ECLI:NL:RBAMS:2017:1083

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
13/845019-14 (promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging voor valsheid in geschrift en veroordeling voor belastingfraude

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte heeft gedurende enkele jaren onjuiste aangiften inkomstenbelasting ingediend bij de Belastingdienst, waarbij hij opzettelijk te hoge en gefingeerde aftrekposten heeft opgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor de valsheid in geschrift, omdat de ten laste gelegde feiten volledig samenvallen met de belastingfraude. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude door op structurele wijze onjuiste aangiften in te dienen, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van ongeveer € 300.000,-. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van fiscale advisering en contact met de Belastingdienst namens derden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845019-14 (promis)
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] (Tunesië),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van Turennout, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Verhaert, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in Amsterdam, Apeldoorn en/of elders in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
  • belastingfraude in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 door onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting premie volksverzekeringen bij de Belastingdienst in te dienen (het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde);
  • valsheid in geschrift in diezelfde periode door die belastingaangiften valselijk op te maken (het tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid van de rechtbank
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vervolging van verdachte op grond van valsheid in geschrifte ex artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), welke uitsluitingsgrond betrekking heeft op het gebruik maken van valse geschriften in de zin van artikel 225, tweede lid, Sr. Zij overweegt hiertoe als volgt.
In artikel 69, vierde lid, Awr is, kort gezegd, bepaald dat de eerste twee leden van artikel 69 Awr specialiteit bezitten ten opzichte van artikel 225, tweede lid, Sr. Strafvervolging op grond van dit artikellid is uitgesloten. Deze beperking van de reikwijdte van de uitsluitingsgrond roept verschillende vragen op, waaronder de in deze zaak van toepassing zijnde vraag of gedragingen die via artikel 225, eerste lid, Sr ten laste zijn gelegd ook onder het toepassingsbereik van de vervolgingsuitsluitingsgrond kunnen vallen.
Voorop staat dat de uitsluitingsgrond vervolging op basis van artikel 225, eerste lid, Sr in beginsel niet in de weg staat. Omdat de scheidslijn tussen de twee artikelleden echter zeer dun is, zijn er naar het oordeel van de rechtbank gevallen denkbaar waarin ook vervolging op grond van het eerste artikellid in strijd is met de vervolgingsuitsluitingsgrond, die uitsluitend ziet op het tweede lid van artikel 225. Bij de beantwoording van de vraag of de vervolgingsuitsluitingsgrond van toepassing is op een ten laste gelegd feit dat op het opmaken van valse geschriften is geënt, moet blijkens jurisprudentie worden gekeken naar het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd. (vgl. ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ1739) Op het moment dat het feit ook onder het toepassingsbereik van de strafbaarstelling in de Awr past, zou vervolging op basis van het commune delict via de vervolgingsuitsluitingsgrond moeten zijn uitgesloten, tenzij het gaat om het opmaken van geschriften die naast een fiscale functie ook een andere functie hebben en dus ook tegen anderen dan de Belastingdienst kunnen worden gebruikt. (vgl. ECLI:NL:RBAMS:2016:4722)
In deze zaak wordt verdachte verweten dat hij namens derden elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting heeft opgemaakt, hetgeen als dat valselijk is onder het eerste lid van artikel 225 valt, en vervolgens heeft ingediend, hetgeen, als de aangiften vals zijn, onder het tweede lid van artikel 225 valt. De elektronische aangiften zijn door verdachte opgemaakt met als enige doel deze bij de Belastingdienst in te dienen. Het valselijk opmaken van deze aangiften ging noodzakelijkerwijs vooraf aan het gebruik maken daarvan door deze onjuiste aangiften, nota bene met één druk op de knop, bij de Belastingdienst in te dienen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen volledig met elkaar samenvallen, zodat er grond bestaat om in dit geval ook ten opzichte van het als tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde artikel 225, eerste lid, Sr, specialiteit van de Awr aan te nemen.
