Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .
1.Onderzoek ter terechtzitting
mr. M. al Mansouri en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. I.N. Weski naar voren hebben gebracht.
2.Tenlastelegging
1 januari 2011 tot en met 29 april 2014, samen met haar echtgenoot [medeverdachte] , heeft schuldig gemaakt aan drie feiten:
3.Voorvragen
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.Waardering van het bewijs
‘als tussen vriendinnen’is ongeloofwaardig en wordt niet ondersteund door het dossier. Integendeel: in sms-berichten geeft verdachte blijk van een harde opstelling jegens [aangeefster 1] .
Nadat de raadsvrouw geschetst heeft wat de aanleiding is geweest voor verdachte om huishoudelijke hulp en hulp bij het oppassen op haar kinderen te zoeken, heeft zij kort samengevat aangevoerd dat de aangeefsters elkaar onderling hebben beïnvloed en dat zij ook via derden, met name door [naam 1] (de rechtbank begrijpt: : [naam 1] , indertijd werkzaam bij het [naam werkgever] ) en [naam 2] , zijn beïnvloed bij het doen van hun aangifte. De raadsvrouw noemt daarbij voorbeelden waaruit deze beïnvloeding volgens haar blijkt.
Daarnaast heeft de politie een de waarheidsvinding besmettende rol gespeeld, waarbij de raadsvrouw verwijst naar de verklaring van [aangeefster 5] (Z4) bij de rechter-commissaris ‘
de politie zei: ‘jouw baas heeft hier al een naam. Je kunt beter aangifte doen om te voorkomen dat er meer slachtoffers vallen’en
‘de politie zei dat er al drie personen aangifte hadden gedaan’.De raadsvrouw heeft er op gewezen dat indien iemand kiest voor de B8 regeling, hij/zij verplicht is aangifte te doen; aldus kan een economisch motief reden zijn voor het doen van aangifte. Zij heeft betoogd dat in de voorliggende zaak niet meer kan worden ontward wie wat van eigen wetenschap of naar waarheid heeft verklaard.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of van misbruik van een kwetsbare positie. De aard en duur van de werkzaamheden zijn niet in relatie te brengen met een uitbuitingssituatie. Er is geen economisch voordeel genoten door de verdachte. Zij en de medeverdachte zijn in feite als onwetende toeschouwers verzeild geraakt in het laten werken van personen die op een toeristenvisum het land binnen waren gereisd, iets dat normaliter met een bestuurlijke boete wordt afgedaan.
De sms-berichten, voor zover zij als belastend kunnen worden beschouwd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs; zij zijn niet toetsbaar bij gebreke aan bron en volledigheid en bovendien wordt de vertaling van een aantal berichten door verdachte betwist.
De verschillende aangeefsters verklaren in grote lijnen hetzelfde. De wijze waarop zij via bemiddeling van een tussenpersoon in contact zijn gekomen met verdachte, de wijze waarop zij aan hun ticket en reispapieren zijn gekomen, het overbrengen naar de woning in Uithoorn en de werkzaamheden die zij daar in opdracht van verdachte hebben verricht, de uren die zij hebben gewerkt en de hoeveelheid werk die zij hebben verzet, het gebrek aan bewegingsvrijheid en het feit dat zij hun paspoorten ter bewaring moesten inleveren, vertonen in de kern een grote overeenkomst. De verklaringen van de aangeefsters worden onder meer ondersteund door sms-berichten waarvan verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat zij deze heeft verzonden. Bovendien heeft zij ter terechtzitting erkend dat zij de werkneemsters heeft geworven en dat zij hun reizen heeft bekostigd en dat zij hen een beloning in het vooruitzicht stelde van € 300,- à € 350,- per maand.
Voor de suggestie dat de regeling voor de eerste drie aangeefsters aanleiding was om niet naar waarheid te verklaren ziet de rechtbank geen aanwijzingen.
