4.1.Het vonnis van 18 augustus 2014
In het vonnis van 18 augustus 2014 ten aanzien van veroordeelde, heeft de rechtbank onder meer de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van het witwassen vastgesteld:
“In het vonnis van [medeverdachte 1] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] de ABN AMRO-bank op 19 maart 2010 heeft opgelicht. Het geldbedrag dat hij daarmee verkreeg, ontving hij op de rekening van [slachtoffer 1] . Eveneens op 19 maart 2010 heeft [medeverdachte 1] dit bedrag verder doorgeboekt naar Hongarije (aangifte 1, zaak [slachtoffer 1] ). Het ging om in totaal € 5.279.000,00
,bestaande uit een deel van € 2.849.000,00 overgemaakt aan [bedrijf 3] en een deel van € 2.430.000,00 aan [bedrijf 2] .
[medeverdachte 2] , de eigenaar van deze Hongaarse bedrijven en degene die toegang had tot de rekeningen, werd op 22 maart 2010 aangehouden en zat vanaf dat moment gedetineerd. De administratieve en (bank)gegevens van de rekeningen van die Hongaarse bedrijven lagen op het kantoor van [slachtoffer 2] te [woonplaats slachtoffer 2] .
Een groep personen, onder wie [naam veroordeelde] , [medeverdachte 3] en eenmaal [medeverdachte 4] , heeft in de daaropvolgende periode meermalen bezoeken gebracht aan [slachtoffer 2] . Het was deze groep te doen om geld, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] , en om de genoemde gegevens, kennelijk om over de rekening van de bedrijven te kunnen beschikken. Deze gegevens hebben zij van [slachtoffer 2] ontvangen. Daarna is de groep nog meermalen bij [slachtoffer 2] langsgegaan om hem assistentie te vragen bij het digitaal overboeken van bedragen van de rekening.
De provider heeft de voor de overboekingen vereiste dubbele simkaart van de telefoon die bij [medeverdachte 2] in gebruik was, eerst op 3 april 2010 afgegeven. Na die datum zijn nog bezoeken aan [slachtoffer 2] gevolgd en hebben van 11 april 2010 tot en met 28 april 2010 daadwerkelijk overboekingen van de rekening van de bedrijven plaatsgevonden.”
Daarnaast heeft de rechtbank in haar vonnis van 18 augustus 2014 de volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie vastgesteld:
“ [medeverdachte 1] heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar in georganiseerd verband vijfmaal banken voor grote bedragen opgelicht. Hij maakte bij de oplichting gebruik van rekeningen van katvangers en boekte de verkregen bedragen over naar weer andere katvangers en zelfs naar rekeningen van bedrijven en personen in het buitenland. Veel van deze overgeboekte bedragen werden vervolgens via verschillende overboekingen doorgesluisd naar andere rekeningen, van waar zij veelal contant werden opgenomen.
Verdachte komt in twee van deze zaaksdossiers naar voren als betrokkene bij het witwasproces dat volgde op de oplichtingsfeiten.
Feit 3:
In de eerste plaats bij het voortdurende delict witwassen in maart en april 2010, het voorhanden hebben van een miljoenenbedrag op rekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] te Hongarije (het hiervoor besproken feit 3).
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
Een deel van dat bedrag, te weten € 1,95 miljoen, werd op 19 april 2010 vanaf de rekening van [bedrijf 2] overgeboekt naar de rekening van [slachtoffer 3] , die woonachtig is in [woonplaats slachtoffer 3] in Duitsland. Verdachte onderhield met [slachtoffer 3] in de periode van 12 maart 2010 tot en met 19 mei 2010 telefonische contacten, bezocht [slachtoffer 3] samen met een ander meermalen, en haalde daarbij op 26 april 2010 en 29 april 2010 delen van dat bedrag in contanten bij [slachtoffer 3] op.
Ten aanzien van de rekening van [slachoffer 4]
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 5] op 15 oktober 2010 bij de [ontmoetingsplaats] te Barneveld van [medeverdachte 6] het Hongaarse bankrekeningnummer van [slachoffer 4] ontvangen. Zij hadden, blijkens de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , om een buitenlandse rekening gevraagd om daarop een groot geldbedrag te storten. Op 16 oktober 2010 heeft [medeverdachte 1] getracht een door middel van oplichting op de rekening van [slachtoffer 5] verkregen geldbedrag over te boeken op de genoemde rekening van [slachoffer 4] .
Ten aanzien van de rekeningen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
In diezelfde periode stelden [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hun bankrekening aan [medeverdachte 8] ter beschikking, op verzoek van [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] handelde daarbij weer op verzoek van een zekere ‘ [opdrachtgever] ’. Hij had met zijn opdrachtgever [opdrachtgever] een ontmoeting, naar uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, op 17 september 2010 te Nijmegen, en diezelfde middag nog een ontmoeting met [opdrachtgever] en [slachtoffer 5] bij een [eetgelegenheid] te Beuningen. Bij beide ontmoetingen was verdachte aanwezig.”
De rechtbank heeft naar aanleiding van deze vastgestelde feiten de volgende conclusies getrokken:
“De feitelijke vaststellingen van de rechtbank leiden tot de volgende conclusies. Verdachte was in maart en april 2010 op verschillende momenten en gedurende een periode van enkele weken betrokken bij het witwassen van een miljoenenbedrag dat [medeverdachte 1] uit misdrijf had verkregen. In oktober 2010 heeft verdachte twee Nederlandse rekeningnummers en een buitenlands rekeningnummer geregeld ten behoeve van [medeverdachte 1] , die later een deel van een volgend uit misdrijf verkregen miljoenenbedrag naar die rekening heeft trachten over te maken.
De verhullende constructie waarbij [medeverdachte 1] banken oplichtte en de daarmee verkregen gelden via verschillende vaak buitenlandse rekeningen werden weggesluisd, is kennelijk in het leven geroepen èn uitgevoerd om enerzijds door te kunnen gaan met het oplichten van banken en anderzijds de daarmee verkregen gelden daadwerkelijk in contanten in handen te kunnen krijgen en te kunnen besteden (witwassen), zonder dat de banken of justitie dit zouden opmerken. Dat doel vormt dan ook het criminele oogmerk van deze constructie. Om de constructie en in het bijzonder het internationale witwasproces mogelijk te maken en uit te voeren zijn een zorgvuldige voorbereiding, de medewerking van veel verschillende personen èn organisatie vereist, die gelet op de bewezenverklaarde feiten ook daadwerkelijk hebben bestaan.
Uit het aandeel van verdachte bij de beide feiten kan worden afgeleid dat verdachte wist dat sprake was van het georganiseerde verband. Hij wist immers dat diverse personen ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , hijzelf en verschillende katvangers) erbij betrokken waren, dat de feiten gedurende een langere periode werden gepleegd en dat hij in dat geheel een specifieke rol vervulde; hij was immers intensief bij het witwassen van bedragen via de rekeningen van katvangers betrokken en haalde zelf contante geldbedragen bij hen op. De duurzaamheid en de structuur van het samenwerkingsverband waren hem dan ook duidelijk.
Op grond daarvan kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.”