ECLI:NL:RBAMS:2017:4595

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
13/730038-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor mensenhandel en arbeidsuitbuiting van au pairs

Op 29 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een 43-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, voor de uitbuiting van au pairs tussen 2011 en 29 april 2014. De vrouw, die destijds in Uithoorn woonde, werd beschuldigd van mensenhandel in de zin van arbeidsuitbuiting. De rechtbank oordeelde dat zij samen met haar echtgenoot, die als medeverdachte werd aangemerkt, vijf vrouwen uit Indonesië had geworven en hen onder dwang had laten werken als kinderoppas en huishoudelijke hulp. De vrouwen waren illegaal in Nederland en kregen een karig loon, terwijl hun paspoorten in bewaring werden gehouden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, die in armoedige omstandigheden leefden en afhankelijk waren van de verdachte voor hun inkomen. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een schadevergoeding op van in totaal ruim 26.000 euro aan de slachtoffers. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730038-14 (Promis)
Onderzoek: 13Robinia
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] , Indonesië, op [geboortedatum] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. I.N. Weski naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat zij zich, in de periode van
1 januari 2011 tot en met 29 april 2014, samen met haar echtgenoot [medeverdachte] , heeft schuldig gemaakt aan drie feiten:
in de eerste plaats aan mensenhandel, in de zin van arbeidsuitbuiting, met betrekking tot de volgende aangeefsters: [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en
[aangeefster 5] , die allen als kinderoppas en hulp in de huishouding voor het echtpaar werkzaamheden hebben verricht,
in de tweede plaats dat zij en [medeverdachte] uit winstbejag behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen door deze vijf vrouwen van toegang tot of doorreis door Nederland, Frankrijk en/of België, terwijl zij wisten dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was en daarvan hun beroep of gewoonte hebben gemaakt,
in de derde plaats wordt haar verweten dat zij en [medeverdachte] deze vrouwen arbeid hebben laten verrichten terwijl zij wisten dat zij illegaal in Nederland verbleven en daarvan hun beroep of gewoonte hebben gemaakt.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 2 die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Het standpunt van de raadsvrouwDe raadsvrouw heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit. Het feit, indien bewezen, kan worden gezien als een inbreuk op de Wet arbeid vreemdelingen 2016 en in dat geval had een bestuursrechtelijke sanctie voor de hand gelegen. Door te kiezen voor een strafrechtelijk traject heeft de officier van justitie het una via-beginsel geschonden en daarmee haar recht op vervolging verspeeld.
De rechtbank stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat enige bestuursrechtelijke handhaving is aangekondigd of dat daarvan daadwerkelijk sprake is geweest. Van strijd met het una via-beginsel is daarom geen sprake. De enkele mogelijkheid dat naar aanleiding van het bij feit 3 behorende feitencomplex, op grond van de Wet arbeid vreemdelingen 2016, administratiefrechtelijk opgetreden zou kunnen worden leidt niet reeds daarom tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging voor feit 3. Het verweer faalt.
De dagvaarding is geldig is, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de feiten bewezen en gaat ervan uit dat deze feiten in vereniging zijn gepleegd met medeverdachte [medeverdachte] en met de mensen die in Indonesië betrokken waren bij de handelingen.
De officier van justitie heeft nog het volgende naar voren gebracht, kort samengevat:
[aangeefster 1] heeft vier en een halve maand voor verdachte en haar echtgenoot gewerkt. Ook voor [medeverdachte] verrichtte zij concreet werkzaamheden. De verhouding die er volgens verdachte zou bestaan
‘als tussen vriendinnen’is ongeloofwaardig en wordt niet ondersteund door het dossier. Integendeel: in sms-berichten geeft verdachte blijk van een harde opstelling jegens [aangeefster 1] .
Voor geen van de aangeefsters is een ziektekostenverzekering afgesloten.
De bewering van verdachte dat zij de paspoorten in bewaring nam uit angst dat haar kinderen uit Nederland zouden worden ontvoerd is ongeloofwaardig. Mensen komen in problemen als zij niet kunnen beschikken over hun paspoort. Het sms verkeer met [aangeefster 2] spreekt voor zich.
De moeder van verdachte was boos op haar dochter omdat zij [aangeefster 3] toen zij ziek werd, niet naar een arts liet gaan.
Wat [aangeefster 5] en [aangeefster 4] betreft: de zorg voor de kinderen was bewerkelijk, gelet op hun astma en allergieën en het veelvuldig overgeven. Verdachte en haar man vonden het nodig dat elk kind een eigen verzorgster had. De officier van justitie twijfelt er sterk aan dat verdachte een substantieel deel van de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen, zoals zij ter zitting heeft verklaard.
De verklaring die verdachte bij de rechter-commissaris heeft afgelegd dat zij niet weet hoe de meisjes naar Nederland zijn gekomen is evident onwaar.
Verdachte verschuilt zich achter het feit dat zij van oorsprong Indonesische is; zij woont echter al 25 jaar in Nederland en is getrouwd met een Nederlander. Zij kent de Nederlandse regels en normen.
