ECLI:NL:RBAMS:2017:4633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
13/845169-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door penningmeester van Stichting Noord Bruist

Op 30 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die als penningmeester van de Stichting Noord Bruist is beschuldigd van verduistering en valsheid in geschrift. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 november 2014 een bedrag van € 63.325,- verduisterd, toebehorend aan de stichting. Om deze verduistering te verbergen, heeft zij vervalste facturen en bankafschriften gebruikt en deze overhandigd aan het administratiekantoor van de stichting. Tijdens de zitting op 16 juni 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in dienst was van de stichting en heeft haar voor een deel van de tenlastelegging vrijgesproken. De rechtbank heeft echter bewezen geacht dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk geld van de stichting heeft verduisterd en vervalste documenten heeft gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod van drie jaar opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 60.325,- aan de benadeelde partij, de Stichting Noord Bruist, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845169-15 (Promis)
Datum uitspraak: 30 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Sachs, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. C.N.M. Dekker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij:
Feit 1:in de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 november 2014 een hoeveelheid geld van in totaal € 63.325,-, toebehorend aan de Stichting Noord Bruist, uit hoofde van haar dienstbetrekking als penningmeester, heeft verduisterd;
Feit 2:in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 oktober 2013 gebruik heeft gemaakt, heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad van vijf vervalste facturen en zestien vervalste bankafschriften, als ware deze echt en onvervalst.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1.
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 2 ten laste gelegde – de valsheid in geschrifte – de wezenlijke oorzaak heeft gevormd voor het plegen van het onder 1 ten laste gelegde – de verduistering – en dat het openbaar ministerie daarom voor een alternatieve tenlastelegging had moeten kiezen. Nu dit is nagelaten, is de tenlastelegging in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en artikel 261 Sv, zodat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte wordt verweten dat zij een hoeveelheid geld van in totaal € 63.325,- van de Stichting Noord Bruist heeft verduisterd en, om te voorkomen dat deze verduistering aan het licht zou komen, gebruik zou hebben gemaakt van vervalste facturen en bankafschriften. Hoewel samenhang bestaat tussen deze ten laste gelegde feiten is – anders dan in geval van een alternatieve tenlastelegging – sprake van verschillende gebeurtenissen. Er bestaat dan ook geen enkel beletsel om deze feiten afzonderlijk van elkaar en georiënteerd op verschillende delictsomschrijvingen aan de verdachte ten laste te leggen. Dit verweer van de raadsman wordt verworpen en de dagvaarding is geldig.
3.2.
Overige voorvragen
De rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van de ten laste gelegde feiten

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, zoals weergegeven in het door haar ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij baseert zich op de in het dossier aanwezige aangifte, de processen-verbaal, getuigenverklaringen en overige documenten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wordt de verdachte als strafverzwarende omstandigheid verweten dat zij de verduistering in dienstbetrekking heeft gepleegd. Omdat zij niet in dienst was van de Stichting Noord Bruist (hierna: de stichting) en bovendien niet werkzaam was in ondergeschiktheid, moet zij van dit onderdeel worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte volledig van de haar ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, op grond van de verweren zoals genoemd in zijn pleitnota’s. De verweren bespreekt de rechtbank hierna – indien nodig – in het onderstaande.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Partiële vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de verduistering in een persoonlijke dienstbetrekking heeft gepleegd, omdat zij niet in dienst was van de Stichting Noord Bruist en daar tevens niet werkzaam was in ondergeschiktheid. Voor dit deel van het onder 1 ten laste gelegde wordt zij daarom
vrijgesproken.
