 11 maart 2015 door het NFI blijkt dat een glasdeeltje van het desbetreffende raam op een van de schoenen van verdachte is aangetroffen. De eigenaar van [café naam] heeft aangifte gedaan.
4.2.3.
Verdachte heeft kort voor zijn actie bij [café naam] even verderop ingebroken bij [bedrijf bv] . en volgens medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verdachte eerder die nacht ingebroken bij een café-restaurant aan de Amstel en daar twee flessen drank gestolen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de reden waarom verdachte het raam van [café naam] heeft ingetrapt, was om binnen te komen en te zoeken naar dingen van zijn gading en die mee te nemen.
4.3.1.
De onder 3 primair ten laste gelegde (in vereniging gepleegde) diefstal van de boot van [benadeelde partij] acht de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsvrouw – niet bewezen.
4.3.2.1. De raadsvrouw heeft in randnummers 18 en 19 van haar pleitaantekeningen aangevoerd dat verdachte de boot niet voorhanden heeft gehad omdat hij de boot niet zelf heeft gebruikt, maar enkel is meegevaren. Hij wist evenmin dat de boot gestolen was. Hij is ook niet tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht omdat verdachte, ook gegeven zijn eigen omstandigheden op dat moment, geen reden had te denken dat medeverdachte [medeverdachte 2] , die volgens verdachte vaker een boot had en die verdachte gevraagd had mee te varen, die boot zou hebben gestolen, aldus de raadsvrouw.
4.3.2.2. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat de boot was gestolen. Verdachte zal dan ook van opzetheling worden vrijgesproken. De rechtbank is echter wel van oordeel dat verdachte de boot voorhanden heeft gehad terwijl hij redelijkerwijze moest vermoeden dat de boot gestolen was en zich aldus heeft schuldig gemaakt aan schuldheling. Zij overweegt daartoe als volgt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever heeft bedoeld onder het begrip “voorhanden hebben” in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht mede te brengen ‘ieder feitelijk voorhanden hebben, met welk doel of krachtens welke titel dan ook. Dus ook het gebruiken van een misdrijfgoed valt hier onder’ (Kamerstukken II 1989–1990, 21 565, nr. 3, blz. 4). Verdachte heeft (mee)gevaren op de gestolen boot en deze dus voorhanden gehad (Vgl. HR 21 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1754 – NJ 2000/736). Uit de bewijsmiddelen volgt dat (op 30 juli 2014) zichtbaar de bedrading van de stuurinrichting van de boot los hing en met ducttape bij elkaar gehouden werd (pagina 27) en dat door middel van het doorverbinden van de kabels de motorboot kon worden gestart (pagina 24). Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte 2] , die verdachte had gevraagd mee te varen, geen sleutel had en de boot startte met ‘een soort van draadje’ (pagina 67). Verdachte had in de gegeven omstandigheden kunnen vermoeden dat de boot gestolen was. Hij had derhalve zonder nader onderzoek niet mogen gaan (mee)varen. Verdachte is dus tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld (Vgl. HR 13 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5702 – NJ 2003/460).
4.4.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het varen onder invloed zoals hem onder 4 is ten laste gelegd. Uit het door de politie verrichte ademonderzoek blijkt dat verdachte ruim een uur na zijn aanhouding 715 μg/l blies. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het door de politie op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte kort voor hij werd aangehouden aan het roer zat.