Aangezien de feiten die verdachte worden verweten alternatief cumulatief ten laste zijn gelegd, in plaats van primair subsidiair, leidt dit ertoe dat de rechtbank de officier van justitie ten aanzien van de tweede alternatief cumulatief ten laste gelegde valsheid in geschrift niet-ontvankelijk acht in de vervolging van verdachte. Wel is zij ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde belastingfraude.
3.3.
Schorsing van de vervolging
Er zijn voorts geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In 2012 en 2013 kwamen bij de Belastingdienst klikberichten binnen dat verdachte een aantal frauduleuze aangiften inkomstenbelasting voor derden had ingediend. Na een controle van deze belastingaangiften werd duidelijk dat de aangiften, die via het IP adres van verdachte waren ingediend, inderdaad onjuistheden bevatten. Bij nader onderzoek door de Belastingdienst kwam vervolgens naar voren dat in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 vanaf het IP adres van verdachte in totaal 329 aangiften inkomstenbelasting waren ingediend. Deze aangiften bevatten veelal persoonsgebonden aftrekposten (hierna: PGA), zoals studiekosten en scholingsuitgaven, zorgkosten, giften en reiskosten. Hierop heeft de Belastingdienst 36 belastingplichtigen geselecteerd en per brief gevraagd de opgevoerde PGA te onderbouwen. Dit heeft geleid tot het volgende resultaat.
  • In 29 gevallen hebben de belastingplichtigen niet gereageerd op het vragenformulier en de daarna verzonden herinnering.
  • In vijf gevallen hebben de belastingplichtigen weliswaar gereageerd, maar de aanvullende informatie die zij verstrekten, bleek incompleet. Ook een telefonisch verzoek van de Belastingdienst leverde onvoldoende nadere informatie op als onderbouwing dat de opgevoerde PGA daadwerkelijk waren gemaakt.
  • In twee gevallen kon de aangifte inkomstenbelasting na een reactie worden gevolgd.
Deze omstandigheden hebben geleid tot de verdenking dat verdachte zich, al dan niet als medepleger, heeft schuldig gemaakt aan belastingfraude door onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting van een groot aantal belastingplichtigen, maar in ieder geval van de in de tenlastelegging vermelde personen, op te maken en bij de Belastingdienst in te dienen. De vraag die voorligt, is of op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen kan worden dat verdachte zich aan dit strafbare feit schuldig heeft gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit, met uitzondering van de aangiften inkomstenbelasting op naam van [naam 1] over de jaren 2011 en 2013. Het indienen van de valselijk opgemaakte aangiften over die jaren heeft er namelijk niet toe geleid dat te weinig belasting werd geheven.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Allereerst bevat het dossier geen bewijs dat onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting in de zin van artikel 69 Awr zijn opgemaakt en bij de Belastingdienst ingediend. Vrijspraak moet ook volgen, omdat bij verdachte het opzet ontbrak op het valselijk opmaken en indienen van de onjuiste of onvolledige aangiften.
Als de rechtbank aan deze verweren voorbij gaat, moet vrijspraak volgen, omdat artikel 69 Awr een kwaliteitsdelict is, dat alleen kan worden begaan door degene die belastingplichtig is. Op verdachte rustte niet de verplichting tot het doen van de in de tenlastelegging vermelde belastingaangiften. Dit betekent dat hij niet over de vereiste kwaliteit beschikte om als pleger van de belastingfraude te worden aangemerkt. Dat tussen verdachte en de belastingplichtigen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de totstandkoming van het feit, kan evenmin worden bewezen. Verdachte kan daarom ook niet als medepleger worden aangemerkt.