Het bewijsminimum zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv geldt voor de gehele tenlastelegging, niet voor elk onderdeel ervan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (zie onder meer ECLI:NL:HR:2012:BQ6144). Toepassing van voormeld criterium betekent in de onderhavige zaak dat in sommige gevallen op grond van de verklaring van één getuige een in de tenlastelegging genoemde feitelijke gedraging wordt bewezen, indien die verklaring niet op zichzelf staat.
‘arm en dan nog praatjes ook, te erg’. Deze omstandigheden leveren op zichzelf een kwetsbare positie van de vijf vrouwen op. Hun illegale status in Nederland droeg verder bij aan hun kwetsbare situatie. Zij vreesden voor politiecontrole, welke vrees door verdachten minst genomen is aangewakkerd. Het moeten inleveren van hun paspoort verhoogde hun kwetsbaarheid en afhankelijkheid nog verder.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde
– intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
5.Bewezenverklaring
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 in Nederland en/of te Indonesië, tezamen en in vereniging met een ander, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5]
hierna ook: ‘de vijf vrouwen’ of ‘hen’)
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 in Nederland anderen, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland en/of Frankrijk en/of België, of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
zij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 29 april 2014 te in Nederland tezamen en in vereniging met een ander anderen, te weten [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl zij, verdachte, wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was en terwijl zij, verdachte, van dit bovenomschreven feit een gewoonte heeft gemaakt.
6.Strafbaarheid van de feiten
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.Strafbaarheid van verdachte
8.Motivering van de straf
De vorderingen van de benadeelde partijen komen integraal voor toewijzing in aanmerking, inclusief wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Bovendien heeft zij gewezen op het feit dat verdachte en haar man de zorg hebben voor vier kinderen. Bij drie van hen is sprake van zwaarwegende medische beperkingen (ernstige astmatische klachten en allergieën) die deze zorg verzwaren en intensiveren.
Indien de rechtbank tot strafoplegging komt, dan past een straf gelijk aan het voorarrest, of een werkstraf, eventueel een geldboete.
Hun paspoorten werden in bewaring genomen en niet dadelijk teruggegeven als er om werd gevraagd en de vrouwen ontbeerden de nodige vergunningen en het juiste visum om te mogen werken. Verdachten waren zich ervan bewust dat de vrouwen illegaal in Nederland waren en niet de benodigde vergunningen bezaten om te mogen werken. Zij mochten nauwelijks naar buiten en waren niet in de gelegenheid contacten te leggen met buitenstaanders. Zij werden gewaarschuwd voor politiecontroles en mochten de deur voor niemand open doen als verdachten niet thuis waren.
De voorgespiegelde beloning voor de werkzaamheden – naar Nederlandse maatstaven ver onder de standaard – werd niet of zeer ten dele uitbetaald.
Verdachten hebben op deze wijze ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijke en kwetsbare situatie waarin zij de aangeefsters telkens weer hebben gebracht. Zij beschikten op eenvoudige wijze over zeer goedkope werkkrachten die bereid waren voor weinig geld heel lang te werken, waarbij zij in een aantal gevallen ook nog een schuld hebben opgebouwd. De verdachten trokken financieel profijt uit de situatie.
Dat de detentieomstandigheden in Nederlandse penitentiaire instellingen dermate erbarmelijk zouden zijn, dat zij aan het opleggen van een vrijheidsstraf in de weg staan is onvoldoende onderbouwd en ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om van een dergelijke veronderstelling uit te gaan.
Een straf zoals door de raadsvrouw voorgesteld doet geen recht aan de ernst van de feiten. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de geëiste duur van de vrijheidsstraf moet worden gematigd, mede gelet op het feit dat verdachten samen aan het hoofd staan van een gezin en de zorg dragen voor jonge kinderen. Hun verzorging vereist extra medische aandacht. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor enig misdrijf.
