Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2017 in de zaak tussen
[de man] , te Amsterdam, eiser
Ministerie van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
27 oktober 2009 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldig tot 8 april 2014. Bij besluit van 10 oktober 2014 is eiser met terugwerkende kracht tot 4 juli 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op
29 juli 2015 heeft eiser een naturalisatieverzoek ingediend.
11 april 2014 aan eiser heeft meegedeeld dat de aanvraag van dezelfde datum tijdig is ingediend kan aan het voorgaande evenmin afdoen, omdat dat onverlet laat dat eiser pas op 4 juli 2014 het inburgeringsexamen heeft behaald en dus pas vanaf die datum aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning heeft voldaan. Het verblijfsgat is niet ontstaan vanwege de niet tijdige indiening van de aanvraag, maar vanwege het feit dat eiser niet eerder dan 4 juli 2014 aan alle voorwaarden heeft voldaan. Ten aanzien van het BOT van gemeente Amsterdam is de rechtbank van oordeel dat dit inderdaad slordig is geweest, maar dat bij eiser hiermee geen gerechtvaardigd vertrouwen kan zijn gewekt, omdat alleen verweerder bevoegd is om te beslissen of aan de voorwaarden voor naturalisatie is voldaan (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ6379 en van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1749). Gelet op het voorgaande heeft eiser niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen hebben dat verweerder het verzoek zou inwilligen.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2017.