ECLI:NL:RBAMS:2017:1699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
13/751944-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van verweer inzake genoegzaamheid en gekwalificeerde strafbaarheid

Op 16 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 december 2016, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 19 augustus 2016 door de Staatsanwaltschaft München was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en met de Nederlandse, Ghanese en Nigeriaanse nationaliteit, werd verdacht van verduistering, omdat hij een Audi R8 had gehuurd en deze niet had teruggebracht na afloop van de huurperiode.

Tijdens de openbare zitting op 2 maart 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, voerde verweer aan dat de feiten in het EAB onvoldoende waren omschreven. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de feiten voldoende genoegzaam waren omschreven. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan verduistering, zoals omschreven in het EAB, en dat er geen reden was om de overlevering te weigeren.

De rechtbank stelde vast dat de garantie voor terugkeer naar Nederland bij een eventuele veroordeling in Duitsland voldoende was en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar was. De rechtbank besloot dan ook om de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751944-16
RK-nummer: 16/8741
Datum uitspraak: 16 maart 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 augustus 2016 (ontvangen op 21 december 2016) door het
Staatsanwaltschaft München(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende en verblijvend op het adres [verblijfadres] .
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse, Ghanese en Nigeriaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 8 augustus 2016, uitgevaardigd door het Amtsgericht München (Duitsland), met kenmerk: II Gs 7443/16 .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid en gekwalificeerde strafbaarheid

De raadsman heeft betoogd dat het feit niet genoegzaam is omschreven. De in het EAB genoemde feiten en omstandigheden zijn te vaag om te kunnen concluderen dat het feit naar Nederlands recht als verduistering gekwalificeerd kan worden. In zijn arrest van 14 september 2016 (ECLI:NL:PHR:2016:896) heeft de Hoge Raad immers beslist dat het enkele niet op tijd terugbrengen van wat men heeft gehuurd, nog geen wederrechtelijke toeeigening oplevert. Dit kan onder omstandigheden anders zijn, maar dit blijkt niet uit de in het EAB genoemde feiten en omstandigheden.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de feitsomschrijving in onderdeel e) van het EAB is vermeld dat de opgeeiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op 13 juni 2016 in München een Audi R8 tot 17 juni 2016 heeft gehuurd . Op 17 juni 2016 is de verhuurperiode telefonisch verlengd tot 20 juni 2016 . De opgeeiste persoon heeft zich daarbij steeds gepresenteerd alsof hij de auto wilde terugbrengen. De auto is echter opzettelijk niet teruggebracht en was op het moment van het uitvaardigen van het EAB op 19 augustus 2016 ook nog steeds niet teruggevonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hiermee het feit voldoende genoegzaam is omschreven en dat hieruit voldoende blijkt dat er meer omstandigheden zijn genoemd, namelijk dat de opgeeiste persoon de auto in elk geval op 19 augustus 2016 , derhalve circa 2 maanden na ommekomst van verlengde huurperiode, zonder opgave van redenen nog niet had teruggebracht. Het feit kan aldus naar Nederlands recht als verduistering worden gekwalifcieerd. De beschrijving van het feit voldoet aan de eisen die de Overleveringswet daaraan stelt, mede in aanmerking genomen dat het EAB strekt tot strafvervolging en het strafrechtelijke onderzoek wellicht nog niet is afgerond.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op grond hiervan de overlevering te weigeren of nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het lijstfeit
oplichtingin redelijkheid is aangekruist. Het is immers in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omschrijving van het feit en nu lijsfteiten zogenaamde “kapstokbepalingen” zijn, van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

5.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft mede de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Bij brief van 21 december 2016 is namens de officier van justitie verzocht om de terugkeergarantie te specificeren:
“Could you please assure that mr. [naam opgeëiste persoon] , in the case of a final conviction in the Federal Republic of Germany, will be returned to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of
execudon of sentence on the basis of the Council’s Framework Decision
2008/909/JHA from 27’’ of November 2008?”
De Staatsanwältin als Gruppenleiterin in München heeft op 21 december 2016 per mail de volgende garantie gegeven:
“I hereby confirm that Mr. [naam opgeëiste persoon] , in the case of a final conviction in the Republic of Germany, will be returned to the Kingdom of the Netherlands for the purpose of execution of sentence if he so agrees.
Do you need any more “official” form or is this email sufficient for your purposes?”
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Verduistering
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 322 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan het
Staatsanwaltschaft Münchenten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2017.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]