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn vervat, en overweegt als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen is vast komen te staan dat verdachte in zijn kennissen- en klantenkring aanzien en vertrouwen genoot. Hij was eigenaar van een reisbureau, tevens zijnde een administratie-, advies- en vertaalkantoor, sprak de Nederlandse taal en kon daardoor personen die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, onder wie de in de tenlastelegging vermelde belastingplichtigen, met allerhande zaken te helpen. Verdachte stond ook bekend als iemand die goed is in belastingen. Zodoende zijn de belastingplichtigen met verdachte in contact gekomen. Uit hun verklaringen volgt dat zij aan verdachte hun jaaropgaven, rekeningnummers en DigiD hebben overhandigd om tegen betaling hun aangiften inkomstenbelasting te laten opmaken en indienen. Hiervoor hebben zij met verdachte de afspraak gemaakt hem een contant geldbedrag te betalen, variërend van € 35,- tot € 75,- per aangifte. Anders dan in hun aangiften inkomstenbelasting is vermeld, hadden de belastingplichtigen geen uitgaven die als PGA konden worden opgegeven. Volgens de belastingplichtigen is het verdachte geweest die de te hoge en gefingeerde PGA in hun aangiften heeft vermeld; zij herkennen de in hun aangifte opgevoerde PGA niet. De op hun naam ingediende aangiften inkomstenbelasting zijn dan ook onjuist. De belastingplichtigen waren hiervan niet op de hoogte en hebben verdachte hiertoe ook geen opdracht gegeven. Naderhand konden zij, op twee gevallen na, hun PGA ook niet onderbouwen met stukken als facturen, verklaringen van artsen en dergelijke.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij jarenlang aangiften inkomstenbelasting heeft opgemaakt voor belastingplichtigen die de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig waren en de aangiften vervolgens met hun DigiD bij de Belastingdienst ingediend. Hij heeft echter betwist dat hij het is geweest die de te hoge en gefingeerde PGA heeft bedacht. Verdachte heeft verklaard dat hij de belastingaangiften opmaakte aan de hand van de informatie over de PGA die de belastingplichtigen hem gaven, soms schriftelijk soms mondeling. Hij had geen reden aan de juistheid van hun opgave te twijfelen. Omdat meerdere belastingplichtigen eensluidend verklaren dat zij geen uitgaven hadden die als PGA konden worden opgegeven en zij bovendien vaak niet begrepen wat verdachte in hun aangifte invulde, ziet de rechtbank mitsdien geen aanleiding om aan de juistheid van de verklaringen van de belastingplichtigen te twijfelen.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte er geen baat bij had om onjuiste aangiften inkomstenbelasting op te maken en in te dienen, maar de rechtbank ziet dit anders. Door onjuiste belastingaangiften op te maken en in te dienen is ten onrechte belastinggeld teruggevraagd en aan de belastingplichtigen uitgekeerd. Dit heeft hen tevreden kunnen stellen en ervoor gezorgd dat de mond-tot-mondreclame om belastingaangiften door verdachte te laten opmaken en indienen in positieve zin toenam, wat ertoe zou kunnen leiden dat verdachte meer klanten kreeg en zodoende meer bijverdiensten.
In het licht van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode als gemachtigde op naam van derden elektronische aangifteformulieren inkomstenbelasting over de tijdvakken 2008 tot en met 2013 onjuist heeft opgemaakt door daarin te hoge en gefingeerde geldbedragen aan PGA te vermelden, in het bijzonder meerdere belastingaangiften op naam van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] en één belastingaangifte op naam van [naam 1] , en deze onjuiste aangiften vervolgens bij de Belastingdienst heeft ingediend. Het resultaat hiervan is dat de aangiften inkomstenbelasting sloten op te hoge terug te vragen geldbedragen en dat ten onrechte belastinggeld is uitgekeerd. Dit alles strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven.
Op basis van het dossier is niet komen vast te staan dat voormelde belastingplichtigen wetenschap hadden van het oogmerk van verdachte om te frauderen door onjuiste PGA op te geven en opzet hadden om aan de ten laste gelegde belastingfraude deel te nemen. Zij kunnen daarom niet als medeplegers worden aangemerkt. Verdachte heeft de belastingfraude dan ook alleen begaan.
Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet als pleger van het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit kan worden aangemerkt, wordt verworpen. Dit verweer geeft namelijk blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Vast is komen te staan dat verdachte als gemachtigde namens belastingplichtigen opzettelijk onjuiste bij de belastingwet voorziene aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend. Artikel 68, eerste en tweede lid, Awr zijn kwaliteitsdelicten, omdat in deze artikelleden als normadressaat zijn aangewezen degenen op wie ingevolge de belastingwet fiscaal-wettelijke verplichtingen rusten. Voor artikel 69, eerste en tweede lid, Awr geldt dit slechts voor zover in deze artikelleden wordt verwezen naar artikel 68 Awr. Het ten laste gelegde tweede lid van artikel 69 Awr stelt daarnaast strafbaar het opzettelijk doen van een onjuiste belastingaangifte. Dit strafbare feit delict kan dus ook worden begaan door een gemachtigde of vertegenwoordiger. Dit blijkt ook uit het zesde lid van artikel 69 Awr, dat voorziet in de mogelijkheid van een beroepsverbod als de in de eerste en tweede lid vermelde strafbare feiten tijdens de uitoefening van een beroep zijn begaan.
Dit leidt ertoe dat het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit is bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit
in de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in de gemeente Amsterdam meermalen opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de inkomstenbelasting premie volksverzekeringen over de aangiftetijdvakken 2008 en 2009 en 2010 en 2011 en 2012 en 2013, waaronder:
- ten name van [naam 2] aangiften IB over de jaren 2008 (D-076) en 2009 (D-077) en 2010 (D-078) en 2011 (D-079) en
- ten name van [naam 3] aangiften IB over de jaren 2009 (D-083) en 2010 (D-084) en 2011 (D-085) en 2012 (D-086) en
- ten name van [naam 4] aangiften IB over de jaren 2011 (D-020) en 2012 (D-021) en
- ten name van [naam 5] aangiften IB over de jaren 2011 (D-119) en 2012 (D-120) en 2013 (D-121) en
- ten name van [naam 6] aangiften IB over de jaren 2011 (D-048) en 2012 (D-049) en
- ten name van [naam 1] een aangifte IB over het jaar 2012 (D-096),
opzettelijk onjuist heeft gedaan, immers heeft hij op de bij de Belastingdienst elektronisch ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting over de jaren 2008 en 2009 en 2010 en 2011 en 2012 en 2013 te hoge en gefingeerde aftrekposten opgegeven, te weten:
- aftrekposten voor studiekosten en andere scholingsuitgaven en
- aftrekposten voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen en
- aftrekposten voor levensonderhoud van kinderen en
- aftrekposten voor ziektekosten en
- aftrekposten voor specifieke zorgkosten en
- aftrekposten voor giften en
- aftrekposten voor buitengewone uitgaven (BGU),
terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

7.De strafmotivering

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten, het benadelingsbedrag van € 300.000,- en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Zij heeft ook gevorderd aan verdachte de bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij zich gedurende de proeftijd zal onthouden van fiscale advisering en het benaderen van de Belastingdienst namens derden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging als maatstaf het fiscale nadeel te nemen dat met het indienen van de in de tenlastelegging vermelde aangiften inkomstenbelasting is ontstaan, namelijk € 16.000,-, in plaats van het door de officier van justitie gehanteerde totale benadelingsbedrag. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat nagevorderde bedragen door belastingplichtigen zijn vergoed of zullen worden vergoed, en verdachte geen voordeel heeft genoten. In het voordeel van verdachte moet bij de strafoplegging ook de omstandigheid worden betrokken dat het onderzoek naar verdachte is gestart na klikberichten en een vervolgens onzorgvuldige, onrepresentatieve uitgevoerde steekproef. Verder heeft de raadsvrouw verzocht acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de leeftijd van verdachte en de omstandigheden dat verdachte een gezin moet onderhouden, verdachte gezien het tijdsverloop sinds de veroordeling in 2007 als first-offender moet worden beschouwd, en in het reclasseringsadvies staat vermeld dat oplegging van een voorwaardelijke straf met gedragsinterventie aangewezen is. Gelet op dit alles moet volgens de raadsvrouw worden volstaan met oplegging van een taakstraf, eventueel gecombineerd met een (voorwaardelijke) gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door op structurele, beroepsmatige wijze onjuiste aangiften inkomstenbelasting bij de Belastingdienst in te dienen. Daarbij heeft hij telkens te hoge en gefingeerde PGA opgegeven. Op deze manier is ten onrechte belastinggeld teruggevraagd. Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type strafbare feiten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Door het indienen van onjuiste belastingaangiften is de Belastingdienst namelijk niet in staat belastingverplichtingen vast te stellen en aanslagen op te leggen. Het benadelingsbedrag dat met het door verdachte grootschalig indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting is ontstaan, betreft in ieder geval ongeveer € 300.000,-, maar ligt mogelijk nog hoger. Dit blijkt uit de herbeoordeling van tot nu toe 302 van de in totaal 329 ingediende belastingaangiften. De rechtbank neemt dit geldbedrag bij de straftoemeting als maatstaf.
