Op 2 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van Amsterdam de onmiddellijke sluiting van een voor publiek toegankelijke seksinrichting, aangeduid als [verzoeker], heeft bevolen. Dit besluit volgde op een politieonderzoek op 17 december 2016, waarbij harddrugs werden aangetroffen in de inrichting. De burgemeester stelde dat de aanwezigheid van deze drugs een ernstig gevaar voor de openbare orde vormde en dat onmiddellijke bestuursdwang noodzakelijk was. De exploitanten van de seksinrichting maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de sluiting geschorst zou worden.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van [verzoeker] en de burgemeester afgewogen. [verzoeker] betoogde dat de burgemeester ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een ernstig gevaar voor de openbare orde en dat de sluiting niet meer als herstelmaatregel kon worden gezien, maar als leedtoevoeging. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te bevelen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had gemaakt. De rechter concludeerde dat de sluiting niet onredelijk was en dat de belangen van de burgemeester om de openbare orde te handhaven zwaarder wogen dan de belangen van [verzoeker].
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekende dat de burgemeester de sluiting mocht effectueren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing voorlopig was, aangezien de bezwaarprocedure nog niet was afgerond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de beslissing.