Verdachte initieert en regelt de komst van de vrouwen, maar medeverdachte [medeverdachte] is medepleger. Hij was misschien minder zichtbaar, maar de vrouwen woonden in zijn gezin, zij hebben ook hem drinken en eten gegeven, hij was de kostwinner en ook hij heeft voordeel van hun werkzaamheden genoten. Op het moment dat een van de vrouwen weg wilde heeft hij zich hard tegen haar opgesteld omdat zij haar schuld nog niet had voldaan. Voor zijn rol heeft de officier van justitie verwezen naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 november 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:5039).
Het tweede en derde feit zijn gepleegd ‘als gewoonte’ omdat het om vijf slachtoffers gaat.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De rechtbank stelt vast dat het pleidooi van de raadsvrouw, voor zover het niet ziet op de persoonlijke omstandigheden van verdachten, vrijwel gelijkluidend betrekking heeft op verdachte en op haar medeverdachte. Een uitzondering hierop is het deel van haar pleidooi dat specifiek betrekking heeft op het aan de medeverdachte verweten ‘medeplegen van mensenhandel’ en ‘medeplegen van mensensmokkel’.
Primair heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle drie de feiten waarvan zij wordt beschuldigd.
Nadat de raadsvrouw geschetst heeft wat de aanleiding is geweest voor verdachte om huishoudelijke hulp en hulp bij het oppassen op haar kinderen te zoeken, heeft zij kort samengevat aangevoerd dat de aangeefsters elkaar onderling hebben beïnvloed en dat zij ook via derden, met name door [naam 1] (de rechtbank begrijpt: : [naam 1] , indertijd werkzaam bij het [naam werkgever] ) en [naam 2] , zijn beïnvloed bij het doen van hun aangifte. De raadsvrouw noemt daarbij voorbeelden waaruit deze beïnvloeding volgens haar blijkt.
Daarnaast heeft de politie een de waarheidsvinding besmettende rol gespeeld, waarbij de raadsvrouw verwijst naar de verklaring van [aangeefster 5] (Z4) bij de rechter-commissaris ‘
de politie zei: ‘jouw baas heeft hier al een naam. Je kunt beter aangifte doen om te voorkomen dat er meer slachtoffers vallen’en
‘de politie zei dat er al drie personen aangifte hadden gedaan’.De raadsvrouw heeft er op gewezen dat indien iemand kiest voor de B8 regeling, hij/zij verplicht is aangifte te doen; aldus kan een economisch motief reden zijn voor het doen van aangifte. Zij heeft betoogd dat in de voorliggende zaak niet meer kan worden ontward wie wat van eigen wetenschap of naar waarheid heeft verklaard.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van misbruik van een kwetsbare positie. De aard en duur van de werkzaamheden zijn niet in relatie te brengen met een uitbuitingssituatie. Er is geen economisch voordeel genoten door de verdachte. Zij en de medeverdachte zijn in feite als onwetende toeschouwers verzeild geraakt in het laten werken van personen die op een toeristenvisum het land binnen waren gereisd, iets dat normaliter met een bestuurlijke boete wordt afgedaan.
De sms-berichten, voor zover zij als belastend kunnen worden beschouwd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs; zij zijn niet toetsbaar bij gebreke aan bron en volledigheid en bovendien wordt de vertaling van een aantal berichten door verdachte betwist.
Subsidiair: indien de rechtbank niettemin bewijswaarde verbindt aan hetgeen aangeefsters hebben verklaard, dan verzoekt de raadsvrouw in het kader van de waarheidsvinding alsnog twee getuigen te horen, te weten [getuige 1] en [getuige 2] . Dit verzoek is eerder gedaan maar tot op heden afgewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De betrouwbaarheid van de aangiftes
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen/aangevers in strafzaken. Met name in mensenhandel-zaken is bij de beoordeling van de betrouwbaarheid en de waardering van de verklaringen van aangeefsters behoedzaamheid op zijn plaats. De betrouwbaarheid van zowel belastende als ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandel-zaken kan onder druk staan of negatief beïnvloed worden door angst, maar ook door gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de in Nederland geldende strafwetgeving over mensenhandel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in het onderhavige geval een economisch motief reden kan zijn geweest om aangifte te doen, namelijk de mogelijkheid voor aangeefsters om van de B8 regeling te profiteren. Aangeefsters zouden daartoe door elkaar en derden beïnvloed zijn. Bovendien zou het waarheidsgehalte van de verklaringen van de aangeefsters negatief door de politie zijn beïnvloed door hun wijze van vraagstelling en een zekere mate van aansporing om aangifte te doen.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in dit verweer.
