ECLI:NL:RBAMS:2017:10297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
13/751253-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Portugal op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Portugal. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 maart 2016 door de Portugese autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1982, was in Nederland verblijvend en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Lissabon een belangrijk punt van discussie waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Portugal, wat leidde tot een schorsing van de procedure in afwachting van aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten. Na het verkrijgen van garanties van de Portugese autoriteiten dat de opgeëiste persoon niet langer dan 21 dagen in de gevangenis zou verblijven en dat hij niet in ongeschikte detentieomstandigheden zou worden geplaatst, heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie ontvankelijk verklaard en de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de geldende wetgeving en de garanties van de Portugese autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751253-16
RK nummer: 16/4938
Datum uitspraak: 7 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juli 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
14 maart 2016 door
the Judge of Law at Comarca de Lisboa – Lisboa - Instância Central - 1a secção Criminal - J3(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 22 september 2016
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Portugese taal. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
Bij tussenuitspraak van 6 oktober 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat in de penitentiaire inrichting in Lissabon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Om die reden heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak heropend, het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de beslissing over de overlevering uitgesteld in afwachting van aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit op grond waarvan het bestaan van een reëel gevaar op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) kan worden uitgesloten. Daarnaast heeft de rechtbank bij deze tussenuitspraak beslissingen genomen omtrent de genoegzaamheid van de stukken, de strafbaarheid van de feiten, de weigeringsgronden van artikel 6, vijfde lid jo. tweede lid en artikel 13 OLW en omtrent de gestelde schending van artikel 7 van het Handvest.
Zitting 4 mei 2017
Met toestemming van de officier van justitie en de verdediging, is op de openbare zitting van 4 mei 2017 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op 22 september 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. G. Sluiter, waarnemende voor zijn raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma en een tolk in de Portugese taal. Het onderzoek is bij deze gelegenheid opnieuw voor onbepaalde tijd geschorst.
Zitting 21 september 2017
Met toestemming van de officier van justitie en de verdediging, is op de openbare zitting van 21 september 2017 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op 4 mei 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. T.M.D. Buruma en een tolk in de Portugese taal. De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 5 oktober 2017 heropend en wederom geschorst voor onbepaalde tijd in verband met de detentieomstandigheden in de Penitentiaire inrichting Lissabon. Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitgesteld.
Zitting 24 oktober 2017
Ter zitting van 24 oktober 2017 is het onderzoek met instemming van de officier van justitie en de verdediging hervat in de stand van het onderzoek van 4 mei 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn voornoemde raadsvrouw en door een tolk in de Portugese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vordering

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden omdat pas op 4 mei 2017 iets is gedaan met twee door de Portugese autoriteiten gedane WETS-verzoeken om overname van de straf door de Nederlandse autoriteiten, terwijl achteraf is gebleken dat deze al in oktober 2016 in het bezit van de Nederlandse autoriteiten waren. Als dit eerder was gebeurd, was de onderhavige procedure in het geheel niet noodzakelijk geweest, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de WETS-procedure een afzonderlijke procedure betreft waarvoor niet het International Rechtshulp Centrum (IRC) van het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is, maar de Afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daarnaast wil de omstandigheid dat de Portugese autoriteiten akkoord zouden zijn met overname van de straf niet zeggen dat het IOS ook zal besluiten om dit over te nemen. Dat klemt temeer nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft meegedeeld dat de opgelegde straf mogelijk tot verlies van zijn verblijfsrecht in Nederland kan leiden. Op de beslissing daarover kan niet worden vooruitgelopen, aldus de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de mededelingen van de verdediging en de officier van justitie af dat het erop lijkt dat door de opgeëiste persoon te ondertekenen Portugese stukken in verband met een (voorgenomen) WETS-verzoek vanuit Portugal, in Nederland bij een niet bevoegde instantie terecht zijn gekomen en daar lang hebben stil gelegen. Echter is zij met de officier van justitie van oordeel dat de gang van zaken niet primair tot de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie kan worden gerekend. Dit nog daargelaten dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de Portugese verzoeken daadwerkelijk tot strafovername zullen kunnen leiden. Ook is er geen enkele indicatie dat de Portugese uitvaardigende autoriteit het EAB in verband met het WETS verzoek niet zou willen handhaven. De rechtbank verwerpt het verweer en acht de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
verdict issued on January 9th 2014door de
Tribunal da Relação de Lisboamet zaaknummer 469/11.8JELSB, die op 3 december 2015
onherroepelijk is geworden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat artikel 12 OLW aan overlevering in de weg staat. Weliswaar is de opgeeiste persoon in hoger beroep door zijn gemachtigd advocaat vertegenwoordigd, maar hem is het recht ontzegd in hoger beroep aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. De raadsvrouw heeft daartoe verwezen naar een deels vertaalde brief van zijn Portugese advocaat waarin deze daarom verzoekt doet. In de Nederlandse vertaling staat onder meer:
“Op grond van het aangevoerde dient onderhavig beroep gegrond verklaard te worden met als gevolg de nietigverklaring van de uitspraak en een volledig of gedeeltelijk nieuwe behandeling van de zaak, dit keer in aanwezigheid van verdachte zodat hij relevante verklaringen kan afleggen om de waarheid te achterhalen en om zijn onschuld te bewijzen.”
