ECLI:NL:RBAMS:2016:9691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
13.751849-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie in het kader van de Overleveringswet

Op 16 december 2016 heeft de rechtbank Amsterdam een verzoek ontvangen tot schorsing van de overleveringsdetentie van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en momenteel gedetineerd. Het verzoek werd behandeld in raadkamer op 23 december 2016, waar de officier van justitie en de opgeëiste persoon aanwezig waren. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T.E. Korff, was afwezig maar had verzocht om het verzoek toch te behandelen.

De rechtbank had eerder op 24 november 2016 de overlevering van de opgeëiste persoon uitgesteld en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst. Dit uitstel leidde tot een schorsing van de beslistermijnen, waardoor de 90-dagen termijn niet verstrijkt en de overleveringsdetentie niet kan worden geschorst op basis van het verstrijken van die termijn. De rechtbank verwees naar eerdere beslissingen van 5 april 2016 en 28 april 2016, waarin soortgelijke zaken zijn behandeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om terug te komen op deze eerdere beslissingen en dat er geen termen aanwezig waren voor schorsing van de overleveringsdetentie. Het vluchtgevaar werd als onverkort aanwezig beschouwd. De rechtbank nam ook in overweging dat de overleveringsdetentie op basis van de Overleveringswet te allen tijde kan worden opgeheven of geschorst, maar dat in dit geval geen strijd was met artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wees het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie af.

Uitspraak

1.,.-.
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751849-16

BESLISSING

De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op 16 december 2016 ter
griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie uit
hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[naam opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië), op [geboortedatum] 1970,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de
overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Het verzoek is behandeld in raadkamer op 23 december 2016, waar zijn gehoord de officier
van justitie en de opgeëiste persoon.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. T.E. Korff, heeft op voorhand laten weten niet
ter zitting te zullen verschijnen. Zij heeft verzocht het verzoek wel op 23 december 2016 te
behandelen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij tussenuitspraak van 24 november 2016 heeft de rechtbank de overlevering van de
opgeëiste persoon uitgesteld. Daartoe heeft zij het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Zoals de rechtbank bij deze tussenuitspraak reeds heeft overwogen, brengt het hiervoor
bedoelde uitstel een schorsing van de beslistermijnen mee. Dit betekent dat de 90-dagen niet
verstrijkt en de overleveringsdetentie niet op grond van het verstrijken van die termijn kan
worden geschorst. Deze beslissing is in overeenstemming met hetgeen de rechtbank eerder in
soortgelijke zaken heeft beslist. De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar
haar beslissingen van 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en 28 apri1 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630). De rechtbank ziet geen aanleiding op deze beslissingen terug
te komen.
Ook overigens acht de rechtbank geen termen aanwezig voor schorsing van de
overleveringsdetentie. De rechtbank acht het vluchtgevaar onverkort aanwezig.
Parketnummer: 13.751849-16
Wat betreft het door de raadsvrouw naar voren gebrachte punt van de voorzienbaarheid neemt
de rechtbank in aanmerking dat de overleveringsdetentie op grond van artikel 21 lid 9
alsmede artikel 64 OLW te allen tijde ambtshalve of op verzoek van de opgeëiste persoon of
diens raadsman. kan worden opgeheven dan wel geschorst.
In dit verband geldt op grond van artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie (Handvest), dat de rechtbank de overleveringsdetentie alleen mag laten
voortduren, indien de overleveringsprocedure op voldoende voortvarende wijze is gevoerd en
de hechtenis bijgevolg niet buitensporig lang duurt (HvJ EU 16 juli 2015. C-237/15 PPU,
ECLI:EU:C:2015:474 (Francis Lanigan), punt 58). Om zulks te beoordelen moet de rechtbank
rekening houden "met alle factoren die relevant zijn om te beoordelen of de duur van de
procedure gerechtvaardigd is, met name het eventuele stilzitten van de autoriteiten van de
betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de mate waarin de gezochte persoon aan die
duur heeft bijgedragen. Ook de straf die tegen diezelfde persoon is uitgesproken of die hij kan
oplopen wegens de feiten die ten grondslag lagen aan de uitvaardiging van het tegen hem
gerichte Europees aanhoudingsbevel, alsook het bestaan van vluchtgevaar moeten in
aanmerking worden genomen" (HvJ EU 16 juli 2015, C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474
(Francis Lanigan), punt 59). Bovendien moet de overleveringsdetentie het
evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU,
ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 101). Van strijd met het bepaalde in
artikel 6 Handvest is gelet op deze factoren thans (nog) geen sprake.
De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

BESLISSING:

Wijst af het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van

[naam opgeëiste persoon]voornoemd.
Deze beslissing is genomen op 23 december 2016 door:
mr. A.K. Glerum, rechter
in tegenwoordigheid van A.E.C. Content, griffier.