ECLI:NL:RBAMS:2017:566

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en deugdelijkheid medische grondslag in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser had op 21 december 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar deze werd afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 januari 2017 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft de zaak vervolgens gesloten. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet adequaat waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de medische informatie die hij had ingediend. De rechtbank overwoog dat de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordelingen konden weerleggen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat eiser per 21 december 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser met ingang van 21 december 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 14 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser, geboren op [geboortedatum] , is laatstelijk werkzaam geweest als [functie] in een [bedrijf] voor 32 uur per week. Op 23 december 2013 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten. Op 13 oktober 2015, na einde wachttijd, heeft hij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij op 21 december 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage van de verzekeringsarts van 26 januari 2016 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 18 februari 2016. Op 26 januari 2016 is een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, geldig vanaf 21 december 2015.
1.3
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juni 2016 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juli 2016 ten grondslag gelegd.
2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat zijn beperkingen veel omvattender zijn dan in de FML van 26 januari 2016 geduide beperkingen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de ingebrachte medische informatie van [naam] en [naam] . Daarnaast stelt eiser dat er geen wettelijke grondslag is voor het beleid van verweerder in artikel 2 van de Beleidsregel uurloonschatting 2008 (de Beleidsregel) en dat de geduide functies gelet op zijn beperkingen, de functieomschrijvingen en daarbij behorende totaalbelasting niet voor hem geschikt zijn.
3.1
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.2
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. De rechtbank stelt voorop dat aan door een verzekeringsarts bezwaar en beroep, en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgestelde rapporten, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) een bijzondere waarde toekomt, in die zin dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683).
5.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 26 januari 2016 gebaseerd op anamnese, psychisch en lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts en informatie van de behandelend sector, waaronder de brief van [naam] van 19 juni 2015 en de brief van [naam] van 20 januari 2016. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vervolgens vastgelegd in de FML van 26 januari 2016.
5.2
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, [naam] , de dossiergegevens en het bezwaarschrift bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en eiser aansluitend op de hoorzitting psychisch en lichamelijk onderzocht op het spreekuur. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de gemachtigde van eiser ingebrachte medische informatie – de brieven van [naam] van 19 juni 2015 en 23 februari 2016 en de brief van [naam] van 20 januari 2016 – meegewogen en is tot de conclusie gekomen dat er in de FML van 26 januari 2016 reeds ruim voldoende beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van zijn fysieke en psychische klachten en dat er geen reden is om nog meer beperkingen aan te geven. Het primair verzekeringsgeneeskundig onderzoek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat uitgevoerd en er zijn in de bezwaarprocedure geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren gekomen waaruit moet worden opgemaakt dat de primair beoordelend verzekeringsarts tot een kennelijk onjuist oordeel is gekomen. Al met al is de FML van 26 januari 2016 volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de juiste manier ingevuld en kan deze derhalve gehandhaafd blijven.
5.3
De rechtbank ziet gelet op de onderzoekactiviteiten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de rapportage van 24 juni 2016 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling de brieven van [naam] van 19 juni 2015 en 23 februari 2016 en de brief van [naam] van 20 januari 2016 heeft betrokken en inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is verdergaande beperkingen aan te nemen dan reeds in de FML van 26 januari 2016 zijn aangenomen. Gelet hierop kan de rechtbank de niet onderbouwde stelling van eiser dat er onvoldoende rekening is gehouden met de ingebrachte medische informatie dan ook niet volgen. Niet is gebleken dat de FML van 26 januari 2016 onvolledig of onjuist is en in beroep zijn geen nieuwe medische stukken overgelegd op grond waarvan anders geoordeeld dient te worden. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een deugdelijke medische grondslag.
6. Voor wat betreft de stelling van eiser dat er geen wettelijk grondslag is voor het beleid van verweerder in artikel 2 van de Beleidsregel overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de Beleidsregel een uitwerking is van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de Beleidsregel in strijd is met het Schattingsbesluit, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Raad van 4 september 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3242) waarin de Raad heeft geoordeeld dat artikel 2 van de Beleidsregel niet in strijd is met het Schattingsbesluit. De beroepsgrond faalt.
7. Eiser heeft geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 26 januari 2016, is de rechtbank van oordeel dat de geduide functies voor eiser als passend zijn aan te merken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 juli 2016 twee functies laten vervallen en heeft ten aanzien van de overige functies toereikend gemotiveerd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Daar waar sprake is van signaleringen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de aangehaalde rapportage onderbouwd waarom de geduide functies toch geschikt zijn voor eiser. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn aanvullende reactie van 5 september 2016 onderbouwd waarom de totaalbelasting in de geduide functies niet te hoog is voor eiser. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mocht baseren.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de medische en arbeidskundige rapporten aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen en daarmee op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid per 21 december 2015 op minder dan 35% heeft vastgesteld.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Akbuz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.