De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 14 februari 2017 (Hokkeling tegen Nederland, app no. 30749/12), waarin een schending van het aanwezigheidsrecht werd aangenomen, ondanks het feit dat er een gemachtigd raadsman was, nu de verdachte expliciet had aangegeven aanwezig te willen zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot verwerping van het verweer onder verwijzing naar het standpunt dat de officier van justitie op de zitting van 21 september 2017 naar voren heeft gebracht. Dat standpunt houdt in dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is bijgestaan (de rechtbank begrijpt: vertegenwoordigd) door een gemachtigd advocaat en dat het conform Portugees recht is dat de verdachte in hoger beroep niet in alle gevallen wordt opgeroepen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat omtrent de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de behandeling van de zaak die heeft geleid tot oplegging van de straf waarvoor om overlevering wordt verzocht in het EAB het volgende is vermeld:
“The defendant petitioned on 08-10-2013 to be allowed not to be present in the trial hearing because he is living and working in the Netherlands. The trial hearing began on 24-10-2012, during which the defendant was represented by his defense counsellor, as provisioned in article 334 (4) of the Portuguese Penal Procedure Code. The verdict was issued on 09-01-2014, day in which the defendant was notified of the decision through his attorney. The defendant appealed of the decision on 24-01-2014, the appeal was denied, and it transited in res judicata on 03-12-2015.”
In antwoord op door het IRC gestelde vragen omtrent de hoger beroepsprocedure heeft de Comarca de Lisboa de volgende toelichting gegeven:
Bij e-mailbericht van 24 augustus 2017:
a) The appeal launched by [opgeëiste persoon] was rejected since, contrary to the opinion of the defendant, the judgement was found duly reasoned, there were no misjudgments in the assessment of evidence and there were no inconsistencies or discrepancies in the reasons given by the Court to reach the decision; moreover, the Court of Appeal has considered that declarations made by one of the defendants, disadvantageous to the other defendants, are acceptable evidence since such declarations were subject to challenge and were, nevertheless, confirmed by other evidence produced during the trial.
b) The Court of Appeal came to a definitive decision on the actual occurrence of both the objective and subjective elements constitutive of the crime type of drug trafficking and confirmed the sentence of 7 years and 6 months imposed by the first instance to be served by [opgeëiste persoon] ;
Bij e-mailbericht van 19 september 2017:
- In the actual case, the defendant was always represented by lawyers appointed by himself in all the procedural phases, with no intervention of public defenders appointed by the Bar Association. His Counsels launched several appeals to the Second Instance (Tribunal da Relação de Lisboa) and to the Constitutional Court. All those appeals were totally rejected.
- According to the Portuguese procedural law, there are no court hearings during the trial at the courts of appeal unless the appellant specifically requires for new evidence to be produced during the phase of appeal. In the current case, such a request was not made, hence the appeal was tried by a chamber of three judges on the basis of the evidence already produced during the trial at the first instance. Validity of evidence was at stake and both the whole paper file and the full audio records of the first instance were assessed by the Second Instance. For those reasons the defendant was not to be summoned for the trial at the court of appeal.
