In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H. Beekelaar, had een bijstandsuitkering die in 2016 werd ingetrokken en herzien, waarbij een bedrag van € 20.943,58 aan onterecht uitgekeerde bijstand werd teruggevorderd. De gemeente legde eiser een bestuurlijke boete op van € 830,– wegens het schenden van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet (Pw). Eiser ging in beroep tegen het besluit van de gemeente, waarna de boete werd verlaagd naar € 540,–. De rechtbank moest beoordelen of deze boete verder verlaagd moest worden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser.
De rechtbank oordeelde dat eiser feitelijk niet in Amsterdam woonde en dit niet had gemeld, waardoor hij de inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank bevestigde dat de gemeente een boete mocht opleggen en dat het boetebedrag van 50% van het benadelingsbedrag gerechtvaardigd was. Eiser stelde dat de boete verder gematigd moest worden, omdat de beslagvrije voet niet was berekend. De rechtbank oordeelde echter dat de boete van € 540,– evenredig was, gezien de financiële situatie van eiser en de omstandigheden van de overtreding. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond, waardoor de hoogte van de boete in stand bleef. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.