ECLI:NL:RBAMS:2017:7377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
13/751659-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Roemeense verdachte in verband met detentieomstandigheden en vrijheidsbenemende straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een Roemeense verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Resita Court of Justice in Roemenië. De verdachte, geboren in 1997, is momenteel gedetineerd in Nederland en wordt beschuldigd van een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf van één jaar is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 14 september 2017, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld, met name in het licht van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De officier van justitie stelde dat er geen concreet gevaar voor de verdachte bestaat, terwijl de verdediging betoogde dat de detentieomstandigheden in Roemenië onvoldoende zijn en dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW van toepassing is. De rechtbank heeft informatie opgevraagd bij de Roemeense autoriteiten over de detentieomstandigheden van de verdachte na overlevering.

Na beoordeling van de verstrekte informatie concludeerde de rechtbank dat de omstandigheden in de Buziaș educatieve instelling, waar de verdachte naar verwachting zal worden ondergebracht, niet duiden op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet werd voldaan en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft de overlevering van de verdachte aan Roemenië goedgekeurd, zodat hij zijn vrijheidsstraf daar kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751659-17
RK nummer: 17/4789
Datum uitspraak: 28 september 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 juli 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 26 april 2017 door de
Resita Court of Justice(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1997,
verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [naam penitentiaire inrichting] te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1
Grondslag van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
Criminal Sentence no 40 of Resita Court of Justice(Roemenië
)van 16 februari 2017 (onherroepelijk op 28 februari 2017, zaaknummer 4275/290/2016).
De raadsman heeft primair aangevoerd dat niet vaststaat dat het EAB is uitgevaardigd door een bevoegde autoriteit, nu deze is gedagtekend door een
Deputy Judge at the Prosecutor’s Officeen het dus een plaatsvervanger betreft. De vraag is of dit een rechterlijke autoriteit betreft, als bedoeld in het Kaderbesluit.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank stelt vast dat de autoriteit die het onderhavige EAB heeft uitgevaardigd niet de
Deputy Judgeis, maar de
Resita Court of Justice.Voor zover de raadsman heeft beoogd te stellen dat de
Deputy Judge at the Prosecutor’s Officeniet de bevoegdheid had het EAB te ondertekenen, overweegt de rechtbank dat zij, mede gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen, geen aanleiding ziet om er niet op te vertrouwen dat de persoon in deze functie bevoegd was de
Resita Court of Justicete vertegenwoordigen. Het verweer wordt verworpen.
3.2.
Inhoud van het EAB
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar (
admission in an educational centre), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De raadsman heeft bepleit dat overlevering moet worden geweigerd omdat geen sprake is van een vrijheidsbenemende straf als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b OLW.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit het EAB genoegzaam blijkt dat de opgelegde maatregel van
admission in an educational centreeen vrijheidsbenemend karakter heeft nu het gaat om zogeheten
custodial sentenceofwel
internment.De rechtbank verwerpt het verweer.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.3
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende vermeld:
The person was not given personally the decision, but the decision will be given personally without delay after the surrender; and when he’s given the decision, the person will be expressly informed about the right to a retrial or appeal, in which he has the right to be present and which allows the merits of the case, including new evidence , to be reviewed and could lead to the annulment of the original decision; and the person will be informed of the time frame in which he can request a retrial or appeal, which is 1 month from the date when the conviction decision was notified to him after his return in the country.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verzetgarantie niet ondubbelzinnig is omdat in het EAB ook duidelijk wordt gemaakt dat het vonnis onherroepelijk is, zodat het op dit punt innerlijk tegenstrijdig is. Primair verzoekt de verdediging om de Roemeense autoriteiten opheldering te laten verschaffen en voor zover de rechtbank de verzetgarantie wel als afdoende aanmerkt, verzoekt de verdediging de rechtbank om hierover uitdrukkelijk een overweging in de uitspraak op te nemen.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verklaring, zoals hiervoor weergegeven, aan de aan de eisen van artikel 12 sub d OLW, nu deze helder en onvoorwaardelijk is geformuleerd. Voor een verzoek om nadere informatie aan de Roemeense autoriteiten bestaat dan ook geen aanleiding. Voor een afzonderlijke overweging met betrekking tot de verzetgarantie bestaat geen aanleiding, nu deze reeds in onderdeel 6 van de uitspraak wordt opgenomen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Roemenië