- Decisions taken by the higher courts (Tribunal da Relação de Lisboa, Constitutional Court or the Supreme Court of Justice/Cassation Court) have to be notified to the defense Counsels but not to the defendants themselves. In this procedure, the defendant’s Counsel was notified of every decision taken by a higher court.
- The decisions taken by the first instance (Criminal Chambers of Lisbon), by the Second Instance (Tribunal da Relação de Lisboa) and by the Constitutional Court, became definitive in 3rd December 2015 - res judicata - hence the defendant is not entitled to a new trial or to launch new appeals (since he has already used his right to appeal in its widest way).
De rechtbank overweegt dat volgens de verkregen informatie een zitting in hoger beroep volgens de Portugese regels van strafvordering niet plaatsvindt tenzij de appellant een specifiek verzoek doet om nieuw bewijs te leveren en voorts dat zo een verzoek niet is gedaan. Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de mededeling dat een dergelijk verzoek in het onderhavige geval niet is gedaan voor juist moet worden gehouden. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, doet niet zodanig afbreuk aan dit vertrouwen dat niet op die mededeling af kan worden gegaan. De rechtbank merkt in dat verband allereerst op dat zij niet kan uitsluiten dat de door de raadsvrouw overgelegde brief door de Portugese hoger beroepsinstantie niet (tijdig) is ontvangen, nu dit stuk niet is gedateerd en er dus ook geen concrete indicatie is wanneer dit stuk zou zijn verzonden. Voorts valt niet uit te sluiten dat, indien de brief tijdig is verzonden, de inhoud naar Portugees recht niet kwalificeert als recht gevend op een zitting. Daarbij kan van belang zijn dat in de overgelegde brief niet met zoveel woorden naar nieuw bewijs wordt verwezen en voorts dat naar de letter niet is gevraagd om een zitting in hoger beroep, maar om gegrondverklaring van het beroep, gevolgd door bepaling van een zitting. Het verweer slaagt daarom niet. De rechtbank merkt nog op dat de opgeëiste persoon volgens de verkregen informatie in cassatie is gegaan en dat de veroordeling ook daar in stand is gebleven. Ook in dit laatste ligt een indicatie dat de appelprocedure naar Portugees recht correct is verlopen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6, vijfde lid jo. tweede lid, OLW

Door de raadsvrouw is opnieuw bepleit, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijk gesteld moet worden. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank het verweer in de tussenuitspraak weliswaar heeft verworpen, maar dat de opgeëiste persoon gezien het tijdsverloop sindsdien inmiddels wel vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft.
De officier van justitie heeft gemotiveerd geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar oordeel, zoals gegeven in de tussenuitspraak van 6 oktober 2016. Daarin heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij reële en daadwerkelijke arbeid als zelfstandige heeft verricht, nu de gestelde inkomsten uit zijn eigen bedrijf niet zijn te herleiden tot de gegevens in de overgelegde bankafschriften. Het enkele tijdsverloop sinds de tussenuitspraak maakt dit niet anders. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst bij brief van 12 september 2016 heeft meegedeeld dat ook indien de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht zou hebben, een procedure tot intrekking van dit verblijfsrecht en tot ongewenstverklaring in de rede ligt, gelet op de feiten waarvoor zijn overlevering is verzocht. Ook daarom is gelijkstelling op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW niet aan de orde. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het standpunt van de opgeëiste persoon
Ten slotte heeft de verdediging ter zitting van 4 mei 2017 verwezen naar berichten in de Portugese pers omtrent gebreken in Portugese detentieinstellingen, onder meer op het gebied van de medische verzorging en voorts op het landenrapport 2016-2017 van Amnesty International. In dit laatste rapport staat vermeld dat “prison conditions remained inadequate, in some prisons they were degrading”.
Voorts heeft de raadsvrouw ter zitting van 24 oktober 2017 namens de opgeëiste persoon opnieuw bepleit dat de overlevering moeten worden geweigerd wegens de inhumane detentieomstandigheden in de gevangenis in Lissabon waar de opgeëiste persoon terecht zou komen na overlevering aan Portugal. De verdediging betwist dat er in de gevangenis van Lissabon ook maar enige cel is die voldoet aan de standaarden van artikel 4 Handvest. Uit een nieuwsbericht van Algarve Daily News van 2 oktober 2017 blijkt dat de autoriteiten hebben besloten de gevangenis gelet op haar leeftijd en staat geheel te sluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verwezen naar na te noemen recente uit Portugal verkregen garanties. Zij acht deze afdoende.
