4.4.1.Wederrechtelijk verkregen voordeel uit het feit
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 blijkt dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van het bedrag van € 5.279.000, - dat uit aangifte 1 was verkregen. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen dat veroordeelde samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van oplichting en gewoontewitwassen.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] maakten samen deel uit van de harde kern van de criminele organisatie. Daarbinnen zorgde [medeverdachte 3] samen met [medeverdachte 7] voor katvangers en het contant opnemen van gelden.Veroordeelde is waarschijnlijk de schakel geweest tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] en de groep van veroordeelde, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] .
Op grond van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 kan worden geconcludeerd dat de criminele organisatie, waarvan veroordeelde deel uitmaakte, op 19 maart 2010 (aangifte 1) de beschikking heeft gekregen over € 5.279.000, -.
Van het bedrag van € 5.279.000, - is, door tijdig ingrijpen van de bank, € 902.873,83 retour ontvangen.Hoewel de criminele organisatie korte tijd over dit geld heeft kunnen beschikken, is de rechtbank van oordeel dat – nu dit geld inmiddels terug is bij de bank – niet gesteld kan worden dat de criminele organisatie dit geld daadwerkelijk als wederechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Het bedrag van € 902.873,83 zal daarom in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank passeert het verweer van de verdediging dat van de totale fraude slechts een bedrag van € 3.491.772, - nog niet is geretourneerd aan de bank. Hoewel de rechtbank bij de strafmotivering van het vonnis van 18 augustus 2014 heeft verwezen naar document [dossier] waar dit uit zou blijken, blijkt dit niet uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de bedragen die in dit rapport worden genoemd, temeer daar niet duidelijk is waarop het in [dossier] genoemde bedrag is gebaseerd.
Van de € 5.279.000, - is, na meerdere overboekingen, uiteindelijk een bedrag van € 954.000, - terecht gekomen op een Luxemburgse bankrekening van [bedrijf 3] .Op dit geld is beslag gelegd.De rechtbank heeft van de officier van justitie begrepen dat [bedrijf 3] failliet is verklaard en dat dit bedrag nog steeds onder beslag ligt. Hoewel de criminele organisatie op enig moment de beschikkingsmacht heeft gehad over dit bedrag – immers is het door personen binnen de organisatie of in opdracht van de organisatie overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 3] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat personen uit de organisatie daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel hebben genoten uit dit geld. Immers kan geen van de leden van de organisatie door het faillissement nog beschikken over dit geld en moet verwacht worden dat dit geld – voor zover [bedrijf 3] geen andere schuldeisers heeft – zal worden geretourneerd aan de bank. De rechtbank zal daarom ook het geldbedrag van € 954.000, - in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten slotte komen volgens vaste jurisprudentie, bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, kosten die in directe relatie staan tot het delict voor aftrek in aanmerking.Deze kosten bedragen ten aanzien van aangifte 1 € 869.938,43.De rechtbank zal ook deze kosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande, concludeert de rechtbank dat de criminele organisatie door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 2.552.187,74.
Op grond van de wetsgeschiedenis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangenomen dat, ook gelet op het reparatoire karakter van de maatregel, bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Daarbij is onder ogen gezien dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds zal kunnen vaststellen. In dat verband is door de Hoge Raad overwogen dat de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, zal moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend.
Uit het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en het vonnis van de rechtbank van 18 augustus 2014 blijkt dat veroordeelde samen met vijf anderen onderdeel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie, die het voornoemde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Uit het rapport, en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, blijkt echter niet hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel concreet is verdeeld. Hieruit blijkt wel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] de harde kern van de criminele organisatie vormden en dat veroordeelde een belangrijke schakel was tussen deze harde kern en de overige leden van de criminele organisatie. Nu het dossier verder geen aanknopingspunten bevat om tussen deze personen te differentiëren, zal de rechtbank een gelijk deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan deze vier personen toerekenen.
Wel ziet de rechtbank aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een andere rol binnen de criminele organisatie hebben gehad dan de andere veroordeelden. Immers is het gehele bedrag van € 5.279.000, - overgemaakt naar bankrekeningen van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , welke rekeningen aan [medeverdachte 2] gekoppeld konden worden.De rechtbank heeft [medeverdachte 2] in haar vonnis van 18 augustus 2014 om deze reden ook aangemerkt als katvanger. De ervaring leert dat personen van wie bankrekeningen worden gebruikt in de witwasconstructie doorgaans lager in de hiërarchie van een criminele organisatie staan, dan de personen die niet op een dermate gemakkelijke manier in verband kunnen worden gebracht met de strafbare feiten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een kleiner deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan [medeverdachte 2] toe te rekenen, dan aan veroordeelde, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , en [medeverdachte 3] .
Ook een bankrekening die aan [medeverdachte 4] gekoppeld kon worden, is gebruikt om geld naar over te maken.Uit het dossier blijkt weliswaar dat [medeverdachte 4] een veel actievere rol heeft gespeeld in het witwasproces dan [medeverdachte 2] , maar het gebruik van zijn bankrekening suggereert wel dat hij een ondergeschikte rol had in de criminele organisatie. Gelet op hetgeen ten aanzien van [medeverdachte 2] is overwogen, zal daarom ook aan [medeverdachte 4] een kleiner deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel worden toegerekend dan aan veroordeelde, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] 10% en aan veroordeelde, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] 20% van het wederrechtelijk verkregen voordeel toerekenen.
4.4.2.Vervolgprofijt
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat te vermeerderen met de wettelijke rente over het conservatoir in beslag genomen geldbedrag.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de betalingsverplichting zich mede uitstrekt tot wederrechtelijk verkregen voordeel in de vorm van rente en koersstijgingen, welke worden ontvangen op in beslag genomen gelden.
De Hoge Raad heeft bepaald dat voor vergoeding van rente die tijdens het beslag is gekweekt op een inbeslaggenomen geldbedrag slechts plaats is bij teruggave van dat geldbedrag.De rechtbank begrijpt deze beslissing aldus dat de eventuele opgebouwde rente niet wordt vergoed voor zover die rente is opgebouwd over (delen van) die inbeslaggenomen gelden die gelet op de opgelegde betalingsverplichting niet worden teruggegeven. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet de wettelijke rente toekennen, maar de daadwerkelijk opgebouwde rente over de inbeslaggenomen gelden. In de wettelijke rente is immers een boete-element verdisconteerd, zodat bij toewijzing daarvan veroordeelde verplicht wordt een extra bedrag te betalen waarvoor de wettelijke grondslag ontbreekt. Het bedrag, dat de veroordeelde ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt verplicht aan de Staat te betalen, zal derhalve worden vermeerderd met de inmiddels (voor zover die bedragen of delen daarvan in beslag zijn genomen) daarover daadwerkelijk opgebouwde rente, te rekenen vanaf de datum van inbeslagneming.