Door aldus te handelen heeft verdachte de verantwoordelijkheden die de belastingwet aan het doen van belastingaangifte stelt, niet serieus genomen. Verdachte stond bekend als een man die goed is in belastingen en verzorgde vanuit zijn kantoor aan huis de honderden belastingaangiften. Hij heeft de integriteit van het financiële en economische verkeer en het vertrouwen dat in hem, juist vanuit zijn positie, mocht en moest worden gesteld, in de kern geschonden. Ook heeft verdachte het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd. Dat is zeer ernstig.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de hoogte van het benadelingsbedrag, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, die hoge gevangenisstraffen noemen, de periode waarbinnen de strafbare gedragingen hebben plaatsgevonden en het gegeven dat het beëindigen van de gedraging enkel aan het handelen van de Belastingdienst is te danken, en niet aan verdachte, acht de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd. De rechtbank ziet echter aanleiding hiervan af te wijken.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Op 18 maart 2014 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de verdediging en autoriteiten op het procesverloop. Omdat het eindvonnis op 21 februari 2017 wordt gewezen en de rechtbank van zodanige bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, die de rechtbank vaststelt op elf maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn van berechting resulteert er in dat de rechtbank in het voordeel van verdachte de duur van de beoogde gevangenisstraf enigszins zal matigen.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting. Uit het strafblad van verdachte is duidelijk geworden dat hij in mei 2007 voor een soortgelijke belastingfraude is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van de maximale duur. Verdachte heeft de bijzondere voorwaarde bij deze voorwaardelijke straf dat hij zich zou onthouden van het geven van fiscaal advies en van ieder contact met de Belastingdienst namens derden, geschonden. Dit heeft ertoe geleid dat de voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf in de tweede helft van 2008 is geëxecuteerd. De raadsvrouw heeft terecht bepleit dat het in dit geval gaat om een veroordeling van negen jaar geleden, zodat overeenkomstig artikel 43a Sr de op het bewezen verklaarde feit gestelde gevangenisstraf niet met een derde kan worden verhoogd. Dat staat er naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan in de weg om de recidive van verdachte als algemene strafvermeerderende factor bij de strafoplegging te betrekken. De omstandigheid dat verdachte na de veroordeling en executie van de voorwaardelijke straf binnen drie jaren weer met het begaan van belastingfraude is begonnen, is namelijk zeer ernstig en maakt dat de rechtbank de kans op nieuw recidive als hoog inschat.
De hogere leeftijd van verdachte ziet de rechtbank, mede gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de recidive van verdachte, niet als een omstandigheid die in het voordeel van verdachte bij de strafoplegging moet worden betrokken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is, namelijk oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank naast de algemene voorwaarden ook de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van iedere vorm van fiscale advisering en van ieder contact met de Belastingdienst namens derden. Deze straf en de duur van de proeftijd moeten de ernst van het bewezen verklaarde feit tot uitdrukking te brengen en strekken ertoe verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan al dan niet soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken.

8.Het beslag

Gedurende het onderzoek van de Belastingdienst naar verdachte zijn in zijn woning vijftien vrijwaringsbewijzen (nummers 1 tot en met 15 op de beslaglijst) (itemnummers D060.01 tot en met D060.015) en twee computers (nummers 16 en 17) (itemnummers A.01.01.001 en A.01.01.002) aangetroffen en in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen computers verbeurd te verklaren en de vrijwaringsbewijzen aan verdachte te retourneren.