De verschillende aangeefsters verklaren in grote lijnen hetzelfde. De wijze waarop zij via bemiddeling van een tussenpersoon in contact zijn gekomen met verdachte, de wijze waarop zij aan hun ticket en reispapieren zijn gekomen, het overbrengen naar de woning in Uithoorn en de werkzaamheden die zij daar in opdracht van verdachte hebben verricht, de uren die zij hebben gewerkt en de hoeveelheid werk die zij hebben verzet, het gebrek aan bewegingsvrijheid en het feit dat zij hun paspoorten ter bewaring moesten inleveren, vertonen in de kern een grote overeenkomst. De verklaringen van de aangeefsters worden onder meer ondersteund door sms-berichten waarvan verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat zij deze heeft verzonden. Bovendien heeft zij ter terechtzitting erkend dat zij de werkneemsters heeft geworven en dat zij hun reizen heeft bekostigd en dat zij hen een beloning in het vooruitzicht stelde van € 300,- à € 350,- per maand.
De rechtbank is het met de raadsvrouw eens dat de wijze waarop de verbalisanten het gesprek met aangeefsters zijn aangegaan soms wat sturend van aard is, maar ziet hierin geen aanwijzingen dat de verklaringen niet in vrijheid zouden zijn afgelegd of dat de aangeefsters niet naar waarheid hebben verklaard. Evenmin kan de bemoeienis door [naam 1] , medewerkster van het [naam werkgever] , en/of [naam 2] deze conclusie dragen. Bovendien zijn zij allen opnieuw gehoord door de rechter-commissaris in aanwezigheid van de officier van justitie en de verdediging. Zij zijn bij die gelegenheid bij hun verklaringen gebleven, hebben ze nader toegelicht en alle vragen van partijen beantwoord.
Dat de aangeefsters zich hebben laten leiden door de mogelijkheid om van de B8 regeling gebruik te maken kan in elk geval niet gelden voor [aangeefster 5] en [aangeefster 4] , die immers direct naar Indonesië zijn teruggekeerd en niet voor deze regeling hebben gekozen.
Voor de suggestie dat de regeling voor de eerste drie aangeefsters aanleiding was om niet naar waarheid te verklaren ziet de rechtbank geen aanwijzingen.
De rechtbank ziet ook overigens geen grond om de verklaringen van de aangeefsters of delen daarvan als zijnde onbetrouwbaar terzijde te schuiven.
4.3.2
De sms-berichten
Ook voor de sms-berichten geldt dat de rechtbank in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd met betrekking tot de vertaling, onvoldoende aanleiding ziet om deze voor het bewijs uit te sluiten. De ter zitting naar voren gebrachte bezwaren tegen de vertaling zijn onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is geweest om een nieuwe vertaling of om een nader onderzoek van de inhoud van de sms-berichten te vragen maar dit nimmer heeft gedaan. De enkele bewering ter terechtzitting dat de vertaling onjuist is, is in dit stadium van de procedure onvoldoende.
4.3.3
Feit 1, is er sprake geweest van arbeidsuitbuiting als bedoeld in artikel 273f Sr?
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 Sr wordt gekeken naar drie bestanddelen, te weten een aantal dwangmiddelen, een aantal handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Niet ten aanzien van ieder subonderdeel is de vaststelling van al deze bestanddelen nodig om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van het bewijzen van de feitelijke gedragingen geldt het volgende.
Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). Toepassing van voormeld criterium betekent in de onderhavige zaak dat in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging wordt bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat.
Voorts is bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een dwangmiddel als bedoeld in artikel 273f Sr, daar waar dat voor het betreffende dwangmiddel relevant is, gekeken naar de bewezenverklaarde feitelijke gedragingen in onderlinge samenhang.
De rechtbank maakt uit het dossier het volgende op.
[aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] leefden in hun eigen land van herkomst in armoedige omstandigheden en zochten dringend naar mogelijkheden om de financiële zorg voor hun gezinnen (mede) te dragen. Om dat doel te bereiken waren zij bereid om in het buitenland te werken, ver van huis, in een land waar de arbeidsomstandigheden, de taal en de sociale omgang hen onbekend waren. Hen is voorgespiegeld dat zij een naar eigen maatstaven “goed” salaris zouden verdienen. Zij reisden op toeristenvisa, in één geval op een zeemansvisum, in elk geval op visa waarmee zij niet op de Nederlandse arbeidsmarkt actief mochten zijn. Doel van hun komst was echter om door het verrichten van werkzaamheden een inkomen te verwerven. Door te gaan werken werden zij in de illegaliteit gedrongen. De vrouwen moesten hun paspoorten in bewaring geven bij verdachten. Bovendien is in een aantal gevallen gebleken van een door hun komst naar Nederland voor de vrouwen ontstane schuld van circa €3.000,-. Eenmaal in Nederland werkten zij lange uren, hadden niet of nauwelijks vrije dagen en werden niet of onderbetaald. Zij verrichtten huishoudelijk werk en zij namen de zorg voor de kinderen op zich.
Deze door de vrouwen verrichte werkzaamheden vat de rechtbank op als de in de tenlastelegging vermelde werkzaamheden aangeduid met de term ‘au pair’. De rechtbank stelt vast dat de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie opgestelde voorwaarden / richtlijnen voor in Nederland werkzame au pairs uit EU- en niet-EU landen niet van toepassing zijn op de door de officier van justitie in de tenlastelegging gekozen terminologie. Dat de rechtbank in de bewezenverklaring de bewuste terminologie overneemt, maakt dit niet anders.
