ECLI:NL:RBAMS:2017:2990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Anw-uitkering wegens gebrek aan verzekering op het moment van overlijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een Anw-uitkering door eiseres, de weduwe van een man die op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was voor de Anw. De rechtbank oordeelde dat de man, volgens informatie van de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS), niet verzekerd was in Marokko, waar hij op dat moment woonde. Eiseres stelde dat zij recht had op de uitkering op basis van artikel 22 van het Verdrag tussen Nederland en Marokko, dat stelt dat een weduwe aanspraak kan maken op een pensioen als de werknemer op het moment van overlijden verzekerd was volgens de Marokkaanse wetgeving. De rechtbank concludeerde echter dat de term 'verzekerd' in dit artikel niet anders kan worden uitgelegd dan in vergelijkbare verdragen, en dat de eis van daadwerkelijke verzekering op het moment van overlijden blijft staan. De rechtbank wees de stelling van eiseres af dat het verdrag compensatie biedt in de vorm van een pro rata uitkering, omdat dit betrekking heeft op de hoogte van de uitkering en niet op het recht op de uitkering zelf. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op de Anw-uitkering, omdat haar echtgenoot niet verzekerd was op het moment van overlijden. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres, te betalen door de Staat der Nederlanden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4267

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2017 in de zaak tussen

[de vrouw] , te [plaats] , Marokko, eiseres

(gemachtigde: mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F.L.B. Metz).