5.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) niet in de weg staat aan de overlevering. Zij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat in Roemenië weliswaar een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerde personen worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden, maar dat voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering geen concreet gevaar van een dergelijke onmenselijke of vernederende behandeling bestaat.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat inwilliging van het overleveringsverzoek zal leiden tot een flagrante schending van de in artikel 4 van het Handvest vastgelegde rechten van de opgeëiste persoon, omdat gedetineerden in Roemenië over onvoldoende persoonlijke ruimte beschikken. Daarom is de weigeringsgrond van artikel 11 OLW van toepassing. De raadsman heeft daartoe gewezen op een rapport van Apador naar aanleiding van een bezoek aan het
Buziaș educational facilityop 3 juni 2014. Uit dat rapport blijkt dat de gedetineerden daar beschikten over minder dan de 4 m² persoonlijke ruimte die is vereist volgens het arrest Muršić/Kroatië van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 oktober 2016 (kenmerk: 7334/13). Op dat moment werd dit tekort gecompenseerd omdat de instelling niet volledig was bezet, maar dat zegt niets over de huidige situatie, aldus de raadsman.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Onder verwijzing naar bestendige rechtspraak van deze rechtbank (uitspraken van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) en 29 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6595), stelt de rechtbank vast dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Met het oog op de beoordeling of voor de opgeëiste persoon in geval van overlevering een dergelijk gevaar bestaat , heeft het Openbaar Ministerie navraag gedaan bij de uitvaardigende justitiële autoriteit naar de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Roemenië zal worden gedetineerd.
De brief van 11 september 2017 van de Chief penitentiary inspector van de National Administration of Penitentiaries van het Roemeense Ministerie van Justitie bevat onder meer de volgende informatie:
“In view of the fact that the aforesaid was convicted to the educational measure of commitment into an educational facility for a period of 1 year, he will most likely serve the educational measure in the Buziaș educational facility, being provided a minimum space of 3 sq.m.
Detention rooms in the Buziaș educational facility benefit from daylight and proper artificial light, have own sanitary facilities. In each accommodation pavilion there is a shower hall for each committed person to maintain personal hygiene. Access to water supply and hot water is unlimited. The existing furniture of each detention room consists of table, chairs and closets for clothes. Each pavilion has a kitchen with fridge committed persons to deposit food, and a mess. Committed persons can spend most of the time in joint spaces existing in each accommodation pavilion and outside them (cultural and sports complex, sports grounds, school, lucrative or administrative-household activities)”.
De rechtbank stelt vast dat deze informatie er niet op duidt dat in de
Buziaș educational facilitysprake is van gebreken als bedoeld in punt 89 van het arrest Aranyosi en Căldăraru (arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198) dan wel van een ‘strong presumption’ als bedoeld in paragraaf 124 van het door de raadsman aangehaalde arrest Muršić/Kroatië dat sprake is van een onmenselijke of vernederende behandeling. Anders dan de raadsman heeft gesteld is daarvan volgens dit arrest immers pas sprake wanneer de persoonlijke ruimte kleiner is dan 3 m² en niet reeds wanneer deze onder de 4 m² komt.
De rechtbank is van oordeel dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie over de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon na overlevering hoogstwaarschijnlijk terecht zal komen tot de conclusie leidt dat in zijn geval geen reëel gevaar bestaat dat hij in detentie onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. Artikel 4 van het Handvest staat dus niet in de weg aan (de beslissing over) de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Resita Court of Justice(Roemenië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2017.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.