4.3.4
Dwangmiddelen
De rechtbank acht bewezen dat verdachten zich hebben bediend van de dwangmiddelen misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, en daarmee [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] hebben bewogen zich beschikbaar te stellen als kinderverzorgster en huishoudelijke hulp. De overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot de conclusie dat er sprake is van medeplegen zijn uiteengezet onder 4.3.7.
Verdachte heeft de vijf vrouwen misleid door hen betere voorwaarden voor te houden. Zij heeft die vijf vrouwen voorgespiegeld dat zij een naar hun maatstaven “goed” salaris zouden verdienen. Hooguit zou licht huishoudelijk werk moeten worden verricht en zouden er gangbare vrije dagen zijn. Wat betreft het oppaswerk is evenmin een reëel beeld van de werkelijkheid voorgehouden. Over het moeten inleveren van het paspoort, en daarmee bewegingsvrijheid, is evenmin vooraf gesproken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachten op de hoogte hebben moeten zijn van de armoedige omstandigheden waarin de vrouwen leefden en de bereidheid om die reden ver van huis te werken om op die manier een betere situatie te kunnen creëren voor hun gezinnen. In dit opzicht is het sms bericht dat verdachte op 31 januari 2012 heeft verzonden aan [naam 3] en waarin zij zich beklaagt over ‘ [bijnaam] ’ – waarmee zij [aangeefster 1] bedoelt – veelzeggend: (…)
‘arm en dan nog praatjes ook, te erg’. Deze omstandigheden leveren op zichzelf een kwetsbare positie van de vijf vrouwen op. Hun illegale status in Nederland droeg verder bij aan hun kwetsbare situatie. Zij vreesden voor politiecontrole, welke vrees door verdachten minst genomen is aangewakkerd. Het moeten inleveren van hun paspoort verhoogde hun kwetsbaarheid en afhankelijkheid nog verder.
Verdachten betaalden het geringe loon niet of slechts gedeeltelijk uit en hebben de vrouwen voorgehouden dat zij dit loon op een later moment zouden uitbetaald krijgen. Aan enkele van de vrouwen is op het moment dat zij wilden vertrekken voorgehouden dat zij nog een schuld hebben die zij moeten afbetalen. Deze omstandigheden tezamen met hun illegaliteit, heeft hun afhankelijke positie ten opzichte van verdachten versterkt. Immers, de vrouwen zouden zich gelet op de situatie waarin zij zich bevonden niet snel wenden tot de Nederlandse instanties om hun penibele situatie te beëindigen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachten misbruik hebben gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie waarin de vrouwen zich door hun toedoen in bevonden.
4.3.5
Handelingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals opgenomen in de bewezenverklaring.
Verdachten hebben welbewust de vijf vrouwen zelf, respectievelijk via een tussenpersoon in Indonesië, geworven, de reis met (voor het beoogde doel ongenoegzame) papieren laten regelen, vanaf het vliegveld respectievelijk treinstation naar hun woning vervoerd en in hun woning gehuisvest, terwijl zij wisten dat geen van deze vijf vrouwen rechtmatig verblijf in Nederland hadden.
4.3.6
Oogmerk van uitbuiting
Dat verdachten het oogmerk op uitbuiting hadden volgt uit de omstandigheid dat zij zelf degenen waren die vervolgens de vijf vrouwen onder hun dwang de werkzaamheden lieten verrichten. Dat [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] er vrijwillig voor hadden gekozen tegen een naar Nederlands begrip uiterst karig loon in een hun verder onbekend land te gaan werken, maakt een en ander niet anders. De omstandigheid dat de twee laatstgenoemde vrouwen hun werkzaamheden niet hebben ervaren als uitbuiting doet aan het voorgaande evenmin af.
Verdachten profiteerden van deze situatie; zij kregen op deze manier gedurende een lange periode zeer goedkope arbeidskrachten in huis.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gesproken kan worden van (arbeids-)uitbuiting van de vijf aangeefsters en dat verdachten het oogmerk hadden op die uitbuiting aangezien zij doelbewust en weloverwogen hebben gehandeld en de situatie, waarin anderen konden worden uitgebuit, hebben gecreëerd en vervolgens van die uitbuiting (financieel) hebben geprofiteerd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting foto’s getoond (gevoegd bij haar pleitnota) waaruit zou moeten blijken dat de omgang met de aangeefsters ongedwongen was, dat zij aanwezig waren bij diners en uitgenodigd waren bij feestjes. Deze omgang verdraagt zich niet met een uitbuitingssituatie, aldus de raadsvrouw.
