ECLI:NL:RBAMS:2016:9256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/4574 en 16/4575
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na invrijheidsstelling in het kader van artikel 89 en 591a Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 november 2016, wordt het verzoek van een gewezen verdachte behandeld om een schadevergoeding toe te kennen voor de periode van zijn invrijheidsstelling. Verzoeker, geboren in 1983, heeft op 1 juli 2015 een aanhouding ondergaan en is op 3 juli 2015 in vrijheid gesteld. Hij verzoekt een schadevergoeding van € 210,00 voor immateriële schade en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek op 12 juli 2016 ontvangen en op 3 november 2016 in openbare raadkamer behandeld, waarbij de raadsman en de officier van justitie zijn gehoord. Verzoeker is echter niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 89 Sv een vergoeding kan worden toegekend indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. De officier van justitie heeft zich verzet tegen de vergoeding voor twee dagen, stellende dat alleen de nachten moeten worden geteld. De rechtbank oordeelt dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt, maar kent wel een vergoeding van € 105,00 toe voor de eerste dag van de inverzekeringstelling. De rechtbank volgt hiermee de lijn van andere gerechtshoven en wijst het verzoek om vergoeding voor de laatste dag af. Daarnaast wordt de standaardvergoeding van € 550,00 voor de kosten van het verzoekschrift toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter W.H. van Benthem in aanwezigheid van griffier M. Cordia.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/702327-15
RK: 16/4574 en 16/4575
BESCHIKKING
op het verzoek ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonend op het adres [adres te plaats] ,
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. J.A. Huibers, [adres advocaat] ,
verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoek is op 12 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 3 november 2016 de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift en standpunt verzoeker

2.1.
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 210,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
2.2.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
2.3.
Verzoeker heeft gebruik gemaakt van het standaardformulier voor de versnelde procedure ex artikel 89 en 591a Sv. In dit formulier staat dat bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv en dat ingevolge deze bepaling onder één dag een tijd van vierentwintig uren wordt verstaan, dat dit meebrengt dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt en ten slotte dat de eerste dag van de inverzekeringstelling naar de maatstaf van een volledige dag wordt vergoed. De raadsman van verzoeker heeft ten aanzien hiervan in een addendum bij het verzoekschrift het volgende opgemerkt.
2.4.
In afwijking van de ‘standaardregeling’ meen ik dat in casu de dag van de invrijheidstelling integraal moet worden meegerekend. Verzoeker vraagt daarom een vergoeding voor twee dagen. Bij dit verzoek wordt aansluiting gezocht bij het betoog van mr. H. Anker op pagina 220 en 221 van de Nieuwbrief Strafrecht van 1 maart jl. Verzoeker is aangehouden op 1 juli 2015 omstreeks 19.15 uur. Hij is in verzekering gesteld op 2 juli 2015 te 10.45 uur. Hij is in vrijheid gesteld op 3 juli 2015 te 20.14 uur. In aansluiting op artikel 136 lid 1 Sv wordt onder één dag verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet (de rechtbank begrijpt: wel) voor vergoeding in aanmerking komt. Met Anker ben ik van mening dat het standpunt van de LOVS, om de laatste dag van het voorarrest niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen, niet billijk is. Het gaat om vrijheidsbeneming en die heeft in het geval van verzoeker 49 uren geduurd. Gedurende die hele periode is verzoeker geconfronteerd met zijn vrijheidsbeneming en heeft hij ten gevolge daarvan immateriële schade geleden. Het is onredelijk en onbillijk om hem voor minder dan de helft van die tijd te compenseren. In dat kader verwijs ik ook naar de andere argumenten van Anker:
  • Er is geen aanleiding om de laatste dag anders te behandelen dan de eerste dag;
  • Als in een zaak geen straf of maatregel volgt dan is het billijk om royaler te zijn met de toekenning van een vergoeding;
  • De situatie die wordt omschreven in artikel 27 Sr. is op deze regeling niet van toepassing;
  • Artikel 136 Sv dwingt ook niet tot een andere opvatting (zeker niet in het geval van verzoeker waarin hij langer dan tweemaal 24 uren van zijn vrijheid is benomen).
Tot slot wijs ik op de briefwisseling die er heeft plaatsgevonden tussen het Hof ‘s-Hertogenbosch en het kantoor van mr. H. Anker. Bij brief d.d. 11 juli 2008 heeft de voorzitter van de strafsector van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch zich op het standpunt gesteld dat de laatste dag die een persoon in detentie doorbrengt ook voor vergoeding in aanmerking dient te komen. In een tweede brief, d.d. 29 september 2015, wordt aan mr. H. Anker bevestigd dat dit uitgangspunt nog steeds wordt gehanteerd.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden, voor zover dit verzoek ziet op een vergoeding voor twee dagen aangezien, aldus de officier van justitie, niet de dagen maar de nachten moeten worden geteld. De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten een vergoeding voor één dag en zich evenmin te verzetten tegen het toekennen van de standaardvergoeding voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
Verzoeker is op 1 juli 2015 om 19.15 uur aangehouden. Op 2 juli 2015 om 10.45 uur is verzoeker in verzekering gesteld en de volgende dag, 3 juli 2015, om 20.14 uur is hij in vrijheid gesteld.
4.2.
De officier van justitie heeft bij brief (kennisgeving) van 13 mei 2016 beslist dat de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd.
4.3.
Ingevolge artikel 89 Sv kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte, ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
4.4.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
4.5.
De strafzaak tegen verzoeker is op 13 mei 2016 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 89 en/of 591a Sv. Het verzoek is derhalve tijdig ingediend.