4.3.2.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1]
Op 1 september 2015 heeft mr. M. Bakker, op verzoek van de vertegenwoordigers van de stichting, namens de stichting aangifte gedaan van verduistering en valsheid in geschrift tegen de verdachte. [2]
De verdachte was van 4 april 2011 tot 26 juni 2015 penningmeester bij de stichting. [3] Zij was verantwoordelijk voor de afhandeling en betaling van de inkoop- en verkoopfacturen. [4] Als penningmeester had de verdachte als enige de beschikking over de bankrekening, inclusief de op haar naam gestelde bankpas van de stichting, en was zij verantwoordelijk voor het beheer van deze bankrekening. [5]
De (financiële) administratie was uitbesteed aan het administratiekantoor [naam kantoor] (hierna: het administratiekantoor). Blijkens de aangifte en de verklaring van [naam 1] , administrateur bij het administratiekantoor, was het de verdachte die ten behoeve van de boekhouding van de stichting kopieën van bankafschriften en inkoop- en verkoopfacturen aan het administratiekantoor verstrekte. Zij was de enige van de stichting die contact had met het administratiekantoor. [6]
In het jaar 2014 is besloten de stichting op te heffen. In het laatste kwartaal van het jaar 2014 en het eerste kwartaal van het jaar 2015 is de verdachte namens [naam 2] , projectmanager bij de stichting, en het administratiekantoor meermalen verzocht openstaande posten te betalen, teneinde tot een afwikkeling van de stichting te kunnen komen. De verdachte heeft niet aan deze verzoeken voldaan en was onbereikbaar voor de stichting. Per juli 2015 stond een bedrag van € 32.362,- open. Tot slot bleek dat over het jaar 2014 bankafschriften in de administratie ontbraken en dat de bankrekening per 12 februari 2015 reeds was opgeheven. [7]
Deze omstandigheden waren voor de medebestuurders van de stichting aanleiding om de bankafschriften over de jaren 2011 tot en met februari 2015 bij de bank op te vragen. De opgevraagde bankafschriften zijn vergeleken met de door de verdachte overhandigde administratie aan het administratiekantoor. Hieruit bleek dat specifieke transacties en pinopnames niet zichtbaar waren op bankrekeningafschriften, zoals deze door het administratiekantoor waren ontvangen. [8] Een deel van de transacties waren ten gunste van een onderneming genaamd [bedrijf] gedaan. [9] Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt de verdachte eigenaar was van [bedrijf] en dat deze onderneming met ingang van 1 september 2012 was opgeheven. [10]
Ook is gebleken dat zich in de administratie inkoopfacturen bevonden waarvan de gefactureerde geldbedragen waren opgevoerd en dat door de verdachte verstrekte bankafschriften aan het administratiekantoor zo waren aangepast dat deze overeenkwamen met de opgevoerde gefactureerde geldbedragen. [11]
De aangifte van de stichting was voor de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: de FIOD) aanleiding om nader onderzoek te doen. Uit het onderzoek blijkt dat een groot aantal transacties van in totaal € 63.325,- niet zichtbaar zijn op de door de verdachte verstrekte bankafschriften aan het administratiekantoor, ofwel waarvan de verdachte de bankafschriften in zijn geheel niet heeft verstrekt. [12]
Van het geldbedrag van € 63.325,- is € 22.400,- contant opgenomen en € 2.425,- aangewend voor privédoeleinden van de verdachte. [13] In de jaren 2012 en 2013 zijn deze contante opnames in Rotterdam gedaan, in de directe omgeving van waar de verdachte woonachtig was. Vanaf februari 2014 zijn de contante opnames uitsluitend in Amsterdam gedaan. Uit een drietal mutaties van de politie Amsterdam blijkt dat de verdachte het grootste deel van 2014 waarschijnlijk in Amsterdam woonachtig was. [14] Verder is vanaf de bankrekening een geldbedrag van in totaal € 38.500,- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf] . Dit geld is vervolgens deels contant opgenomen en voor het overige aangewend voor privéuitgaven. [15]
De verdachte had geen recht op vergoeding voor haar werkzaamheden voor de stichting. Ook had zij geen toestemming om dergelijke grote contante opnames te doen of om het geld van de stichting aan te wenden voor privédoeleinden. Tot slot heeft de stichting nooit gebruik gemaakt van de diensten [bedrijf] . [16]
De verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Ter terechtzitting is zij ook niet inhoudelijk ingegaan op de haar ten laste gelegde feiten en heeft zij, zonder nadere toelichting en via haar raadsman, ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt.
Nadere overwegingen
De verdachte beheerde, als penningmeester, de bankrekening van de stichting en had als enige de beschikking over de op haar naam gestelde bankpas van deze bankrekening. Zonder dat zij hiervoor toestemming had, heeft zij geld van de bankrekening van de stichting overgemaakt naar de bankrekening van haar onderneming, genaamd [bedrijf] . Tevens heeft zij contante opnames gedaan. Dat het de verdachte moet zijn geweest die ook de contante opnames heeft gedaan, vindt bevestiging in het feit dat deze zijn gedaan in de directe omgeving van haar verblijfadres en/of in haar woonplaats. Verdachte heeft aldus, door zo te handelen, het geld van de stichting anders dan door misdrijf onder zich gekregen en zij is als heer en meester over deze geldbedragen van de stichting gaan beschikken. Vervolgens heeft zij het geld aangewend voor privé-uitgaven.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een hoeveelheid geld van in totaal € 63.325,- heeft verduisterd. Dit geldt ook voor het later door haar teruggestorte geldbedrag van € 3.000,-. Verdachte heeft immers dit geldbedrag met een bepaald doel van de bankrekening van de stichting gehaald en is dat tegen de afspraken in gaan beheren. Daarmee is ook de verduistering van dit geldbedrag voltooid. Het later terugstorten door de verdachte hiervan op de bankrekening van de stichting doet daar niet aan af.