Dat hiermee zou zijn aangetoond dat er van uitbuiting geen sprake kan zijn, is naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend. Het zijn momentopnamen van situaties buiten de woning van verdachten die niet bepalend kunnen zijn voor de onderlinge verhoudingen. Goed denkbaar is bovendien dat de vrouwen op de foto’s bij die gelegenheden aanwezig waren in hun hoedanigheid als kinderverzorgster en niet als (gelijkwaardige) gast.
4.3.7
Medeplegen
Bij de beantwoording van de vraag wanneer de samenwerking tussen verdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
– intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op deze zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Uit de processtukken kan worden opgemaakt dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte gehuwd zijn en dat zij met hun kinderen een gezin vormen. De vijf vrouwen zijn allen woonachtig geweest in de (kleine) echtelijke woning en hebben daar hun werkzaamheden verricht.
De rechtbank acht het zeer onaannemelijk dat de medeverdachte, als kostwinner van het gezin, geen inzicht heeft gehad in het financiële reilen en zeilen van het gezin en geen weet heeft gehad van de financiële kant van het telkens weer aanstellen van huishoudelijke hulpen/kinderverzorgsters uit Indonesië. Integendeel, op het moment dat een van de vrouwen weg wilde is hij degene die haar voorhoudt dat er nog een schuld moet worden ingelost.
Gedurende een lange periode werden de vijf aangeefsters ondergebracht in de woning waarin het gezin leefde en het kan niet anders dan dat de medeverdachte op de hoogte was van de condities (werktijden en aard van de werkzaamheden en salariëring daarvan) waaronder de verschillende aangeefsters werkten. Bovendien blijkt uit zijn verklaring bij de rechter commissaris van 2 mei 2014 dat verdachte en de medeverdachte overleg hebben gevoerd over het oppaswerk. Verdachte heeft het met de medeverdachte gehad over het inschakelen van een au pair bureau. Verder geldt dat verdachte en de medeverdachte op de hoogte waren van de voor toegang en verblijf in Nederland voor uit Indonesië afkomstige personen vereisten. Dit blijkt uit aangetroffen documenten zoals door beide verdachten ondertekende garantstellingen ten behoeve van de overkomst van visumplichtige familie van verdachte.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft door zijn handelen en nalaten meegewerkt aan de totstandkoming, de verdere verwezenlijking en de instandhouding van de uitbuitingssituatie van elk van de vijf aangeefsters. Dat het initiatief tot het in huis nemen van de aangeefsters mogelijk meer uitging van verdachte, die de taal van aangeefsters spreekt en goed bekend is met de situatie in Indonesië, en dat de opdrachten die de aangeefsters kregen niet vaak van de medeverdachte kwamen, doet hier niet aan af.
Verdachte en de medeverdachte vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en houden van de uitbuitingssituatie van de vijf vrouwen. Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
4.3.8
Partiële vrijspraak van de betrokkenheid van anderen
Dat nog anderen betrokken waren bij de bewezenverklaarde feiten acht de rechtbank niet bewezen. De officier van justitie gaat uit van betrokkenheid bij de feiten van de mensen die in Indonesië een bemiddelende rol hebben gespeeld, maar de rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van deze mensen onvoldoende is komen vast te staan dat zij opzet hadden op het plegen van strafbare feiten zoals tenlastegelegd, hoewel zij ontegenzeggelijk een rol hebben gespeeld bij de komst van de aangeefsters naar Nederland en hun tewerkstelling mede hebben gefaciliteerd. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
4.3.9
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om getuigen te horen
De raadsvrouw heeft bij pleidooi voorwaardelijk verzocht [getuige 1] , kinderarts van de kinderen van verdachten, en [getuige 2] als getuigen te horen. Eerstgenoemde zou vier van de aangeefsters wel eens in de wachtruimte in het ziekenhuis hebben gezien tijdens controle bezoeken aan de kinderarts. Laatstgenoemde zou kunnen verklaren omtrent haar ontmoeting met twee van de aangeefsters in haar woning in Amsterdam en bij een feest in Rijswijk. Dit verzoek wijst de rechtbank af bij gebrek aan noodzaak. Niet valt in te zien dat de getuigen iets kunnen verklaren dat van belang kan zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing.
4.3.10
Feit 2, wederrechtelijke toegang tot Nederland en feit 3, illegale tewerkstelling
Ten aanzien van feit 2 is geen verweer gevoerd. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft verdachte aangevoerd dat zij niet wist dat de vijf vrouwen in Nederland illegaal verbleven en dat zij hen niet had mogen te werk stellen en dat zij niet op de hoogte was van de Nederlandse immigratieregelgeving.
