In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die betrokken was in een civiele procedure als gedaagde partij. De wraking was gericht tegen mr. H.M. Patijn, de rolrechter die op 29 november 2016 een beslissing had genomen over het verdere verloop van de procedure. De verzoekster stelde dat de rolrechter partijdig had gehandeld door haar akte niet te accepteren, terwijl de akte van de wederpartij wel was geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de rolrechter niet verplicht was om kennis te nemen van de inhoud van de niet-geaccepteerde akte en dat de beslissing van de rolrechter niet onbegrijpelijk was. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid van de verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was en dat de door haar aangevoerde omstandigheden geen grond vormden voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen, omdat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid van de rolrechter. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de geldende procesregels en de eerdere beslissingen van de rolrechter.