ECLI:NL:RBAMS:2017:3041

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
13/751528-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Portugal

Op 9 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet. Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Portugese autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1975, is gedetineerd in een Huis van Bewaring in Nederland en wordt verdacht van zedendelicten waarvoor hij een vrijheidsstraf van vijf jaar moet ondergaan in Portugal. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in de Portugese penitentiaire inrichting te Lissabon onderzocht, waarbij zij heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden. Dit oordeel is gebaseerd op rapporten van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en de Portugese Ombudsman.

Tijdens de zittingen op 1 november 2016 en 25 april 2017 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden besproken. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld, omdat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in een situatie van onmenselijke behandeling zal terechtkomen. De rechtbank heeft de Portugese autoriteiten verzocht om aanvullende informatie over de detentieomstandigheden, maar deze informatie is tot op heden niet verstrekt. De rechtbank heeft ook het verzoek van de raadsman om de overleveringsdetentie op te heffen afgewezen, omdat het vluchtgevaar nog steeds aanwezig is.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen en de beslistermijnen op te schorten. De zaak zal opnieuw worden behandeld zodra er meer informatie beschikbaar is over de detentieomstandigheden in Portugal. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk voor de Portugese taal bevolen voor een nog vast te stellen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751528-16
RK nummer: 16/6341
Datum uitspraak: 9 mei 2017
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 mei 2016 door de Comarca de Aveiro - 1a Seccao Central Criminal, Juiz 5 (Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] ” te [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 november 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Portugese taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 6 december 2016 om 09:00 uur, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Portugese autoriteit te vragen of de opgeëiste persoon na feitelijke overlevering zal worden gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Lissabon en zo ja, om meer informatie te vragen over de materiële invulling van de detentieomstandigheden aldaar.
De rechtbank heeft op de zitting van 1 november 2016 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Met toestemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon en zijn raadsman is op de openbare zitting van 6 december 2016 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft op 6 december 2016 het onderzoek gesloten en vervolgens heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
De beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft de rechtbank uitgesteld in verband met – kort samengevat – de detentieomstandigheden.
Tot slot heeft de rechtbank verstaan dat de beslistermijnen met ingang van 6 december 2016 zijn opgeschort.
Met toestemming van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de opgeëiste persoon en zijn raadsman is op de openbare zitting van 25 april 2017 het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op 6 december 2016. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft op 25 april 2017 het onderzoek gesloten en de uitspraakdatum bepaald op
9 mei 2017.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, definitief geworden op 17 december 2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 5 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