Het oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Europese Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen (Aranyosi en Căldăraru, punten 88-89).
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank op grond van tot haar beschikking staande de informatie, te weten een rapport van het CPT uit 2013 en een verslag van de Portugese Ombudsman dat ziet op een bezoek aan de Penitentiaire Inrichting in Lissabon van 19 januari 2016, geconcludeerd dat er
in het algemeeneen reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat
in de penitentiaire inrichting in Lissabonzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Uit het rapport van de Ombudsman bleek immers dat een aantal van de door het CPT in 2013 geconstateerde ernstige gebreken in 2016 nog actueel waren.
Om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoonvoornoemd gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (Aranyosi en Căldăraru, punt 92), heeft de rechtbank aan de Portugese justitiële autoriteit gevraagd of de opgeëiste persoon na feitelijke overlevering zal worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Lissabon en, zo ja, om alle noodzakelijke aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling.
De directeur-generaal van het Portugese gevangeniswezen heeft in een
Declaration of Commitmentvan 27 januari 2017 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon maximaal 21 dagen in de Penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven.
Bij tussenuitspraak van 9 mei 2017 in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2017:3041) heeft de rechtbank - kort weergegeven - geoordeeld dat zij vanwege het ontbreken van verdere gegevens over de detentieomstandigheden niet kon beoordelen of het reële gevaar dat aanwezig is door het verblijf van de opgeëiste persoon in de Penitentiaire inrichting in Lissabon door het beperken van de maximale duur van dat verblijf wordt uitgesloten. De rechtbank heeft in dit verband verwezen naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk 7334/13 (Mursic/Kroatië).
Bij brief van 31 juli 2017 heeft de Directeur generaal van het Portugese gevangeniswezen in een
Declaration of Commitmentten behoeve van de opgeëiste persoon en enkele andere personen van wie de overlevering is verzocht de volgende garantie gegeven:
“As Director General of the Directorate General for Reinsertion and Prison Services of the Portuguese Ministry of Justice and within the case ID 34563 MDE, with reference to the European Arrest Warrants, and following the additional request by the Amsterdam Court transmitted to this Directorate General after the Declaration of Commitment dated 27th January, 2017, I hereby guarantee that the following individuals:
(…)
ii. [opgeëiste persoon] , (…);
if surrendered from the Netherlands pursuant to the respective European arrest warrants, in no case will be detained in any of the wards of the Prison Establishment of Lisbon that have been considered inadequate by the European Committee for the Prevention of Torture and inhuman or Degrading Treatment or Punishment, or by the Ombudsman.
Furthermore, I guarantee that the assurance herein shall be recorded in the inmates’ personal penitentiary files.”
Inn een andere zaak heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 14 september 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6702) overwogen dat de betekenis van de in de brief van 31 juli 2017 gegeven garantie onvoldoende duidelijk is. De rechtbank zag daarom aanleiding om de Directeur generaal te vragen te bevestigen dat deze garantie inhoudt dat de opgeëiste persoon
nietgedetineerd zal worden in de “basement areas” van de B, C, D en E vleugel, in cellen waarin het ontbreekt aan kunstlicht dan wel in meerpersoonscellen waarin een afscheiding van het toilet ontbreekt. Daarnaast heeft de rechtbank verzocht te bevestigen dat de op 27 januari 2017 gegeven garantie dat de opgeëiste persoon niet langer dan 21 dagen in de Penitentiaire inrichting Lissabon zal verblijven, nog steeds geldig is.