De raadsvrouw heeft daarentegen verzocht om al het beslag aan verdachte te retourneren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vaststaat dat de vrijwaringsbewijzen en computers aan verdachte toebehoren. Weliswaar is het bewezen verklaarde feit met behulp van (één van) de computers begaan, maar daartegenover staat dat de computers ook werden gebruikt door andere gezinsleden en voor de bedrijfsvoering van de onderneming van verdachte en zijn dochter. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in deze zaak geen omstandigheden gebleken die de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring van de computers rechtvaardigen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vrijwaringsbewijzen en computers aan verdachte moeten worden geretourneerd.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

10.De beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart de officier van justitie ten aanzien van het tweede alternatief cumulatief laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Verklaart bewezen dat verdachte het eerste alternatief cumulatief ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het eerste alternatief cumulatief bewezen verklaarde feit
- het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maandenen beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat
van deze gevangenisstraf een gedeelte van 4 (vier) maanden niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf kan worden gelast, als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene - en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- verdachte zal zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- verdachte wordt, in het kader van het reclasseringstoezicht en ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, verplicht om medewerking te verlenen aan het afgeven van één of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van iedere vorm van advisering inzake fiscale aangelegenheden van derden, daaronder begrepen het opmaken en indienen van belastingaangiften en het indienen van bezwaarschriften, en van ieder contact met de Belastingdienst ten behoeve van derden.
Gelast de teruggave aan verdachtevan de hiervoor onder 8. vermelde vrijwaringsbewijzen en computers (itemnummers D060.01 tot en met D060.015, A.01.01.001 en A.01.01.002).
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.B.M. Wijnveldt en G. Demmink, rechters
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2017.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat hij
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in de gemeente Amsterdam en/of gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, waaronder (onder meer):
- ten name van [naam 2] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D-077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
- ten name van [naam 3] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
- ten name van [naam 4] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
- ten name van [naam 5] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013 (D-121)
- ten name van [naam 6] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
- ten name van [naam 1] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-095) en/of 2012 (D-096) en/of 2013 (D-097),
opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) op het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst (elektronisch) ingeleverde en/of ingediende aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over de jaren 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, te weten:
- aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen en/of
- aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen en/of
- aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
- aftrekpost(en) voor giften en/of
- aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
- aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner) en/of
- andere aftrekpost(en) (partner),
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n)/ertoe heeft/hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven;
(strafbaarstelling: art. 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
en/of
op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 november 2011 tot en met 12 maart 2014 in de gemeente Amsterdam en/of gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, te weten een groot aantal, in elk geval één of meerdere, (digitale) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie volksverzekeringen over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013, waaronder (onder meer)
- ten name van [naam 2] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2008 (D-076) en/of 2009 (D-077) en/of 2010 (D-078) en/of 2011 (D-079) en/of
- ten name van [naam 3] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2009 (D-083) en/of 2010 (D-084) en/of 2011 (D-085) en/of 2012 (D-086) en/of
- ten name van [naam 4] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-020) en/of 2012 (D-021) en/of
- ten name van [naam 5] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-119) en/of 2012 (D-120) en/of 2013 (D-121)
- ten name van [naam 6] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-048) en/of 2012 (D-049) en/of
- ten name van [naam 1] (een) aangifte(n) IB over het/de ja(a)r(en) 2011 (D-095) en/of 2012 (D-096) en/of 2013 (D-097),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
opzettelijk valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en in strijd met de waarheid op/in dat/die geschrift(en) (telkens) te ho(o)g(e) en/of gefingeerde aftrekposten opgegeven, waaronder:
- aftrekpost(en) voor studiekosten en/of andere scholingsuitgaven (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen en/of
- aftrekpost(en) voor levensonderhoud van kinderen en/of
- aftrekpost(en) voor ziektekosten (partner) en/of
- aftrekpost(en) voor (specifieke) zorgkosten en/of
- aftrekpost(en) voor giften en/of
- aftrekpost(en) voor reiskosten en/of
- aftrekpost(en) voor buitengewone uitgaven (BGU) (partner) en/of
- andere aftrekpost(en) (partner),
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
(strafbaarstelling: art. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)