Tot slot heeft de verdachte, om te verbergen dat zij geld van de stichting had verduisterd, een vijftal facturen en zestien bankafschriften valselijk opgemaakt en afgeleverd aan het externe administratiekantoor van de stichting, zoals volgt uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen. Dat mogelijk iemand anders dan de verdachte de administratie van de stichting aan het administratiekantoor zou hebben overhandigd, zoals de raadsman heeft aangevoerd, is niet gebleken. Het onder 2 ten laste gelegde kan daarom ook worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen en
bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde,
in de periode van 12 januari 2012 tot en met 29 november 2014 te Rotterdam en Amsterdam, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld, in totaal € 63.325,-, toebehorende aan Stichting Noord Bruist, welk geld verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend,
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde,
in de periode van 31 januari 2012 tot en met 31 oktober 2013 te Rotterdam en Amsterdam, althans in Nederland,
telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad
A.
Vijf facturen, te weten:
- één factuur van Dox Records gericht aan Stichting Noord Bruist, met factuurnummer: 4252, voor een bedrag van in totaal € 8.975,- (inclusief btw) (te weten DOC-001 27-110),
en
- één factuur van Brand Communicatie gericht aan de Stichting Noord Bruist en [naam 2] , met factuurnummer: 13.021, voor een bedrag van in totaal € 4.210,- (inclusief btw) (te weten DOC-001 29-110),
en
- één factuur van UrbanGuides, [naam 3] , gericht aan [naam 2] en Stichting Noord Bruist, met factuurnummer:13.07.335.NNT, voor een bedrag van in totaal € 5.211,75 (inclusief btw) (te weten DOC-001 31-110),
en
- één factuur van Rotterdams Volkstheater gericht aan Stichting Noord Bruist t.a.v. [naam 2] , met factuurnummer: 37.2013, voor een bedrag van in totaal € 23.336,25 (inclusief btw) (te weten DOC-001 33-110),
en
- één factuur van UrbanGuides, [naam 3] , gericht aan [naam 2] en Stichting Noord Bruist, met factuurnummer: 13.07.334.NNT, voor een bedrag van in totaal € 15.000,- (inclusief btw) (te weten DOC-001 35-110),
en
B.
zestien bankafschriften en/of rekeningafschriften van De Rabobank met rekeningnummer [nummer] , onder vermelding van Rabo Verenigingspakket, Stichting Noord Bruist (DOC-001 37-110 en DOC-001 39 en DOC-001 41-110 en DOC-001 47-110 en DOC-001 49-110 en DOC-001 51-110 en DOC-001 53-110 en DOC-001 63-110 en DOC 67-110 en DOC-001 69-110 en 71-110 en DOC-001 73-110 en DOC-001 75-110 en DOC-001 78-110 tot en met DOC-001 81-110 en DOC-001 86-110 en DOC-001 88-110),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die vervalsing telkens hierin - zakelijk weergeven - dat:
- op die facturen hogere bedragen staan vermeld dan in werkelijkheid door de Stichting Noord Bruist waren verschuldigd
en
- op die bankafschriften en/of rekeningafschriften:
( i) hogere betalingen staan vermeld dan in werkelijkheid door de Stichting Noord Bruist waren gedaan en,
(ii) lagere bedragen aan ontvangen subsidie staan vermeld dan in werkelijkheid door de Stichting Noord Bruist waren ontvangen en,
(iii) pinbetalingen en geldautomaatopnamen en overboekingen naar bankrekening [nummer] ten name van [verdachte] h/o [bedrijf] en/of door de Stichting Noord Bruist ontvangen subsidiebedragen zijn verwijderd,
zulks terwijl verdachte telkens wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst,
en bestaande dat gebruik en afleveren telkens uit het overleggen van deze vervalste geschriften aan Administratiekantoor [naam kantoor] om deze in de boekhouding te laten verwerken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft tevens gevorderd dat daarbij een beroepsverbod van 5 jaren zal worden opgelegd, inhoudende dat de verdachte gedurende die tijd niet als bestuurder – middellijk en onmiddellijk – van enige rechtspersoon mag werken. De reclassering moet, als bedoeld in artikel 32 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), opdracht worden gegeven om toezicht te houden op de naleving van dit beroepsverbod.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging, die heeft bepleit dat de verdachte van de haar ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte, als penningmeester, een geldbedrag van
€ 63.325,- van de Stichting Noord Bruist heeft verduisterd. In dat kader heeft zij meermalen vervalste bankafschriften en facturen gebruikt en afgeleverd.
