ECLI:NL:RBAMS:2017:594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 249
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onmiddellijke sluiting van seksinrichting door burgemeester wegens drugshandel

Op 2 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van Amsterdam de onmiddellijke sluiting van een voor publiek toegankelijke seksinrichting, aangeduid als [verzoeker], heeft bevolen. Dit besluit volgde op een politieonderzoek op 17 december 2016, waarbij harddrugs werden aangetroffen in de inrichting. De burgemeester stelde dat de aanwezigheid van deze drugs een ernstig gevaar voor de openbare orde vormde en dat onmiddellijke bestuursdwang noodzakelijk was. De exploitanten van de seksinrichting maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de sluiting geschorst zou worden.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van [verzoeker] en de burgemeester afgewogen. [verzoeker] betoogde dat de burgemeester ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een ernstig gevaar voor de openbare orde en dat de sluiting niet meer als herstelmaatregel kon worden gezien, maar als leedtoevoeging. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had gemaakt. De rechter concludeerde dat de sluiting niet onredelijk was en dat de belangen van de burgemeester om de openbare orde te handhaven zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker].

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekende dat de burgemeester de sluiting mocht effectueren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing voorlopig was, aangezien de bezwaarprocedure nog niet was afgerond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/249

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2017 in de zaak tussen

[naam B.V.] h.o.d.n. [verzoeker] , te Amsterdam,

(gemachtigden: mr. G.J. van Oosten en mr. S.G.C. Bocxe),
en

de burgemeester van Amsterdam,

(gemachtigden: mr. J. Pot en mr. S.A. de Wied).
Partijen worden hierna aangeduid met [verzoeker] en de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting voor onbepaalde tijd bevolen van de voor publiek toegankelijke inrichting [verzoeker] aan de [straat] te Amsterdam.
[verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft het besluit geschorst tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2017. Namens [verzoeker] zijn verschenen [A] en [B] , beiden bestuurders van [naam B.V.] , bijgestaan door hun gemachtigden. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding

1.1
[verzoeker] is een seksinrichting. In het normaal taalgebruik wordt [verzoeker] een seksclub genoemd. [verzoeker] is voor het publiek toegankelijk.
1.2
Op 17 december 2016 heeft de politie deze seksclub doorzocht, omdat uit anonieme bronnen informatie was verkregen dat in de club harddrugs werden verhandeld en dat de exploitanten daarvan op de hoogte waren. Bij de doorzoeking zijn in de tassen en kluisjes van diverse sekswerkers verpakkingen met stoffen gevonden waarvan de politie vermoedde dat het om verdovende middelen ging.
1.3
Een deel van de gevonden stoffen is onderzocht door het Laboratorium Forensische Opsporing van de politie Amsterdam. Uit dit onderzoek bleek dat onder meer de volgende harddrugs waren gevonden:
  • 0,95 gram, 3,45 gram en 2,97 gram cocaïne;
  • 20 ml GHB;
  • 8 tabletten MDMA (XTC).

Het besluit van de burgemeester

2. De burgemeester heeft [verzoeker] gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Volgens de burgemeester is er, gelet op de aangetroffen drugs, sprake van overtreding van de Opiumwet op grote schaal in een voor publiek toegankelijke inrichting. Als [verzoeker] geopend blijft, levert dat een ernstig gevaar op voor de openbare orde. Er moet worden voorkomen dat [verzoeker] in de toekomst een rol kan blijven spelen in de handel in drugs. Daarom moet onmiddellijke bestuursdwang worden uitgeoefend door middel van sluiting van [verzoeker] , aldus de burgemeester.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

3.1
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter op 23 januari 2017 gevraagd om de sluiting te schorsen. [verzoeker] lijdt door de sluiting groot financieel nadeel en reputatieschade, omdat namens de burgemeester in het zienswijzegesprek te kennen is gegeven dat pas na zes weken een heropeningsverzoek kan worden gedaan en de beoordeling van dat verzoek enkele weken zal duren.
3.2
Bij de beoordeling of de gevraagde voorziening moet worden getroffen, maakt de voorzieningenrechter een afweging tussen het belang van [verzoeker] om de sluiting te schorsen en het belang van de burgemeester om het besluit onmiddellijk uit te voeren. Als de voorzieningenrechter de sluiting rechtmatig acht, weegt het belang bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit in de regel zwaarder en is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

Het standpunt van [verzoeker]

