ECLI:NL:RBAMS:2017:2361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
620100 HA RK 453.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rolrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die betrokken was in een civiele procedure als gedaagde partij. De wraking was gericht tegen mr. H.M. Patijn, de rolrechter die op 29 november 2016 een beslissing had genomen over het verdere verloop van de procedure. De verzoekster stelde dat de rolrechter partijdig had gehandeld door haar akte niet te accepteren, terwijl de akte van de wederpartij wel was geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de rolrechter niet verplicht was om kennis te nemen van de inhoud van de niet-geaccepteerde akte en dat de beslissing van de rolrechter niet onbegrijpelijk was. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid van de verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was en dat de door haar aangevoerde omstandigheden geen grond vormden voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid van de rolrechter. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de geldende procesregels en de eerdere beslissingen van de rolrechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 8 december 2016 ingekomen en onder rekestnummer
C/13/620100/HA RK 453.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: [ ] (verbonden aan Stichting Cultuurweb),
welk verzoek strekt tot wraking van mr. H.M. Patijn kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek ingekomen op 8 december 2016;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 20 januari 2017;
  • het schriftelijke antwoord van verzoekster op de reactie van de rechter van 31 januari 2017;
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 februari 2017, waar de rechtbank de gemachtigde van verzoekster heeft gehoord.

2.De feiten

2.1
Verzoekster is gedaagde partij in een tegen haar aangevangen procedure met zaaknummer 4944638 CV EXPL 16-10434. Op de rolzitting van 29 november 2016 was de wederpartij van verzoekster in de gelegenheid gesteld om te reageren op een op de rolzitting van 1 november 2016 door verzoekster genomen akte met producties.
2.2
De rechter heeft als rolrechter op de rolzitting van 29 november 2016 de beslissing genomen een namens verzoekster op die rolzitting ingediende akte terug te sturen en heeft een datum voor vonnis bepaald. Dit vonnis zal door de zaaksrechter worden gewezen, die een ander is dan de rechter.

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoekster heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De wederpartij heeft in haar akte van 29 november 2016 rekening gehouden met betalingen die verzoekster in oktober 2016 had gedaan en heeft de gevorderde huurachterstand daarmee ook verminderd. Verzoekster heeft in haar akte, die door de rechter niet is geaccepteerd, echter aangevoerd dat zij op 24 november 2016 nog een betaling heeft gedaan en dat de gevorderde huurachterstand daarmee geheel is voldaan. Nadat de akte door de griffie aan de gemachtigde was teruggestuurd is door een griffiemedewerker telefonisch meegedeeld dat er vonnis werd gewezen en dat dit een eindvonnis zou zijn, omdat de rechter in de akte van de wederpartij had gelezen dat de vordering werd verminderd. De rechter vond een akte van verzoekster niet meer nodig want dan moest de wederpartij weer in de gelegenheid gesteld worden om te reageren. De rechter heeft zich partijdig getoond dan wel de schijn daarvan gewekt door wel kennis te nemen van de akte van de wederpartij, maar niet, dan wel slechts vluchtig, van de akte van verzoekster. Verzoekster vreest dat op deze wijze geen rekening wordt gehouden met haar betaling van 24 november 2016 en dat de gevorderde ontruiming bij vonnis zal worden toegewezen, omdat de rechter die dat vonnis zal wijzen geen kennis heeft van haar betaling van 24 november 2016. Als gevolg hiervan bestaat er een reële kans dat de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen, terwijl daartoe geen reden meer is.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat alleen de wederpartij van verzoekster in de gelegenheid was gesteld om op de rolzitting van 29 november 2016 een akte te nemen. Het besluit tot niet in behandeling nemen van de desondanks op die rolzitting namens verzoekster ingediende akte vloeit voort uit de bevoegdheid van de rolrechter om te beslissen of het toestaan van nog weer een akte, gelet op het beginsel van hoor en wederhoor of gelet op de goede instructie van de zaak, is geboden. Verzoekster heeft niet onderbouwd dat die beslissing de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het vonnis zal worden gewezen door een andere rechter. Overigens kan uit de door de wederpartij genomen akte worden opgemaakt dat de recente betalingen door verzoekster door haar wederpartij worden erkend.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
De rechter heeft als rolrechter een beslissing genomen over het verdere verloop van de procedure. Deze beslissing is in overeenstemming het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton (artikel 2.8) en ligt in het verlengde van de eerdere beslissing van de rolrechter op de rolzitting van 1 november 2016. Aan verzoekster was op die rol geen (nieuwe) gelegenheid gegeven tot het nemen van een akte op de rol van 29 november 2016. Het behoort niet tot de taak van een rechter in zijn hoedanigheid van rolrechter om kennis te nemen van de inhoud van een akte die op een rol wordt ingediend en die niet wordt geaccepteerd. Zelfs als de rechter de akte van verzoekster vluchtig heeft ingezien, blijft haar beslissing een processuele beslissing.
5.4
Het door een rechter nemen van een (niet welgevallige) processuele beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking. Dat kan slechts anders zijn, indien deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De beslissing van de rechter is geenszins onbegrijpelijk.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden derhalve geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoekster aangevoerde gronden betreffen de zienswijze van verzoekster ten aanzien van hetgeen de rechter had moeten beslissen. Die subjectieve zienswijze brengt nog niet mee dat de door verzoekster jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet de visie van verzoekster is beslissend; de vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. De juistheid van de door de rechter genomen rolbeslissing staat dus niet ter beoordeling van de rechtbank in het wrakingsincident. Tegen die beslissing kan eventueel een rechtsmiddel worden ingesteld.
5.6
Aan het slot van het wrakingsverzoek heeft verzoekster een aantal omstandigheden vermeld die in combinatie met haar eerder vermelde wrakingsgrond bij haar ook de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid hebben gewekt. Niet gebleken is echter dat de rechter met deze omstandigheden enige bemoeienis heeft gehad.
5.7
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, M.W. van der Veen en A.P. Schoonbrood-Wessels, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.