De vraag is nu wat een passende straf is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De Stichting Noord Bruist was een stichting met als doel, kort gezegd, het zorgdragen voor een verhoging van het culturele leefklimaat in (de deelgemeente) Rotterdam Noord. Daartoe heeft de stichting diverse activiteiten georganiseerd. Deze activiteiten werden hoofdzakelijk bekostigd door ontvangen subsidies van de gemeente Rotterdam. De verdachte was als medebestuurder verantwoordelijk voor de (financiële)administratie. Zij heeft in bijna drie jaar tijd bij elkaar ruim € 63.000,- van de bankrekening van de stichting gehaald en gebruikt voor het doen van privéuitgaven. Om dit verborgen te houden heeft zij vervalste facturen en bankafschriften gebruikt en afgeleverd aan het externe administratiekantoor van de stichting. Pas toen werd besloten om de stichting in 2014 op te heffen en bij de afwikkeling van de stichting bepaalde misstanden naar boven kwamen, zijn de medebestuurders op de hoogte geraakt van de door de verdachte gepleegde feiten.
De verdachte heeft met haar handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat men in haar had als penningmeester; een functie binnen het bestuur waarbij men juist verantwoordelijk is voor goede financiën. Zij heeft niet alleen de betreffende stichting een aanzienlijke financiële schadepost bezorgd, maar omdat het gaat om gemeenschapsgeld ook schade veroorzaakt voor de deelgemeente, de culturele sector en de samenleving als geheel. De verdachte heeft de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar handelen, maar heeft tot op vandaag geen enkele rekenschap daarvan gegeven.
De door de verdachte gepleegde strafbare feiten zijn zeer ernstig. Er is sprake van een aaneenschakeling van frauduleuze handelingen, gepleegd op een berekenende wijze door de verdachte in een periode van bijna drie jaar, waardoor de stichting voor een groot bedrag is gedupeerd en al het geld voor haar eigen voordeel is gebruikt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. Deze hanteren voor een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een taakstraf. Voorts heeft de rechtbank in de strafmaatoverweging betrokken de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Hoewel de rechtbank ter terechtzitting heeft geprobeerd inzicht te krijgen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is dat vanwege haar weigerachtige houding om vragen te beantwoorden helaas maar beperkt gelukt. De rechtbank kan daarom bij de strafmaat maar beperkt rekening houden met haar huidige persoonlijke omstandigheden. De rechtbank ziet ook verder geen omstandigheden waar in strafverminderende zin rekening mee moet worden gehouden.
Gelet op het voorgaande kan niet worden volstaan met slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf. Alles afwegende is een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk gerechtvaardigd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een beroepsverbod is geboden. De verdachte is, hoewel alweer geruime tijd geleden, eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het plegen van oplichting. Bovendien blijkt uit het dossier dat in september 2015 aangifte is gedaan ter zake van verduistering tegen een onderneming waarvan de verdachte eigenaar is. De rechtbank ziet echter aanleiding om het beroepsverbod te matigen tot de duur van drie jaar.
Ten aanzien van de benadeelde partij Stichting Noord Bruist
De rechtbank constateert dat mr. M. Bakker, als gemachtigde van de Stichting Noord Bruist, het voegingsformulier heeft ingevuld en ondertekend. Blijkens de verklaringen, zoals afgelegd ter terechtzitting, van zowel mr. M. Bakker als de vertegenwoordiger van de Stichting Noord Bruist, de heer [naam 4] , is mr. M. Bakker gemachtigd om namens de stichting op te treden. Anders dan de raadsman van de verdachte heeft bepleit, is de benadeelde partij dan ook ontvankelijk in haar vordering.