4.De detentieomstandigheden in de uitvaardigende staat

Beslissing van de rechtbank op 6 december 2016
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 6 december 2016, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 6 oktober 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:6316), vastgesteld
dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat
in de penitentiaire inrichting te Lissabonzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De informatie die tot voormeld oordeel heeft geleid komt uit een rapport van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) uit 2013 en een verslag van de Portugese Ombudsman dat ziet op een bezoek aan de Penitentiaire Inrichting te Lissabon van 19 januari 2016.
De Portugese justitiële autoriteit heeft op 3 november 2016 en 5 december 2016 gegevens verstrekt naar aanleiding van door het IRC gestelde vragen. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering direct in de penitentiaire inrichting te Lissabon zal worden geplaatst en dat het onduidelijk is of (en zo ja, op welke termijn) hij vervolgens zal worden overgeplaatst.
De rechtbank heeft gelet op het al vastgestelde
algemenereële gevaar in de penitentiaire inrichting te Lissabon en de nadien verschafte gegevens geconcludeerd dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en vernederende behandeling en de beslissing over de overlevering uitgesteld.
Het standpunt van de verdediging ter zitting van 25 april 2017
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de pi in Lissabon terecht zal komen en dat er, gelet op zijn veroordeling voor zedendelicten, een verhoogd risico is dat hij het slachtoffer zal worden van geweld. De Portugese autoriteiten hadden volgens de raadsman dan ook een maatoplossing voor de opgeëiste persoon moeten bieden ten aanzien van zijn detentie na overlevering. De opgeëiste persoon mag niet in de pi in Lissabon terecht komen, zelfs niet voor een periode van een uur, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman naar voren gebracht dat niet duidelijk is waar de opgeëiste persoon zijn straf moet uitzitten.
Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat het erop lijkt dat de situatie in andere pi’s nog slechter is dan in de pi in Lissabon.
Het standpunt van de officier van justitie ter zitting van 25 april 2017
De officier van justitie heeft opgemerkt dat Nederland als enige land in Europa, Portugal de maat neemt wat betreft de detentieomstandigheden.
Volgens de officier van justitie bestaat probleemloze detentie niet. Hij vraagt zich af of de rechtbank de garantie wil dat de opgeëiste persoon nul dagen in een pi zal verblijven, die niet voldoet aan de verdragsnormen, welke eis hij niet reëel zou vinden. Het moet aan de uitvaardigende lidstaat worden gelaten de nodige rechtsbescherming te bieden, aldus de officier van justitie.
Verder heeft hij, onder verwijzing naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), de rechtbank verzocht de vraag te beantwoorden of een periode van maximaal 21 dagen in de pi in Lissabon, zoals gegarandeerd door de Portugese justitiële autoriteiten, toelaatbaar is. Hierbij heeft hij opgemerkt dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk 8 tot 15 dagen in de pi in Lissabon zal verblijven na overlevering. Verder heeft de officier van justitie van belang geacht dat de Portugese justitiële autoriteiten hebben verklaard dat ze bezig zijn de detentiesituatie te verbeteren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat een maximale periode van 21 dagen in de pi in Lissabon acceptabel is en dat de detentieomstandigheden derhalve geen beletsel voor overlevering opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de door de Portugese justitiële autoriteiten verstrekte informatie af dat de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering in de penitentiaire inrichting in Lissabon gedetineerd zal worden. In de e-mail van 3 november 2016 van [naam persoon 1] , Hoofd Dienst Uitvoering Vrijheidsbenemende Maatregelen is het volgende vermeld:
“Veroordeelde personen afkomstig uit het buitenland worden altijd aanvankelijk geïnterneerd in de EP Lisboa. Na hier te zijn ondergebracht zal worden bekeken wat voor hen de meeste geëigende penitentiaire instelling is. Hierbij wordt in aanmerking genomen: juridische situatie, leeftijd, geslacht, soort delict, duur van de gevangenisstraf, afstand tot familie en sociaal netwerk, noodzaak tot speciale bescherming of specifieke behoeften van gedetineerde. Verder schrijft de (Portugese) Wet Uitvoering Straffen en Vrijheidsbenemende Maatregelen voor dat een veroordeeld persoon altijd moet worden gehoord, alvorens over te gaan tot
plaatsing in een bepaalde penitentiaire inrichting.
Het proces waarbij wordt bepaald welke penitentiaire instelling het meest geëigend is, neemt tussen 8 en 15 dagen in beslag.”
De rechtbank begrijpt uit de hiervoor vermelde verklaring dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in ieder geval een periode van 8 tot 15 dagen in de penitentiaire inrichting te Lissabon zal verblijven tijdens de hiervoor omschreven plaatsingsprocedure.
Uit de verklaring van 27 januari 2017 van ‘Direção-Geral de Reinserção e Serviços Prisonais’ (DGRSP) volgt dat de opgeëiste persoon niet langer dan 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven. Die garantie is met zoveel woorden gegeven door voormelde instantie.
De rechtbank stelt verder vast dat de Portugese justitiële autoriteiten geen noodzakelijke aanvullende gegevens hebben verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal worden gedetineerd, teneinde te kunnen beoordelen of er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. De verklaring bij het e-mail bericht van 5 december 2016/25 november 2016 van [naam persoon 2] (Eurojust) dat
“procedures are already underway to improve the accomodation conditions, which have support in the budget approved fort his DGRSP”,
levert in dit verband onvoldoende concrete informatie op.
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering minimaal 8 tot 15 dagen en maximaal 21 dagen in de penitentiaire inrichting in Lissabon zal verblijven. Gelet hierop en nu vorenbedoelde noodzakelijke aanvullende gegevens ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat thans niet kan worden geconcludeerd dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke en vernederende behandeling.
Anders dan gewenst door de officier van justitie, kan de rechtbank niet slechts op basis van de door de Portugese justitiële autoriteiten gegeven garantie over de maximale duur van het verblijf in de penitentiaire inrichting in Lissabon een andere conclusie trekken.
Door het ontbreken van de noodzakelijke aanvullende gegevens kan de rechtbank immers niet beoordelen of het reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling, dat aanwezig is doordat de opgeëiste persoon na overlevering in de penitentiaire in Lissabon zal verblijven, door het beperken van de maximale duur van dat verblijf, wordt uitgesloten.
Als de Portugese justitiële autoriteiten vorenbedoelde noodzakelijke aanvullende gegevens alsnog verstrekken, kan de rechtbank de duur van het verblijf opnieuw bezien in samenhang met die gegevens.
De rechtbank verzoekt de Portugese justitiële autoriteit bij de verstrekking van aanvullende gegevens rekening te houden met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 20 oktober 2016, met kenmerk: 7334/13 (Muršić/Kroatië), waarin de vraag aan de orde is wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest.
De rechtbank zal, nu het eerder vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon na overlevering niet is weggenomen, het uitstellen van de beslissing over de overlevering handhaven.
De rechtbank is overigens (nog steeds) van oordeel dat er vooralsnog geen bewijzen zijn dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat
in andere penitentiaire inrichtingen dan die in Lissabonzijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De raadsman heeft zijn stellingen in dit verband ook niet onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden.

5.Overleveringsdetentie

De raadsman heeft op de zitting van 25 april 2017 de rechtbank verzocht het bevel tot overleveringsdetentie op te heffen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen opheffing van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank wijst het verzoek af. De raadsman heeft zijn verzoek niet nader onderbouwd. Het vluchtgevaar is onverminderd aanwezig en het tijdsverloop geeft thans nog geen aanleiding tot opheffing van het bevel tot overleveringsdetentie.

6.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd.
HANDHAAFT HET UITSTELvan de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
VERSTAATdat de beslistermijnen opgeschort blijven.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Portugese taal tegen de nog vast te stellen datum en het nog vast te stellen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.