ECLI:NL:RBAMS:2017:5175

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 589
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een parkeervergunning op basis van vergunningenplafond

Op 21 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D.R. de Vries. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een bewonersvergunning voor parkeren, waarbij verweerder het primaire besluit op 8 juli 2016 nam en het bezwaar van eiser op 5 januari 2017 ongegrond verklaarde. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in het deelvergunningengebied waar eiser woont, een vergunningenplafond van nul geldt. Dit betekent dat er geen parkeervergunningen worden verleend. De rechtbank verwijst naar de Parkeerverordening 2013, waarin staat dat een bewonersvergunning wordt geweigerd indien het vergunningenplafond is bereikt. Eiser had kunnen weten dat er in zijn gebied een vergunningenplafond van nul gold, aangezien dit al in de akte van levering van zijn appartement was vermeld.

De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel afgewezen. Eiser was op de hoogte van de situatie ten tijde van de aanvraag en de rechtbank oordeelt dat de normen van het bestemmingsplan geen rol spelen bij de weigering van de parkeervergunning. De rechtbank concludeert dat de door eiser aangedragen omstandigheden niet bijzonder genoeg zijn om een vergunning te verlenen op basis van de hardheidsclausule.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, Parkeerregieorgaan,verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een bewonersvergunning afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont aan de [adres] te Amsterdam en heeft verweerder verzocht hem een bewonersvergunning te verlenen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd deze vergunning te verlenen omdat in het deelvergunningengebied waar eiser woont sprake is van een vergunningenplafond wat op nul is gesteld, waardoor er geen parkeervergunningen worden verleend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4. De rechtbank stelt vast dat voor het deelvergunninggebied waarin de woning van eiser zich bevindt, een plafond van nul vergunningen geldt. Uit artikel 32, tweede lid, van de Parkeerverordening 2013 volgt dat een bewonersvergunning wordt geweigerd indien het vergunningenplafond van het desbetreffende vergunninggebied is bereikt. Dit betekent dat eiser op grond van de Parkeerverordening geen recht heeft op een bewonersvergunning. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015 [1] .
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet kan slagen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat aanvragen moeten worden getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag [2] . Niet in geschil is dat ten tijde van de aanvraag al sprake was van een vergunningenplafond van nul. Dat dit plafond er nog niet was op het moment van aankoop van de woning, doet niet ter zake. Immers, op dat moment gold nog geen vergunningplicht omdat er nog geen betaald parkeren was ingevoerd. Ten tijde van de aanvraag van eiser was het plafond er wel. Verweerder heeft dan ook terecht getoetst aan het recht zoals het gold ten tijde van de aanvraag. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser had kunnen weten dat in het gebied waarin zijn woning zich bevindt een vergunningenplafond van nul van toepassing zou zijn. Immers in de akte van levering van zijn appartement staat al vermeld dat parkeren op straat niet mogelijk is.
6. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling mag onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende vergunninggebieden [3] . Daarbij merkt de rechtbank op dat de situatie van eiser, zoals verweerder ook heeft opgemerkt, verschilt met de situatie waar hij op heeft gewezen. Eiser was immers al voor de definitieve koop op de hoogte dat er in het gebied waarin zijn woning zich bevindt een plafond van nul zou gelden, althans parkeren op straat niet mogelijk is.
7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de normen van het bestemmingsplan geen rol kunnen spelen bij de weigering van de parkeervergunning. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2011 [4] .
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser op de hardheidsclausule niet kan slagen. De door eiser aangedragen omstandigheden, onder andere dat hij afhankelijk is van zijn auto voor zijn werk en dat hij geen parkeerplaats in de buurt kan krijgen, zijn niet zo bijzonder dat verweerder op grond hiervan alsnog een vergunning had moeten verlenen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Sloot, rechter, in aanwezigheid van mr J.C.E. Krikke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1161
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC7092