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiseres in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
In het besluit van 3 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op die zitting geschorst en verweerder de gelegenheid gegeven om nadere informatie bij de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) op te vragen.
Verweerder heeft bij brief van 13 april 2016 informatie van de CNSS overgelegd.
In haar brief van 2 juni 2016 heeft eiseres daar een reactie op gegeven.
De zaak is vervolgens opnieuw behandeld op de zitting van 6 april 2017. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Op [datum] 2014 is de echtgenoot van eiseres overleden in Marokko. Hij ontving tot zijn overlijden een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Aan eiseres is een Marokkaans nabestaandenpensioen toegekend.
1.2.
Eiseres heeft op 4 september 2014 via de CNSS een aanvraag ingediend om haar in aanmerking te brengen voor een Anw-uitkering. Op deze aanvraag is aangegeven dat de overleden echtgenoot van eiseres op de datum van overlijden niet verzekerd was ingevolge de wetgeving van Marokko.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de overleden echtgenoot van eiseres op de dag van zijn overlijden niet was verzekerd voor de Anw. Ook op grond van afspraken die Nederland met Marokko heeft kan eiseres geen uitkering krijgen.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. De echtgenoot van eiseres was op het moment van zijn overlijden niet in Nederland woonachtig of werkzaam. Verder volgt uit informatie van de CNSS dat de echtgenoot op het moment van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Marokkaanse wet. Ook de door eiseres overgelegde verklaring van de CNSS, waarin staat dat eiseres ontvanger is van een Marokkaans weduwepensioen, maakt niet dat de overleden echtgenoot van eiseres verzekerd was naar de Marokkaanse regelgeving. Verweerder concludeert dat eiseres geen recht heeft op een Anw-uitkering.
2. Eiseres voert in beroep aan dat zij op grond van artikel 22 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: het Verdrag tussen Nederland en Marokko) recht heeft op een Anw-uitkering. Zij stelt dat zij in Marokko een weduwenpensioen ontvangt, omdat haar man een ouderdomspensioen ontving. Het kan daarom niet anders dan dat aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
3. Artikel 22, eerste lid, van het Verdrag tussen Nederland en Marokko luidt als volgt:
“Wanneer een werknemer op wie dit Verdrag van toepassing is, op het tijdstip van zijn overlijden verzekerd is krachtens de Marokkaanse wettelijke regelingen, en tijdvakken van verzekering volgens de Nederlandse wettelijke regelingen inzake uitkeringen aan nagelaten betrekkingen heeft vervuld, kan zijn weduwe op een pensioen krachtens laatstgenoemde wettelijke regelingen aanspraak maken.”
4.1.
In geschil is de vraag of eiseres op grond van artikel 22, eerste lid, van het Verdrag tussen Nederland en Marokko vanaf 1 januari 2014 aanspraak heeft op een nabestaandenuitkering krachtens de Anw.
4.2.
In zijn uitspraak van 12 mei 1995 (RSV 1995, 291) heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) geoordeeld dat uit de ratio van de bepaling in artikel 18, derde lid, van het bilaterale Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië voortvloeit dat het fictief verzekerd zijn ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, uit hoofde van een Nederlands verzekeringsverleden, uitsluitend in het leven kan worden geroepen in het geval dat er op het tijdstip van de verzekerde gebeurtenis sprake is van een daadwerkelijke verzekering ingevolge de (in die casus) Joegoslavische wetgeving. Dat wil zeggen dat er op het moment van overlijden een tijdvak van wettelijke verzekering lopende is, waarover premie of bijdrage verschuldigd is, dan wel een daarmee gelijkgesteld tijdvak.
4.3.
Ook in de uitspraak van 21 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY7897) heeft de Raad, met verwijzing naar de uitspraak van 12 mei 1995, geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 18, derde lid, van het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië sprake moet zijn van daadwerkelijke verzekering op het moment van overlijden.
4.4.
Artikel 18, derde lid, van het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië luidt als volgt: “Indien in de wettelijke regeling van een Verdragsluitende Partij, welke voor het verkrijgen en het vaststellen van het recht op prestaties generlei eisen stelt omtrent de duur van de verzekering, de toekenning van prestaties afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat de werknemer op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich heeft voorgedaan, ingevolge deze wettelijke regeling verzekerd was, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de werknemer op dat tijdstip ingevolge de wettelijke regeling van de andere Partij verzekerd was.”
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de hiervoor door de rechtbank aangehaalde rechtspraak op haar zaak niet van toepassing is. Het bepaalde in artikel 18 van het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië wordt door de Raad geduid als een verzekeringsfictie die beperkt moet worden uitgelegd, in die zin dat het om een daadwerkelijke verzekering moet gaan. De formulering van artikel 22, eerste lid, van het Verdrag tussen Nederland en Marokko gaat daarvan echter niet uit. De laatste zin van dat artikellid luidt immers niet dat de weduwe geacht wordt verzekerd te zijn, maar dat de weduwe aanspraak kan maken op een pensioen.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Artikel 22 van het Verdrag tussen Nederland en Marokko bepaalt dat een werknemer op het tijdstip van overlijden verzekerd moet zijn ingevolge de Marokkaanse wettelijke regelingen. Er is geen reden om de term “verzekerd” in deze zinsnede anders uit te leggen dan dezelfde term in de zinsnede “indien de werknemer op dat tijdstip ingevolge de wettelijke regeling van de andere Partij verzekerd was” uit artikel 18, derde lid, van het Verdrag tussen Nederland en Joegoslavië. Eiseres merkt terecht op dat het Verdrag met Marokko, anders dan het Verdrag met Joegoslavië, aan het voldoen van die voorwaarde niet het rechtsgevolg van een verzekerd zijn in Nederland verbindt, maar dat van een aanspraak op uitkering. Dat verschil in rechtsgevolg is echter geen reden om te komen tot een verschillende uitleg van de daaraan ten grondslag liggende ontstaansvoorwaarde.
Verder wijst de rechtbank er -met verweerder- op dat de casuspositie die ten grondslag lag aan de rechtspraak van de Raad veel parallellen vertoont met de zaak van eiseres.
6.2.
Eiseres heeft ook gesteld dat artikel 22 van het Verdrag tussen Nederland en Marokko ten doel heeft compensatie te bieden in de vorm van een pro rata uitkering bij wijze van compensatie in de vorm van een nabestaandenpensioen voor het aantal jaren dat de overleden man in Nederland werkzaam was. De vraag of de overleden man op grond van de Marokkaanse wetgeving verzekerd was, is volgens eiseres dan niet meer relevant.
6.3.
Ook daarin volgt de rechtbank eiseres niet. Daartoe stelt de rechtbank voorop dat het bij een proratering niet gaat om de vraag of er aanspraak kan worden gemaakt op een uitkering, maar om de (vervolg)vraag hoe hoog de uitkering is. De uitleg van eiseres verdraagt zich verder ook niet met bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4217).
7. Dit betekent dat voor de toepassing van artikel 22 van het Verdrag tussen Nederland en Marokko sprake moet zijn van een daadwerkelijke verzekering op het moment van overlijden, zoals ook volgt uit de hierboven genoemde rechtspraak. Nu uit de informatie van de CNSS, die verweerder heeft overgelegd bij brief van 13 april 2016, is gebleken dat de man van eiseres ten tijde van het overlijden niet daadwerkelijk verzekerd was in Marokko, kan eiseres geen aanspraak maken op een uitkering op grond van de Anw.
8. De omstandigheid dat eiseres een Marokkaans weduwepensioen ontvangt, maakt niet dat zij recht heeft op een (al dan niet aanvullend) Nederlands weduwepensioen. Dat zij dat ontvangt, wil immers niet zeggen dat er sprake was van een actuele verzekering op de datum van overlijden nu een dergelijk pensioen ook gebaseerd kan zijn op in het verleden opgebouwde verzekeringstijdvakken. Dit laatste is bij eiseres ook het geval, zo blijkt uit het dossier.
Bovendien kent artikel 51, derde lid van de EU-Verordening 883/2004 een bepaling voor het geval er van een daadwerkelijke en actuele verzekering geen sprake was, maar er wel een uitkering is verschuldigd voor dezelfde verzekerde risico uitkering (met name voor de gevallen waarin sprake was van verzekering onder een opbouwstelsel). Artikel 22 van het Verdrag met Marokko kent echter niet een dergelijke uitdrukkelijke toevoeging voor gevallen van een historische verzekering die leidt tot een uitkering. In het geval van eiseres kan het ontvangen van een Marokkaans weduwepensioen daarom niet leiden tot een aanspraak op een Nederlands weduwepensioen.
9. Op grond van het vorenstaande is er geen reden om in te gaan op het verzoek van eiseres om een deskundige in het Marokkaanse verzekeringsrecht in te schakelen.
10.1.
Eiseres heeft op de zitting een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. De omstandigheden van het geval kunnen een langere behandelingsduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009).
10.3.
In het geval van eiseres zijn vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder op 23 januari 2015 tot aan deze uitspraak ruim twee jaar en drie maanden verstreken. De redelijke termijn is dus met ruim drie maanden overschreden. Dat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 500,-.
10.4.
De redelijke termijn is overschreden in de rechterlijke fase. Het bedrag van € 500,- aan schadevergoeding komt daarom voor rekening van De Staat der Nederlanden. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot betaling van dit bedrag aan eiseres.
11. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzitter, en mr. H.J. Tijselink en mr. J.C.S. van Limburg Stirum, leden,in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.