In de eerste plaats wordt iedereen in Nederland geacht de wet te kennen en voor zover dat niet het geval is zich er in te verdiepen. Illegaliteit en immigratie zijn bovendien nagenoeg voortdurend onderwerp van het publieke debat. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ook om andere redenen ongeloofwaardig. Immers, verdachte heeft toen zij als 18 jarige met haar ouders naar Nederland kwam zelf te maken gehad met instanties, zoals de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de vreemdelingendienst. Zij heeft haar verblijfsvergunning moeten aanvragen en later moeten verlengen. Daarnaast hebben verdachten familieleden, die visumplichtig zijn, uitgenodigd om voor korte duur bij hen te verblijven, waardoor zij met de betreffende regels en instanties te maken hebben gehad. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat verdachte wel degelijk op de hoogte is van de verblijfsstatus van de vrouwen en het feit dat een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk is om vreemdelingen arbeid te laten verrichten. Immers uit sms-berichten die verdachte heeft verstuurd, blijkt dat zij [aangeefster 3] en [aangeefster 2] heeft bedreigd met aangifte bij de vreemdelingenpolitie respectievelijk immigratiedienst vanwege hun illegale verblijf en arbeid zonder werkvergunning in Nederland.
Ten aanzien van het medeplegen van beide feiten geldt hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen. Onderdeel van de bewezen uitbuitingssituatie is immers de afhankelijke en kwetsbare positie mede veroorzaakt door de wederrechtelijke toegang, het illegale verblijf en de illegale tewerkstelling.
De rechtbank is voorts ten aanzien van beide feiten van oordeel dat verdachte en de medeverdachte hiervan een gewoonte hebben gemaakt nu zij tot vijfmaal toe een Indonesische vrouw op onrechtmatige wijze naar Nederland hebben gehaald om haar daar voor hen illegaal te laten werken.
De rechtbank komt dan ook tot de volgende bewezenverklaring.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de aan dit vonnis gehechte bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de drie feiten waarvan zij wordt beschuldigd, heeft begaan, namelijk dat
1.
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 in Nederland en/of te Indonesië, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5]
en
voornoemde [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] telkens met voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten: huishoudelijke werkzaamheden en/of au pair werkzaamheden,
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] (
hierna ook: ‘de vijf vrouwen’ of ‘hen’)
immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, ten aanzien van die vijf vrouwen, terwijl zij, verdachte en haar mededader, wisten dat die [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] weinig inkomsten hadden in hun land van herkomst en/of de financiële verantwoordelijkheid hadden voor hun gezin en dat [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] niet beschikten over een geldige verblijfstitel in Nederland en in Nederland niemand kenden waarop zij terug konden vallen of de Nederlandse en/of de Engelse taal niet machtig waren en de weg in Nederland niet kenden
- al dan niet via een tussenpersoon contact gelegd met die vijf vrouwen
en
- hen gevraagd of zij bij haar en haar mededader in Nederland in de huishouding wilden werken
en
- die vijf vrouwen gezegd dat zij 300 euro en/of 350 euro en/of zes miljoen roepia per maand zouden kunnen verdienen als kinderoppas en/of met (lichte) hulp in de huishouding en/of dat zij eens per twee weken een vrije dag zouden hebben en/of dat zij tegen extra betaling elke dag zouden werken
en
- die vijf vrouwen gezegd dat zij, verdachte en/of haar mededader, de reiskosten voor die vijf vrouwen van Indonesië naar Nederland zouden betalen
en
vervolgens het visum en het ticket voor de reis van Indonesië naar Nederland geregeld en bekostigd
en
- die [aangeefster 1] opgehaald van Schiphol, [aangeefster 2] en [aangeefster 3] opgehaald van het vliegveld in Parijs en [aangeefster 4] en [aangeefster 5] opgehaald in België en hen per auto of per trein naar haar, verdachte’s, en haar mededader’s woning gebracht en vervolgens aldaar gehuisvest in de woning [adres 1] te [plaats]
en
-het paspoort van die vijf vrouwen in bewaring genomen en het verzoek geweigerd om dat paspoort aan [aangeefster 1] , aan [aangeefster 2] en aan [aangeefster 3] terug te geven
en
-die vijf vrouwen nagenoeg dagelijks van ’s ochtends vroeg tot 's avonds laat laten werken en hen belet dat zij sociale contacten opbouwden en een afhankelijkheidspositie voor hen gecreëerd en in stand gehouden.
en
-die [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] weinig salaris betaald en [aangeefster 1] , [aangeefster 3] en [aangeefster 5] duidelijk gemaakt dat zij haar, verdachte en/of haar mededader nog een groot geldbedrag moesten betalen vanwege de opgebouwde schuld als zij weg zouden gaan en zodoende [aangeefster 1] en [aangeefster 3] aangemoedigd om bij haar, verdachte en haar mededader, te blijven wonen en te blijven werken onder bovengenoemde omstandigheden door welke feiten en omstandigheden voor die vijf vrouwen een afhankelijkheidssituatie is ontstaan, waaraan zij zich niet hebben kunnen onttrekken;
2.
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 in Nederland anderen, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of Frankrijk en/of België, of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
- al dan niet via een tussenpersoon contact gelegd met die vijf vrouwen en hen aangeboden bij haar, verdachte en haar mededader in de huishouding en/of als au pair te gaan werken
en
-voor die vijf vrouwen een visum en een reisticket naar Nederland of Frankrijk of België geregeld
terwijl verdachte wist dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was en terwijl zij, verdachte, van deze bovengenoemde feiten een gewoonte heeft gemaakt;
3.