Zij stellen materiële schade te hebben geleden in de vorm van gederfde inkomsten ter hoogte van respectievelijk € 6.051,80, € 7.119,-, € 5.333,25, € 1.807,10 en € 1.807,10. De hoogte van de gederfde inkomsten is telkens berekend door het aantal gewerkte dagen te vermenigvuldigen met het wettelijke minimumloon zoals dat gold ten tijde van het verrichten van de werkzaamheden. Daarop is hetgeen de aangeefsters van verdachten betaald hebben gekregen in mindering gebracht. Hoewel er rechtspraak is waarin bij het begroten van gederfde inkomsten niet wordt aangesloten bij het wettelijk minimumloon, verzoeken de aangeefsters de rechtbank om dat wel te doen, nu het enkele feit dat aangeefsters in Nederland geen legaal verblijf hadden niet maakt dat zij geen aanspraak op het in Nederland geldende minimumloon kunnen maken.
Drie van de vijf aangeefsters, [aangeefster 1] , [aangeefster 2] en [aangeefster 3] , hebben bovendien immateriële schadevergoeding gevorderd van respectievelijk € 1.000,-, € 1.000,- en € 7.500,-. Zij stellen te hebben geleden doordat de hen voorgespiegelde situatie in werkelijkheid anders bleek te zijn, doordat zij lange dagen moesten maken en weinig vrij hadden en doordat zij niet of te weinig betaald kregen. Benadeelde partij [aangeefster 3] stelt bovendien gezondheidsklachten te hebben gekregen door de omstandigheden waarin zij terecht is gekomen, waaronder een veel te hoge bloeddruk. De benadeelde partijen [aangeefster 4] en [aangeefster 5] hebben geen vordering tot vergoeding van immateriële schadevergoeding ingediend omdat zij geen immateriële schade stellen te hebben geleden.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht om toewijzing van wettelijke rente, de proceskosten en om het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank acht het in deze gevallen juist dat bij de begroting van de gevorderde gederfde inkomsten wordt aangesloten bij het op dat moment geldende minimumloon. Dit aangezien de Nederlandse wettelijke normen en minima telkens het referentiekader vormen bij de beoordeling van een verdenking van arbeidsuitbuiting. Uitgaan van het afgesproken salaris komt neer op het accorderen van een uiterst schamel loon. Bovendien is dat loon afgesproken tussen partijen bij een andere – voorgespiegelde – situatie, zowel wat betreft het aantal te werken uren en vrije dagen als ook wat betreft de te verrichten werkzaamheden. Bij gebreke aan een andere maatstaf acht de rechtbank het in dit geval redelijk aan te sluiten bij het minimumloon zoals door de benadeelde partijen is gedaan. De gevorderde bedragen voor gederfde inkomsten zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de laatste dag van de laatste maand waarin werkzaamheden zijn verricht.
De gevorderde immateriële schade is eveneens voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van het door [aangeefster 3] gevorderde hogere bedrag van € 7.500,-. De hoogte van dat bedrag is onvoldoende onderbouwd en nader onderzoek of bewijsvoering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank begroot haar immateriële schade op € 1.000,- en zal haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
In alle gevallen zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, telkens vanaf de laatste dag van de laatste maand waarin werkzaamheden zijn verricht.
9.Toepasselijke wettelijke voorschriften
10.Beslissing
[verdachte], daarvoor strafbaar.
zes maanden.
drie maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
€ 7.051,80(zevenduizendéénenvijftig euro en tachtig cent), bestaande uit € 6.051,80 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 7.051,80(zevenduizendéénenvijftig euro en tachtig cent), te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
70dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
€ 8.119,-(achtduizendhonderdnegentien euro), bestaande uit € 7.119,- aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 8.119,-(achtduizendhonderdnegentien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
75dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
€ 6.333,25(zesduizenddriehonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent), bestaande uit € 5.333,25 aan vergoeding voor materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 6.333,25(zesduizenddriehonderddrieëndertig euro en vijfentwintig cent, te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
66dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent),te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
28dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
mr. A. Koopsen, Advocatenkantoor [adres 2] , [plaats] , toe tot
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
€ 1.807,10 (eenduizendachthonderdzeven euro en tien cent),te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald.
28dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
mrs. F.M. Pieters en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,