4.1
heeft betoogd dat de burgemeester ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van ernstig gevaar voor de openbare orde als de club geopend blijft. In de bezwaarfase moet het besluit naar de nu bekende feiten (ex nunc) worden beoordeeld. De club heeft adequate maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Er is daarom geen noodzaak meer om de loop eruit te halen. Dit heeft tot gevolg dat de sluiting niet meer het karakter heeft van een herstelmaatregel, maar vooral gericht lijkt op leedtoevoeging, aldus [verzoeker] .
4.2
Verder is volgens [verzoeker] het besluit ondeugdelijk gemotiveerd omdat het is gebaseerd op een eenzijdige bestuurlijke rapportage. In die rapportage is geen melding gemaakt van het feit dat meerdere sekswerkers hebben verklaard dat drugshandel door de exploitanten niet wordt toegestaan. In het zienswijzegesprek is de burgemeester daar op gewezen, maar in het besluit is niet verduidelijkt welke delen van de rapportage de burgemeester betrouwbaar acht. Ook is de burgemeester in het besluit niet ingegaan op de door de exploitanten genomen maatregelen.
4.3
Ten slotte heeft de burgemeester volgens [verzoeker] geen juiste belangenafweging gemaakt. De burgemeester heeft onvoldoende gewicht gehecht aan de financiële belangen van [verzoeker] en de dreigende reputatieschade. Verder was de burgemeester al op
17 december 2016 op de hoogte van de aanwezige drugs, maar heeft hij vervolgens de sluiting van de club niet onmiddellijk geëffectueerd.

