ECLI:NL:RBAMS:2017:6708

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
13.751.396-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2017 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Miskolc Regional Court of Law in Hongarije. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 8 mei 2017 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1984, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Hongarije onderzocht, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren tijdens de zittingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak in Hongarije. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering, aangezien de Hongaarse autoriteiten garanties hebben gegeven over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon na zijn overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Hongaarse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaren en twee maanden, waarvan nog één jaar, zeven weken en twaalf dagen resteert. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.396-17 (EAB II)
RK nummer: 17/2927
Datum uitspraak: 25 juli 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 maart 2017 door
the Penal Enforcement Unit of the Miskolc Regional Court of Law(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [naam P.I.] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, en door een tolk in de Hongaarse taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen van de Hongaarse autoriteiten de vereiste concrete informatie te verkrijgen met betrekking tot de detentieomstandigheden.
Op de zitting van 25 juli 2017 heeft de rechtbank de behandeling van het EAB voortgezet in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, de opgeëiste persoon en zijn raadsman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een vonnis van 11 december 2015 van
the Miskolc District Courten
- een arrest van 7 maart 2017 van
the Miskolc Regional Court of Lawals gevolg waarvan het vonnis van 11 december 2015 onherroepelijk is geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens de informatie in het EAB nog één jaar, zeven weken en twaalf dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Onderdeel van het EAB houdt onder meer in:
(d) Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
(…)
2. [ ] No the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
3. 1f you have ticked the box under point 2, please confirm the existence of one of the following:
(…)
3.4.
the person was not personally served with the decision, but
the person will be personally served with this decision without delay after delivery thereof; and
when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
the person will be informed of the timeframe within which he or she may request a retrial or appeal, which will be … days.
De brief van het
Ministry of Justice of Hungaryvan 3 juli 2017 houdt onder meer het volgende in:
unfortunately there has been a mistake in the English translation of the EAW since the correct wording in the original Hungarian version reads as follows: “… the person will be informed of the timeframe within he or she has to request a retrial or appeal, which is not subject to any deadline according to Hungarian law”.
Het EAB strekt dus tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid en terwijl – kort gezegd – niet is gebleken dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
- ( (i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
- ( (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
Het hiervoor weergegeven onderdeel 3.4 van het EAB, in samenhang met de brief van 3 juli 2017, voldoet aan deze eisen.
De rechtbank mag de overlevering dus niet weigeren op de enkele grond dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De omstandigheid dat de rechtbank aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vraag heeft voorgelegd of artikel 4 bis van Kaderbesluit 2009/299/JBZ, waaraan artikel 12 OLW uitvoering geeft, ook van toepassing is op een vonnis dat in hoger beroep na een behandeling ten gronde is gewezen (C-270/17 PPU ([naam])), brengt niet mee dat de behandeling van het onderhavige EAB moet worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van die vraag.
Weliswaar is ook in deze zaak sprake van een berechting in twee instanties, maar de beantwoording van de prejudiciële vraag is voor deze zaak niet van belang, omdat – wat het antwoord ook moge zijn – in deze zaak de overlevering in geen geval mag worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

5.1
Inleiding
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering voor feit 2 moet worden geweigerd.
Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat alleen het binnentreden in de woning is omschreven en dat uit niets blijkt dat de opgeëiste persoon iets wilde stelen, zodat dit feit alleen als huisvredebreuk zou kunnen worden gekwalificeerd. Huisvredebreuk volstaat echter niet voor overlevering.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet kan slagen.
5.4
Oordeel van de rechtbank
De feiten voldoen aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen van artikel 7 OLW.
Wat betreft feit 2 houdt de eerste alinea van de omschrijving kort gezegd in dat:
- de opgeëiste persoon en een medeverdachte om 05.00 uur in de ochtend door een open deur of raam een café, dat aan een ander toebehoorde, zijn binnengegaan;
- het alarm is afgegaan en
- de opgeëiste persoon en zijn medeverdachte vervolgens snel de plaat hebben gepoetst.
De tweede alinea van de omschrijving van dat feit houdt onder meer het volgende in:
The second-degree defendant and [opgeëiste persoon] (third-degree defendant) wanted to unlawfully misappropriate from the pub valuables not exceeding the value of a minor offence. (…)
Het verweer mist feitelijk grondslag. Uit de aangehaalde eerste volzin van de tweede alinea blijkt immers dat de opgeëiste persoon de bedoeling had om zich wederrechtelijk goederen uit het café toe te eigenen. Feit 2 is dan ook naar Nederlands recht strafbaar als poging tot gekwalificeerde diefstal.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak (feit 1);
-
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming (feit 2);
-
diefstal door twee of meer verenigde personen (feiten 3, 4 en 5);
-
diefstal (feiten 6 en 7).
6. Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: detentieomstandigheden in Hongarije
De brief van het
Ministry of Justice of Hungaryvan 10 juli 2017 houdt onder meer het volgende in:
The Ministry of Justice of Hungary — acting as Central Authority — (…) has the honour to inform you that the National Headquarter of the Penitentiary provided with assurance[sic]
that after the surrender, [opgeëiste persoon] (born in [geboorteplaats] on [geboortedag] 1984, Hungarian national) will be held either at the Penitentiary Institute of Szombathe1y or Tiszalök, where the detention conditions are CPT compliant.
Op grond van deze brief staat vast dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije zal worden geplaatst hetzij in de gevangenis in Szombathely, hetzij in de gevangenis in Tiszalök.
De rechtbank heeft geen bewijzen, zoals bedoeld in punt 88 van het arrest
Aranyosi en Căldăraru(HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), dat personen die hetzij in de gevangenis in Szombathely hetzij in de gevangenis in Tiszalök gedetineerd zijn in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling lopen (Rb. Amsterdam 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4966).
Nu de rechtbank geen bewijzen heeft voor een
algemeenreëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de gevangenissen in Szombathely en Tiszalök, komt zij niet toe aan de in punt 92 van het arrest
Aranyosi en Căldărarubedoelde beoordeling of de
opgeëiste persoonbij plaatsing in één van deze twee gevangenissen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling loopt (Rb. Amsterdam 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4966).
Artikel 4 Handvest staat dan ook niet in de weg aan (het nemen van een beslissing over) de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Penal Enforcement Unit of the Miskolc Regional Court of Law(Hongarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C