ECLI:NL:RBAMS:2017:2455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens verblijfsgat en beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiser, die een verblijfsgat had. Eiser had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 8 april 2014, en kreeg met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd vanaf 4 juli 2014. Hierdoor voldeed hij niet aan de eis van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland, zoals vereist door de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank oordeelde dat verweerder, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een uitzondering op de regels rechtvaardigde. Eiser had tijdens de procedure aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de gevolgen van het verblijfsgat en dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had op de informatie van de gemeente Amsterdam. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat het verblijfsgat voor eigen rekening en risico van eiser kwam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: [de persoon]),
en

Ministerie van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 29 juli 2015 om verlening van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op
27 oktober 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 8 april 2014. Bij besluit van 10 oktober 2014 is eiser met terugwerkende kracht tot 4 juli 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op
29 juli 2015 heeft eiser een naturalisatieverzoek ingediend.
1.2
In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek om naturalisatie afgewezen, omdat eiser vanaf 8 april 2014 tot 4 juli 2014 geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning zodat geen sprake is van vijf jaar onafgebroken rechtmatige toelating.
2. Eiser voert in beroep aan dat hij tijdens het indienen van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder en dat hij toen pas heeft gehoord dat het noodzakelijk was om een inburgeringsexamen af te leggen. Eiser heeft toen met verweerder afgesproken dat hij het proces voor het inburgeringsexamen zou gaan doorlopen en dat hij 11 april 2014 zijn aanvraag zou indienen en dat deze, gezien de situatie, als tijdig beschouwd zou worden. Dit blijkt ook uit de brief van verweerder van dezelfde datum. Ook in de brief van 17 april 2014, waarin verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd, heeft verweerder niet vermeld dat de aanvraag niet tijdig zou zijn gedaan. Bij brief van 2 september 2014 meldt verweerder ineens dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet tijdig is ingediend. Gelet op de eerdere brieven kon eiser niet anders dan er vanuit gaan dat het een administratieve misslag betrof. Hij is verder geen enkele keer op de hoogte gesteld dat de gang van zaken heeft geleid tot een periode van onrechtmatig verblijf. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder hem uitdrukkelijk had moeten meedelen dat een zogenoemd verblijfsgat is ontstaan en dat dat consequenties heeft voor een eventueel naturalisatieverzoek. Verweerder had eiser ook moeten wijzen op de mogelijkheid om tegen dit besluit rechtsmiddelen aan te wenden. Eiser is immers geen jurist en niet op de hoogte van de Nederlandse wet- en regelgeving omdat hij een asielzoeker is (geweest). Verweerder had daarom meer zorgvuldigheid moeten betrachten. Op 19 juni 2015 heeft de gemeente Amsterdam vervolgens ook nog een positief Bericht Omtrent Toelating (BOT) afgegeven waarin staat dat eiser voldoet aan vijf jaar onafgebroken toelating in Nederland. Eiser kon er dan ook gerechtvaardigd op vertrouwen dat alles in orde was.
3.1
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN bepaalt dat voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking komt de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.
3.2
Ter invulling van het bepaalde in de RWN heeft verweerder beleid ontwikkeld, dat is neergelegd in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding). In de Handleiding staat in de toelichting bij voornoemd artikel dat van ‘toelating’ in Nederland in de zin van de RWN sprake is indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, van de Vreemdelingen (Vw) 2000.
3.3
Op grond van artikel 10 van de RWN kan in bijzondere gevallen het Nederlanderschap worden verleend met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.
3.4
In de Handleiding is in de toelichting bij artikel 10 van de RWN vermeld dat dit artikel de mogelijkheid van naturalisatie biedt wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat, zoals ter zitting is gebleken, niet in geschil is dat eiser in de periode van 8 april 2014 tot 4 juli 2014 geen rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning heeft gehad. Doordat eiser geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 10 oktober 2014 staat dit zogenoemde verblijfsgat in rechte vast. Dit betekent dat eiser ten tijde van het verzoek dan ook niet voldeed aan het in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN neergelegde vereiste van tenminste vijf jaren toelating en hoofdverblijf in Nederland.
5.1
Ter zitting is verder gebleken dat alles wat eiser in beroep heeft aangevoerd, moet worden opgevat als een beroep op de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 10 van de RWN.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen, heeft verweerder bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid. Verweerder mag van artikel 10 van de RWN slechts terughoudend gebruik maken in uitzonderlijke gevallen.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verblijfsgat voor eigen rekening en risico van eiser dient te blijven en dat geen aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 10 van de RWN. Eiser had op het moment van indiening van het verzoek tot naturalisatie ervan op de hoogte kunnen en moeten zijn dat hij als gevolg van het besluit van 10 oktober 2014 geen onafgebroken toelating in Nederland had. In dat besluit staat immers vermeld dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verliep op 8 april 2014 terwijl de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend met ingang van 4 juli 2014. Gelet hierop is dan ook een verblijfsgat ontstaan, hetgeen eveneens in voornoemd besluit is vermeld. Het betoog van eiser dat verweerder hem hierover beter had moeten inlichten en expliciet had moeten wijzen op de gevolgen volgt de rechtbank dan ook niet. Het is aan eiser om zich – juist als hij niet goed op de hoogte is van de Nederlandse wet- en regelgeving – ter zake te laten bijstaan. Ook de stelling van eiser dat hij, als hij op de hoogte was geraakt van de consequenties van het verblijfsgat, een andere verblijfsvergunning had aangevraagd waar het inburgeringsexamen niet verplicht was gesteld (opnieuw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) zodat hij doorlopend een verblijfsvergunning had gehad, kan gelet op het voorgaande niet leiden tot een ander oordeel. Dat verweerder bij brief van
11 april 2014 aan eiser heeft meegedeeld dat de aanvraag van dezelfde datum tijdig is ingediend kan aan het voorgaande evenmin afdoen, omdat dat onverlet laat dat eiser pas op 4 juli 2014 het inburgeringsexamen heeft behaald en dus pas vanaf die datum aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning heeft voldaan. Het verblijfsgat is niet ontstaan vanwege de niet tijdige indiening van de aanvraag, maar vanwege het feit dat eiser niet eerder dan 4 juli 2014 aan alle voorwaarden heeft voldaan. Ten aanzien van het BOT van gemeente Amsterdam is de rechtbank van oordeel dat dit inderdaad slordig is geweest, maar dat bij eiser hiermee geen gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn gewekt, omdat alleen verweerder bevoegd is om te beslissen of aan de voorwaarden voor naturalisatie is voldaan (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ6379 en van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1749). Gelet op het voorgaande heeft eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen hebben dat verweerder het verzoek zou inwilligen.
5.4
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat toepassing te geven aan artikel 10 van de RWN.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.S. Abbing, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.
de griffier,
de rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.