De benadeelde partij Stichting Noord Bruist vordert € 60.325,- aan materiële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij Stichting Noord Bruist door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij Stichting Noord Bruist heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij Stichting Noord Bruist voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Kosten rechtsbijstand
Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 592a Sv. Een redelijke uitleg van art. 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (HR 29 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1819, NJ 2002/123). Bij dat uitgangspunt dienen enkele kanttekeningen te worden geplaatst.
In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van door een in het ongelijk gestelde partij te vergoeden proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het op rechtspraak.nl gepubliceerde ‘Liquidatietarief kanton’ of in het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’. Zo een liquidatietarief is geen recht in de zin van art. 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn (HR 3 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2621, NJ 1998/571). Een dergelijke richtlijn leent zich bovendien niet steeds voor directe toepassing op de door de raadsman verrichte werkzaamheden ten behoeve van de benadeelde partij die zich in het strafproces heeft gevoegd (HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8866).
De rechter kan het aangewezen achten, kort gezegd, het ‘liquidatietarief kantonzaken’ toe te passen als de vordering beneden de bevoegdheidsgrens van de kantonrechter blijft dan wel in voorkomende gevallen de proceskosten berekenen overeenkomstig het ‘liquidatietarief rechtbank of hof’. De rechter kan evenwel van het door hem toepasselijk geachte liquidatietarief afwijken, al zal hij wanneer hij de werkelijke kosten wenst te vergoeden, die afwijking dienen te motiveren (HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7995, NJ 2009/234).
De rechtbank ziet geen redenen om van het toepasselijke geachte liquidatietarief af te wijken en zal – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie – de proceskosten, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 3.576,- (4 punten à € 894,-).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 36f, 57, 225 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
verduistering, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de verdachte gedurende
3 (drie) jaren wordt ontzet uit het recht om als bestuurder – middellijk of onmiddellijk – van een stichting op te treden.
Geeft de reclassering op grond van artikel 32 Sr opdracht toezicht te houden op de naleving door de verdachte van dit beroepsverbod.
Ten aanzien van de benadeelde partij Stichting Noord Bruist
Wijst de vordering van Stichting Noord Bruist, gevestigd aan het Eudokiaplein 4, 3073 BT Rotterdam, toe en veroordeelt de verdachte tot betaling van € 60.325,- aan Stichting Noord Bruist, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, tot op heden begroot op € 3.576,-.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Stichting Noord Bruist aan de Staat
€ 60.325,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 319 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2017.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
2.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, met bijlagen (DOC-001, 1-5 van 110).
3.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, bijlagen 2a en 2b (DOC-001, 18-19 van 110).
4.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, met bijlagen (DOC-001, 12 van 110) en een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 2 en 3 van 7.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 3 van 7 en een proces-verbaal verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001c, p. 1 van 2.
6.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, met bijlagen (DOC-001, 11 van 110), een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 5 van 7 en een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , G02-01, p. 2 en 3 van 6.
7.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, met bijlagen (DOC-001, 3 van 110).
8.Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de verdwenen mutaties op de door [verdachte] aangeleverde bankafschriften, AMB-004, een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001 en een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, bijlage 8 en 9 (DOC-001, 36-105 en 106-109 van 110).
9.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, bijlage 4a (DOC-001, 21 van 110).
10.Een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, bijlage 5 (DOC-001, 23 van 110).
11.Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de vermoedelijk valse facturen, AMB-002. En een geschrift, te weten een aangifte van mr. M. Bakker, namens de Stichting Noord Bruist van 1 september 2015, met bijlagen (DOC-001, 14 van 110 en 25-35 van 110).
12.Een proces-verbaal van ambtshandeling, vergelijking van de bankafschriften van de Stichting Noord Bruist, AMB-001 en een proces-verbaal van ambtshandeling t.b.v. correctie van BOB-001, BOB-001d.
13.Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de verdwenen mutaties, AMB-004.
14.Een proces-verbaal van ambtshandeling, het inzichtelijk maken van de inkomensgegevens van [verdachte] , AMB-005, p. 2 en 3 van 3 en een proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische financiële gegevens, BOB-001, pagina 2 van 4.
15.Een proces-verbaal van ambtshandeling, onderzoek naar de privébesteding van gelden die zijn overgemaakt van de Stichting Noord Bruist naar de eenmanszaak [bedrijf] van [verdachte] , AMB-003.
16.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] , G01-01, p. 3, 4 en 5 van 7.