Bij brief van 18 oktober 2017 heeft de Directeur generaal van het Portugese gevangeniswezen in een
Declaration of Commitmentde navolgende garanties en verduidelijkingen gegeven:
“As Director General for Reinsertion and Prison Services of the Portuguese Ministry of Justice, following the additional request by the Amsterdam Court regarding pending European Arrest Warrants, I hereby guarantee and clarify:
The declarations of commitment dated 31st July, 2017 and 27th January 2017, shall henceforth be deemed applicable not solely to the particular cases referenced therein, but also to all existing cases where the enforcement of a European Arrest Warrant is to result in the surrender of a person from the custody of the authorities of the Kingdom of the Netherlands to that of the Directorate General for Reinsertion and Prison Services, as well as to any such cases that may arise in the future;
The aforementioned declarations of commitment shall be construed as to imply that no inmate whose custody has been surrendered by the authorities of the Kingdom of the Netherlands to that of the Directorate General for Reinsertions and Prison services pursuant to a European Arrest Warrant shall be detained in:
a. any cell, ward, room or area of the Prison Establishment of Lisbon that has been considered inadequate by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment or the Ombudsman, including the underground areas of wings B, C, D and E;
b. Prison rooms lacking artificial light; and
c. Multiple inmates’ cells with no partition of the toilet.
3.
All subsequent commitments, which have been issued upon the request of the Amsterdam Court, shall be construed as accruing to the earlier ones; hence the declaration of commitment dated 27th January, remains fully in force with an extended scope as per paragraph 1, particularly in relation to the guarantee that no surrendered inmate shall be held in custody at the Prison Establishment of Lisbon for any longer than 21 days.
4.
The commitments herein shall be recorded in the inmates’ personal penitentiary files.”
De rechtbank is van oordeel dat de garanties in deze laatste brief uitsluiten dat de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden in celruimte die lijdt aan een of meerdere van de door het CPT in 2013 geconstateerde ernstige gebreken die blijkens het rapport van de Ombudsman in 2016 nog actueel waren. De omstandigheid dat de Portugese autoriteiten kennelijk voornemens zijn om de gevangenis binnen afzienbare termijn in zijn geheel te sluiten maakt dit niet anders. De rechtbank concludeert dat daarmee het eerder geconstateerde in het algemeen bestaande reële gevaar dat de opgeëiste persoon in detentie in Portugal in de
penitentiaire inrichting in Lissabononmenselijk of vernederend zal worden behandeld, voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De door de verdediging aangehaalde persberichten en passage uit het landenrapport van Amnesty International die betrekking hebben op Portugese detentieinstellingen in het algemeen, zijn weliswaar zorgwekkend, maar vormen naar het oordeel van de rechtbank geen bewijzen (objectieve, betrouwbare en naar behoren bijgewerkte gegevens) zoals bedoeld in het arrest Aranyosi en Căldăraru (punt 89), dat – kortgezegd – de grens van de door artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrechten bereikt zou zijn.
Artikel 4 van het Handvest staat dus niet langer aan overlevering in de weg aan . Het verweer wordt verworpen.

8.Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Standpunt van de opgeëiste persoon
Ter zitting van 4 mei 2017 heeft de verdediging aangevoerd dat de beslissing op het EAB dient te worden aangehouden in afwachting van de beslissing op het Portugese WETS-verzoek tot overname van de straf. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het door artikel 8 EVRM en artikel 7 van het Handvest beschermde gezinsleven en het daarmee samenhangende resocialisatiebelang hiertoe noopt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de WETS-procedure een afzonderlijke procedure betreft en geen invloed heeft op de verplichting om het EAB uit te voeren. Bovendien acht de officier van justitie het gezien het advies van de IND, niet aannemelijk dat een WETS verzoek tot overname van de straf zal leiden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het vertrouwensbeginsel meebrengt dat zij er van uit dient te gaan dat de Portugese uitvaardigende autoriteit bij haar beslissing tot uitvaardiging en handhaving van het EAB de grondrechten heeft betrokken en gerespecteerd. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd doet geen, althans niet zodanig afbreuk aan dit vertrouwen dat daar niet langer van uit kan worden gegaan. Anders dan de verdediging heeft betoogd is er geen enkele indicatie dat de Portugese autoriteit het EAB in verband met het (voorgenomen) WETS verzoek niet langer zou willen handhaven. Integendeel, uit de recente hierboven genoemde garanties volgt dat het EAB nog altijd actueel is. Ook dit verweer wordt verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
the Judge of Law at Comarca de Lisboa – Lisboa - Instância Central - 1a secção Criminal - J3(Portugal) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.