De beoordeling van de voorzieningenrechter

De bevoegdheid tot sluiting
5.1
In artikel 13b van de Opiumwet is bepaald dat ‘de burgemeester bevoegd [is] tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is’.
5.2.
Ter uitvoering van de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid heeft verweerder beleid vastgesteld. Dit is neergelegd in de ‘Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (nu 2.10) van de Algemene Plaatselijke Verordening’ (de Notitie).
5.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op de bewoordingen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, de bevoegdheid van de burgemeester om een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte te sluiten, een discretionaire bevoegdheid is. De rechter moet een op basis van zo’n bevoegdheid genomen besluit dan ook terughoudend toetsen.
5.4
[verzoeker] heeft niet betwist dat op 17 december 2016 in [verzoeker] handelshoeveelheden drugs zijn gevonden en dat deze drugs zijn vermeld op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet.
5.5
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld, maar volgt uit het woord "daartoe" in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid tot sluiting verschaft. Verwijtbaarheid van de exploitanten is daarom niet relevant voor het ontstaan van de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van het de club. [1] Dit maakt dat ook het betoog dat in de bestuurlijke rapportage en het politieonderzoek ten onrechte ervan is uitgegaan dat de exploitanten op de hoogte waren van de drugshandel en dat geen waarde is gehecht aan contra-indicaties, niet kan afdoen aan de bevoegdheid tot sluiting.
5.6
Omdat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking al de bevoegdheid tot sluiting oplevert, zijn de in het verleden en na de doorzoeking door [verzoeker] getroffen maatregelen tegen de aanwezigheid van drugs voor die bevoegdheid evenmin relevant. Voor zover [verzoeker] heeft betoogd dat door de getroffen maatregelen de openbare orde niet langer in gevaar is en dat dit afdoet aan de bevoegdheid tot sluiting, slaagt dat betoog dan ook niet. [2] De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] ook niet in haar betoog dat door de ex nunc toetsing in bezwaar alsnog alle getroffen maatregelen van na sluiting moeten worden meegewogen. Nu het een handhavings-maatregel betreft, zal in bezwaar moeten worden heroverwogen of de handhaving op het moment van het treffen daarvan gerechtvaardigd was. Wel kunnen voor [verzoeker] positieve beleidswijzigingen van later datum daarbij worden betrokken. Ook nadere informatie die ziet op de periode voorafgaand aan het treffen van de maatregel moet bij de heroverweging worden betrokken.
Het gebruik van de bevoegdheid tot sluiting
5.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beslissing van de burgemeester om tot sluiting van [verzoeker] voor onbepaalde tijd over te gaan en daarmee dus gebruik te maken van zijn bevoegdheid, niet onredelijk is. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
5.8
De burgemeester heeft in het besluit rekening gehouden met financiële gevolgen die een sluiting met zich brengt, maar is desondanks van mening dat die omstandigheden niet opwegen tegen de belangen die met een sluiting zijn gediend. In dat verband is van belang dat er handelshoeveelheden harddrugs in [verzoeker] zijn aangetroffen.
5.9
De burgemeester hoefde bij het toepassen van zijn bevoegdheid geen gewicht toe te kennen aan de in het verleden en na de doorzoeking getroffen maatregelen ter voorkoming van aanwezigheid van drugs in de club. De door de burgemeester gehanteerde beleidsregels bieden geen ruimte om in zo’n geval af te zien van onmiddellijke sluiting. Zo is in de Notitie onder F vermeld dat het stellen van een begunstigingstermijn gelet op het karakter van de sluiting niet aan de orde is. Als in het zienswijzegesprek geen argumenten naar voren worden gebracht waaruit blijkt dat het voornemen tot sluiting op onjuiste feiten is gebaseerd, wordt de desbetreffende inrichting met spoed gesloten. Verder is onder J vermeld dat een bestuurlijke waarschuwing voorafgaande aan een sluiting geen optie is, omdat die indruist tegen de noodzaak om onmiddellijk en effectief op te treden tegen openbare orde-verstoringen. Deze beleidsregels acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. [verzoeker] heeft niet betoogd dat de beleidsregels in haar geval tot een uitzonderlijke situatie leiden, zodat de burgemeester zijn beleid in dit geval kon hanteren.
5.1
Er is geen grond voor het oordeel dat de sluiting langer duurt dan noodzakelijk voor beëindiging en overtredingen van de Opiumwet en daarom een punitief karakter heeft. In de Notitie is onder H bepaald dat in een sluitingsbevel geen einddatum wordt vermeld, omdat een methodiek waarbij op voorhand wordt aangegeven hoe lang een inrichting gesloten blijft, het risico met zich draagt dat de sluiting een onevenredig zware maatregel wordt. De opheffing van een sluiting is mogelijk na een daartoe strekkend verzoek. Onder K is vermeld dat de burgemeester bij de beoordeling van dat verzoek rekening houdt met de actuele situatie en de door de exploitant getroffen maatregelen. Hieruit volgt dat de actuele situatie en de sinds de sluiting getroffen maatregelen eerst bij die beoordeling een rol van betekenis spelen.
5.11
Het beroep van [verzoeker] op een uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 11 februari 2016 leidt evenmin tot het oordeel dat op grond van de actuele situatie de sluiting een bestraffend karakter heeft. [3] Die zaak ziet op een andere situatie. In die zaak was in het primaire besluit de duur van de sluiting bepaald op drie maanden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar in het licht van toen bekende feiten (ex nunc) ondeugdelijk had gemotiveerd waarom een sluiting van die duur nodig was om de openbare orde te herstellen. [verzoeker] is niet voor bepaalde tijd gesloten. De motivering is daar ook niet op afgestemd. Daarom ligt niet ter toetsing voor of de sluiting van [verzoeker] bij de huidige stand van zaken een bestraffend karkater heeft.
5.12
Het tijdsverloop tussen de ontdekking van de drugs op 17 december 2016 en de sluiting op 12 januari 2017 is niet onredelijk lang. De voorzieningenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015 waarin een tijdsverloop van meer dan vier maanden tussen de ontdekking van de verdovende middelen en de sluiting niet onredelijk lang werd geacht. [4] De burgemeester moet ook enige tijd gegund worden om de uitslagen van de drugsonderzoeken af te wachten. Uit de omstandigheid dat de burgemeester de sluiting heeft geschorst om de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening af te wachten, kan evenmin worden afgeleid dat het belang bij de effectuering van de sluiting niet langer bestaat. Dat de beoordeling van de vraag of het gevaar voor de openbare orde is geweken en de sluiting kan worden opgeheven enige tijd zal duren, maakt evenmin dat de sluiting een bestraffend karakter heeft. Dergelijk tijdverloop is immers vereist voor een zorgvuldige beoordeling en mag niet langer duren dan nodig is.

Conclusie

6.1
De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om [verzoeker] te sluiten en in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het besluit is daarom rechtmatig. Dit is een voorlopig oordeel, omdat de bezwaarprocedure nog niet is afgerond. In een eventuele beroepsprocedure is rechtbank niet aan dit oordeel gebonden.
6.2
Omdat de voorzieningenrechter het besluit rechtmatig acht, zal het besluit naar verwachting in bezwaar in stand blijven. Het belang van de burgemeester om het besluit uit te voeren, weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] om de exploitatie tot de beslissing tot bezwaar te mogen voortzetten. Dit maakt dat er geen aanleiding is om de sluiting te schorsen. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af.
6.3
Dit betekent voor [verzoeker] dat de burgemeester de sluiting mag effectueren. Op de zitting is namens de burgemeester toegelicht dat hij een dag na de uitspraak om omstreeks 16.00 uur tot de daadwerkelijke sluiting zal overgaan. [verzoeker] kan bij de burgemeester een verzoek tot heropening indienen. Het is vervolgens aan de burgemeester om te beoordelen of er aanleiding is om de sluiting op te heffen.
6.4
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.P. Braam, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc: HB
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2418.
2.Zie r.o. 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3383.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2986.