5.Bewezenverklaring

5.1.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. op 30 juli 2014 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een kantoorpand (gelegen aan [adres 1] ) heeft weggenomen een telefoon (merk Huawei, type Ascend P6), toebehorende aan [persoon 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door een paneel uit een deur te verwijderen en door een ruit te forceren;
2. op 30 juli 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan [adres 2] weg te nemen goederen en/of geld van zijn gading, toebehorende aan [café naam] , en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te verschaffen door middel van braak, zich naar voornoemd bedrijfspand heeft begeven, waarna hij tegen een ruit heeft geschopt;
3. subsidiair: op 30 juli 2014 te Amsterdam, een boot (merk Riomar, type 470) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
4. op 30 juli 2014 in de gemeente Amsterdam, op een scheepvaartweg, een varend schip, een motorboot, heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 715 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
5.2.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van tweehonderd uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van honderd dagen. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het varen onder invloed ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd van zes maanden waarvan drie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
9.2.1.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van een of meer feiten komt, rekening te houden met de volgende omstandigheden. Ten eerste met de overschrijding van de redelijke termijn. Het ten laste gelegde vond ruim drie jaar geleden plaats. Nadat verdachte is vrijgelaten, is nagenoeg geen onderzoek meer gedaan, terwijl de zaak ook niet op zitting is gepland. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten, terwijl hij nu wel wordt geconfronteerd met de negatieve gevolgen ervan. Ten tweede zat verdachte in 2014 in een slechte periode van zijn leven. Hij had op dat moment geen vaste woning. Hij heeft de telefoon meegenomen omdat hij bang was dat hij op straat zou moeten slapen en hij wilde op die wijze iets bijdragen aan zijn verblijf bij [medeverdachte 1] . Inmiddels heeft verdachte die tijd achter zich gelaten. Hij heeft hulp gekregen waardoor hij een woning heeft verkregen, begeleiding krijgt en een baan heeft. Hij heeft er alle belang bij dit alles te behouden en zijn begeleider vreest dat een straf gevolgen voor zijn leven kan hebben. Ten derde is verdachte op 30 oktober 2014 veroordeeld zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
9.2.2.
De raadsvrouw heeft ten slotte gevraagd artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, het zogenoemde rechterlijk pardon, en verdachte geen straf of maatregel op te leggen dan wel hem alleen een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
9.2.3.
Verdachte heeft in zijn laatste woord spijt betuigd en gevraagd of hij zijn bevoegdheid motorrijtuigen te besturen mag behouden omdat hij zijn vrachtwagenrijbewijs wil behalen. Ook heeft hij gevraagd bij het bepalen van een taakstraf rekening te houden met het feit dat hij een fulltime baan heeft.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
9.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.3.3.
Verdachte heeft zich op 30 juli 2014 achtereenvolgens schuldig gemaakt aan schuldheling van een gestolen boot, een inbraak bij [bedrijf bv] . waar hij een telefoon heeft gestolen, een poging tot inbraak bij [café naam] en het besturen van een motorboot terwijl hij onder invloed was van alcohol. Hij heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een ander en de desbetreffende ondernemers gedupeerd. Naast de schade die verdachte heeft veroorzaakt, heeft hij gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaakt. Verdachte heeft na gebruik van veel meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol een motorboot bestuurd waardoor hij de veiligheid op het water heeft geschaad.
9.3.4.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat hij eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor inbraak zoals blijkt uit zijn strafblad van 18 september 2017. Daar blijkt echter ook uit dat verdachte op 30 oktober 2014 is veroordeeld tot veertien dagen gevangenisstraf waarvan dertien dagen voorwaardelijk en tot een taakstraf van honderdtwintig uren, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
9.3.5.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 27 september 2017 dat over verdachte is opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. De conclusie van het rapport houdt samengevat het volgende in. Het ging tot en met 2014 niet goed in het leven van verdachte. Hij kreeg tijdens zijn adolescentie gedragsproblemen als gevolg van een moeilijke scheiding van zijn ouders waarbij hem onvoldoende ondersteuning is geboden. Hij had ADHD dat tot uiting kwam in impulsief gedrag. Ondanks dat Jeugdzorg en de Jeugdreclassering betrokken waren bij het gezin, kreeg niemand goed grip op het gedrag van verdachte. Hij is in 2014 in de jongerenopvang geplaats en kwam een jaar later onder de hoede van HVO-Querido. Hij heeft sindsdien zijn leven een andere wending gegeven. Hij heeft hulp gekregen van een psycholoog, heeft huisvesting, werk, een inkomen en een relatie. De reclassering adviseert een voorwaardelijke sanctie op te leggen en merkt op dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf.
9.3.6.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de brief van 18 september 2017 van [persoon 4] , maatschappelijk werker bij HVO-Querido en de begeleider van verdachte, waarin onder meer staat dat verdachte zich aan zijn afspraken houdt en serieus bezig is met het verbeteren van zijn toekomst door hard te werken
9.3.7.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van honderdtwintig uur een passende straf zou zijn geweest als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Die termijn is, gelet op de datum van aanhouding van verdachte (30 juli 2014), echter met ruim veertien maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op die overschrijding en mede omdat verdachte op de goede weg is, kan worden volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte al heeft vastgezeten (drie dagen) en een taakstraf van honderdtwintig uur. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de moeilijke omstandigheden waarin verdachte destijds verkeerde en zij waardering heeft voor de wijze waarop verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven, brengt de ernst van de feiten mee dat niet kan worden volstaan met alleen een geheel voorwaardelijke straf.
9.3.8.
De rechtbank zal geen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd omdat dit op grond van de (Scheepvaartverkeers-)wet niet mogelijk is.

10.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

10.1.
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 2.960,00 aan schadevergoeding in verband met de schade aan zijn boot.
10.2.
De rechtbank wijst de vordering af omdat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze schade, die in dit geval niet in rechtstreeks verband staat met de bewezenverklaarde schuldheling.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 31 van de Scheepvaartverkeerswet. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Schuldheling.
Handelen in strijd met artikel 27, tweede lid van de Scheepvaartverkeerswet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht (3 dagen), bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
57 (zevenenvijftig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een blauwe trui van het merk Jack & Jones (4802997);
zwarte schoenen van het merk Adidas (4803000);
een blauwe broek (4803002).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2017.