Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 juli 2016, met producties
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 5 oktober 2016 waarin de zaak is verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord in reconventie en waarin een comparitie van partijen is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis
- de antwoord akte vermeerdering eis/uitlating producties van de man
- het proces-verbaal van comparitie van 19 april 2017 en de overige daarin vermelde stukken; behoudens de spreekaantekeningen van de advocaten zijn op de zitting geen verdere stukken overgelegd
- het rolbericht van 3 mei 2017 van de vrouw waarin zij om vonnis vraagt
- de brief van de griffier van 16 mei 2017 houdende de beslissing dat de akte met bijlagen van 2 mei 2017 van de man wordt geweigerd en retour gezonden.
2.De feiten in conventie en in reconventie
3.Het geschil
in conventie
f,
g,
hen
iaf te wijzen;
laf te wijzen;
men
naf te wijzen;
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
l, evenals de reconventionele vorderingen van de man. Deze vorderingen zullen hierna gezamenlijk worden behandeld.
kapitaal. De woning was echter geen beleggingsobject, maar was bedoeld om er samen in te wonen. Bovendien delen partijen op grond van artikel 6 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst al ieder voor de helft in de gevolgen van een waardevermeerdering (of vermindering) van de woning zodat de vrouw in dit opzicht niets misloopt. Het ligt dan ook niet voor de hand aansluiting te zoeken bij een percentage van (de helft van) de overwaarde.
het woongenotte vergoeden dat zij misloopt in de periode tot de verdeling. Bij gebreke van een ander aanknopingspunt voor de begroting van de gebruiksvergoeding zal de rechtbank daarom aansluiten bij (de helft van) de woonkosten over de periode dat de man het uitsluitende woongenot van de woning heeft gehad. Dat is redelijk omdat uitsluitend de man profijt heeft gehad van het woongenot dat tegenover deze woonkosten staat.
lgevorderde op de in het dictum bepaalde wijze kan worden toegewezen.
a-egevorderde niet voldoende gemotiveerd heeft betwist, zullen de vorderingen van de vrouw worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
fen
gstrekken tot reële executie in die zin dat deze uitspraak, in de door de vrouw genoemde situaties, in de plaats treedt van de voor de koopakte en notariële akte vereiste verklaringen van de man (als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW). De vorderingen van de vrouw zijn in principe toewijsbaar, met dien verstande dat het gebruik van de woorden “laat- en vraagprijs”, genoemd in het gevorderde onder
f, bij de uitvoering van dit vonnis tot onduidelijkheid aanleiding zou kunnen geven. Daarom wordt ten aanzien van het gevorderde onder
fin het dictum alleen het woord “vraagprijs” gebruikt, als zijnde het mindere van wat door de vrouw is gevorderd.
een
h. Deze worden toegewezen met de beperkingen als in het dictum vermeld. Toegevoegd is, zoals de man beoogt, dat dag en uur van de openstelling van de woning in verband met de bezichtiging in overleg met de man moeten worden bepaald. Voorts zijn de dwangsommen gemaximeerd. Voor het overige is de dwangsom niet toewijsbaar. Daartoe wordt overwogen dat de vrouw geen (voldoende) belang heeft gesteld bij het opleggen van een dwangsom ten aanzien van het gevorderde onder
a-den dat voorts uit de stellingen van de vrouw ter zitting blijkt dat haar vordering om een dwangsom op te leggen niet ziet op het gevorderde onder
fen
g.