In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van belastingfraude. De verdachte heeft gedurende enkele jaren op structurele wijze onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk valse aangiften heeft gedaan, waarbij hij de voorbelasting met relatief geringe bedragen heeft verhoogd om zo uit het vizier van de Belastingdienst te blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte volledig samenvallen, wat heeft geleid tot de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging voor het tweede cumulatieve alternatief van valsheid in geschrift. Echter, de officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging voor het eerste cumulatieve alternatief van belastingfraude.
De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften, wat resulteerde in een onterecht teruggevraagd bedrag van meer dan €119.000,-. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de belastingmoraal in overweging genomen. Ondanks de hoge ernst van de feiten heeft de rechtbank besloten om een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd van 74 jaar en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke zaken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden opgelegd.