4.6.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv
4.6.1.
De rechtbank acht alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen van € 105,00, de standaardschadevergoeding voor één dag die (op een politiebureau) in verzekering is doorgebracht.
4.6.2.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor de laatste dag van de inverzekeringstelling krijgt verzoeker nul op het rekest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6.3.
Het is de rechtbank bekend dat de vraag, of bij het toekennen schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv ook de dag van de invrijheidsstelling voor vergoeding in aanmerking komt, in den lande verschillend wordt beantwoord. De raadsman van verzoeker heeft daar ook op gewezen.
4.6.4.
De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv. Onder één dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
4.6.5.
De rechtbank volgt hiermee dezelfde lijn als het Hof Arnhem-Leeuwarden zoals uiteengezet in zijn beschikking van 18 juli 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:5789) en niet die van het Hof Den Bosch waarop verzoeker zich beroept.
4.6.6.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt in eerder genoemde beschikking het volgende. “Verzoeker heeft overgelegd een brief van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2008, waarin wordt vermeld dat in dit hof wordt afgeweken van het standpunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf (LOVS), inhoudende dat ingevolge het bepaalde in artikel 27, tweede lid, van het wetboek van Strafrecht, bij de berekening van het aantal dagen voorarrest de eerste dag van de verzekering als een volle dag wordt gerekend en dat de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing blijft. Het hof te ‘s-Hertogenbosch rekent dus zowel de eerste als de laatste dag van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis mee bij de vaststelling van het naar billijkheid toe te kennen schadevergoedingsbedrag. Verzoeker heeft voorts genoemd een tweetal uitspraken van rechtbanken waarin dat ook gebeurt alsmede een uitspraak van dit hof, waarin in ieder geval de eerste dag als te vergoeden dag wordt aangemerkt. Verzoeker bepleit dat dit hof het Bossche beleid overneemt en in deze zaak dus twee dagen vergoeding toekent.
Verzoeken als de onderhavige komen veelvuldig voor en zijn onderling over het algemeen zeer vergelijkbaar. Om die reden heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf (LOVS) gestreefd naar een zekere uniformering in de afdoening ervan. Gekozen is toen voor een systeem dat gebaseerd is op standaardbedragen per dag. Onderdeel van het systeem is dat de eerste dag als volledige dag wordt vergoed (ongeacht het tijdstip van inverzekeringstelling), maar de dag van invrijheidstelling niet. Alle gerechten, behalve het hof te ’s-Hertogenbosch, hebben, overtuigd van de billijkheid ervan, destijds ingestemd met dit voorstel waarna het, laatstelijk op 9 mei 2014, als zogenaamd oriëntatiepunt is vastgesteld. Dit hof past het aldus vastgestelde systeem toe omdat het de rechtszekerheid en de rechtseenheid ten goede komt en tijdige afwikkeling van verzoeken bevordert. Waar de billijkheid dat eist kan en wordt in een individueel geval van het systeem afgeweken, maar dat doet niet af aan het feit dat het gros van de ter beoordeling aan dit hof voorgelegde gevallen wordt afgedaan op basis van het geschetste systeem. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft het systeem als zodanig ook omarmd, maar is op het punt van de dagenberekening een eigen koers blijven varen door, standaard, de eerste en de laatste dag van de inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis mee te rekenen. Ook een enkele lagere rechter heeft aldus geoordeeld. Dat neemt echter niet weg dat het in de LOVS-oriëntatiepunten vervatte beleid nog steeds het in den lande overwegend toegepaste beleid is en uit een oogpunt van rechtszekerheid, rechtseenheid en tijdige afwikkeling van verzoeken toepassing daarvan in de rede ligt. De verdediging heeft zich nog beroepen op een beschikking van dit hof van 13 juli 2015, Nieuwsbrief Strafrecht 2015, 199, maar in die zaak was slechts aan de orde de vraag of toekenning van een vergoeding ter hoogte van één volle dag billijk was in de situatie dat verzoeker (op één dag) slechts 4,5 uur in verzekering had doorgebracht. Het hof beantwoordde die vraag met ja, hetgeen geheel in lijn is met de LOVS-oriëntatiepunten waarin nu juist een systeem is vastgelegd dat werkt met forfaitaire bedragen en periodes.”
4.6.7.
Ook het Hof Amsterdam is van oordeel dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt getuige bijvoorbeeld zijn beschikking van 9 maart 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3381). In deze beschikking overweegt het Hof Amsterdam het volgende. “In artikel 136, eerste lid, Sv is bepaald dat onder een dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. In artikel 27, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is over de verrekening van in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd met de opgelegde gevangenisstraf bepaald, dat bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd de eerste dag van de verzekering als een volle dag geldt en dat de dag waarop de verzekering is geëindigd buiten beschouwing blijft. Dit brengt mee dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt.”
4.6.8.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat ook het Hof Den Haag nog altijd van oordeel is dat onder ‘dag’ wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren zoals genoemd in artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en dat dit meebrengt dat de dag van invrijheidstelling niet wordt vergoed (Hof Den Haag 8 september 2016 - ECLI:NL:GHDHA:2016:2689).
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen. Zij merkt hierbij op dat zij rekening heeft gehouden met de uitgebreide toelichting op het verzoek in het bijzonder betreffende het al dan niet vergoeden van de dag van de invrijheidsstelling,

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 105,00 (honderdvijf euro)voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit 's Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro)voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven op 3 november 2016 en in het openbaar uitgesproken door
mr. W.H. van Benthem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.