Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Staatsanwaltschaft München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
4.Genoegzaamheid en gekwalificeerde strafbaarheid
oplichtingin redelijkheid is aangekruist. Het is immers in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omschrijving van het feit en nu lijsfteiten zogenaamde “kapstokbepalingen” zijn, van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
5.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsartikelen
9.Beslissing
[naam opgeëiste persoon]aan het
Staatsanwaltschaft Münchenten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.