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te in Nederland tezamen en in vereniging met een ander anderen, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl zij, verdachte, wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was en terwijl zij, verdachte, van dit bovenomschreven feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De vorderingen van de benadeelde partijen komen integraal voor toewijzing in aanmerking, inclusief wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De inbeslaggenomen goederen kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
8.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft in een reactie op deze eis naar voren gebracht dat de geëiste straf disproportioneel is, ook in het licht van de verontrustende recente berichtgeving in de media over personeelsgebrek in de penitentiaire inrichtingen en het feit dat de veiligheid in die inrichtingen om die reden op het spel staat.
Bovendien heeft zij gewezen op het feit dat verdachte en haar man de zorg hebben voor vier kinderen. Bij drie van hen is sprake van zwaarwegende medische beperkingen (ernstige astmatische klachten en allergieën) die deze zorg verzwaren en intensiveren.
Indien de rechtbank tot strafoplegging komt, dan past een straf gelijk aan het voorarrest, of een werkstraf, eventueel een geldboete.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het komt er kort samengevat op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, in de zin van arbeidsuitbuiting, over een langere periode en met betrekking tot vijf verschillende vrouwen. Zij heeft, samen met haar echtgenoot [medeverdachte] , steeds opnieuw vrouwen uit Indonesië laten overkomen om hen binnen het gezin te werk te stellen. Deze vrouwen verrichtten huishoudelijke werkzaamheden en zorgden voor de kinderen van het echtpaar. Zij maakten (zeer) lange dagen en kregen niet of slechts karig betaald. Zij hadden geen of nauwelijks vrije dagen.
Hun paspoorten werden in bewaring genomen en niet dadelijk teruggegeven als er om werd gevraagd en de vrouwen ontbeerden de nodige vergunningen en het juiste visum om te mogen werken. Verdachten waren zich ervan bewust dat de vrouwen illegaal in Nederland waren en niet de benodigde vergunningen bezaten om te mogen werken. Zij mochten nauwelijks naar buiten en waren niet in de gelegenheid contacten te leggen met buitenstaanders. Zij werden gewaarschuwd voor politiecontroles en mochten de deur voor niemand open doen als verdachten niet thuis waren.
De voorgespiegelde beloning voor de werkzaamheden – naar Nederlandse maatstaven ver onder de standaard – werd niet of zeer ten dele uitbetaald.
Verdachten hebben op deze wijze ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijke en kwetsbare situatie waarin zij de aangeefsters telkens weer hebben gebracht. Zij beschikten op eenvoudige wijze over zeer goedkope werkkrachten die bereid waren voor weinig geld heel lang te werken, waarbij zij in een aantal gevallen ook nog een schuld hebben opgebouwd. De verdachten trokken financieel profijt uit de situatie.
Op een dergelijk feitencomplex past slechts een gevangenisstraf.
Dat de detentieomstandigheden in Nederlandse penitentiaire instellingen dermate erbarmelijk zouden zijn, dat zij aan het opleggen van een vrijheidsstraf in de weg staan is onvoldoende onderbouwd en ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om van een dergelijke veronderstelling uit te gaan.
Een straf zoals door de raadsvrouw voorgesteld doet geen recht aan de ernst van de feiten. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de geëiste duur van de vrijheidsstraf moet worden gematigd, mede gelet op het feit dat verdachten samen aan het hoofd staan van een gezin en de zorg dragen voor jonge kinderen. Hun verzorging vereist extra medische aandacht. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor enig misdrijf.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daarbij een proeftijd van twee jaar bepalen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw op deze, illegale, manier kinderverzorgsters te laten overkomen en voor zich te laten werken.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er ten voordele van de verdachten rekening mee dat artikel 273f Sr in 2013 is gewijzigd, waarbij onder meer de maximum straf is verhoogd. Deze wijziging trad op 15 november 2013 in werking. Nu het eerste feit deels voor die datum is gepleegd, zal de rechtbank de eerdere bepaling als richtsnoer nemen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn overschreden is met circa elf maanden. Gelet op de duur van de overschrijding, het aantal vrouwen dat slachtoffer is geworden van mensenhandel en de totale periode waarop de bewezenverklaring ziet, alsmede de omstandigheid dat een aanzienlijk deel van de vertraging vanwege de verdediging is ontstaan, ziet de rechtbank alles tegen elkaar afwegende geen aanleiding om bij de strafoplegging hieraan gevolgen te verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten voordele van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] hebben ieder een vordering ingediend tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden.
Zij stellen materiële schade te hebben geleden in de vorm van gederfde inkomsten ter hoogte van respectievelijk € 6.051,80, € 7.119,-, € 5.333,25, € 1.807,10 en € 1.807,10. De hoogte van de gederfde inkomsten is telkens berekend door het aantal gewerkte dagen te vermenigvuldigen met het wettelijke minimumloon zoals dat gold ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden. Daarop is hetgeen de aangeefsters van verdachten betaald hebben gekregen in mindering gebracht. Hoewel er rechtspraak is waarin bij het begroten van gederfde inkomsten niet wordt aangesloten bij het wettelijk minimumloon, verzoeken de aangeefsters de rechtbank om dat wel te doen, nu het enkele feit dat aangeefsters in Nederland geen legaal verblijf hadden niet maakt dat zij geen aanspraak op het in Nederland geldende minimumloon kunnen maken.
Drie van de vijf aangeefsters, [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster 3] , hebben bovendien immateriële schadevergoeding gevorderd van respectievelijk € 1.000,-, € 1.000,- en € 7.500,-. Zij stellen te hebben geleden doordat de hen voorgespiegelde situatie in werkelijkheid anders bleek te zijn, doordat zij lange dagen moesten maken en weinig vrij hadden en doordat zij niet of te weinig betaald kregen. Benadeelde partij [aangeefster 3] stelt bovendien gezondheidsklachten te hebben gekregen door de omstandigheden waarin zij terecht is gekomen, waaronder een veel te hoge bloeddruk. De benadeelde partijen [aangeefster 4] en [aangeefster 5] hebben geen vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding ingediend omdat zij geen immateriële schade stellen te hebben geleden.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht om toewijzing van wettelijke rente, de proceskosten en om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, aangezien de verdediging heeft betoogd dat verdachten dienen te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vorderingen door de verdediging niet gemotiveerd zijn betwist en deze vorderingen evenmin onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zullen deze – hoofdelijk – worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.
Ter toelichting overweegt de rechtbank nog het volgende.
De rechtbank acht het in deze gevallen juist dat bij de begroting van de gevorderde gederfde inkomsten wordt aangesloten bij het op dat moment geldende minimumloon. Dit aangezien de Nederlandse wettelijke normen en minima telkens het referentiekader vormen bij de beoordeling van een verdenking van arbeidsuitbuiting. Uitgaan van het afgesproken salaris komt neer op het accorderen van een uiterst schamel loon. Bovendien is dat loon afgesproken tussen partijen bij een andere – voorgespiegelde – situatie, zowel wat betreft het aantal te werken uren en vrije dagen als ook wat betreft de te verrichten werkzaamheden. Bij gebreke aan een andere maatstaf acht de rechtbank het in dit geval redelijk aan te sluiten bij het minimumloon zoals door de benadeelde partijen is gedaan. De gevorderde bedragen voor gederfde inkomsten zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de laatste dag van de laatste maand waarin werkzaamheden zijn verricht.
De gevorderde immateriële schade is eveneens voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van het door [aangeefster 3] gevorderde hogere bedrag van € 7.500,-. De hoogte van dat bedrag is onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek of bewijsvoering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank begroot haar immateriële schade op € 1.000,- en zal haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
In alle gevallen zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, telkens vanaf de laatste dag van de laatste maand waarin werkzaamheden zijn verricht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 197a, 197b, 197c en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
De maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte de drie ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen dat anderen dan verdachte en haar mededader betrokken waren bij de bewezenverklaarde feiten.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd
medeplegen van mensensmokkel
medeplegen van er een gewoonte van maken een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid te doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Verklaart de bewezen feiten strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
drie maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een sealbag met daarin documenten (beslagnummer 4749382)
een telefoonabonnement, Lycamobile (beslagnummer 4749653)
21 aparte reisbescheiden omtrent Parijs (beslagnummer 4748511).
Vorderingen benadeelde partijen.
[aangeefster 1]
Wijst de vordering van [aangeefster 1] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot
€ 7.051,80(zevenduizendéénenvijftig euro en tachtig cent), bestaande uit € 6.051,80 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte – hoofdelijk – tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts – hoofdelijk – in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 1] , aan de Staat
€ 7.051,80(zevenduizendéénenvijftig euro en tachtig cent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
70dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
[aangeefster 2]
Wijst de vordering van [aangeefster 2] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot een bedrag van
€ 8.119,-(achtduizendhonderdnegentien euro), bestaande uit € 7.119,- aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte – hoofdelijk – tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts – hoofdelijk – in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 2] , aan de Staat
€ 8.119,-(achtduizendhonderdnegentien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
75dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
[aangeefster 3]
Wijst de vordering van [aangeefster 3] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat
mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot
€ 6.333,25(zesduizenddriehonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent), bestaande uit € 5.333,25 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 3] , aan de Staat
€ 6.333,25(zesduizenddriehonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
66dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster 3] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
[aangeefster 4]
Wijst de vordering van [aangeefster 4] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat
mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 4] , aan de Staat
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent),te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
28dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
[aangeefster 5]
Wijst de vordering van [aangeefster 5] , domicilie kiezende op het adres van haar advocaat
mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster 5] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster 5] , aan de Staat
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent),te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
28dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Voorwaardelijk verzoek om getuigenverhoorWijst af het verzoek om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. F.M. Pieters en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2017.