V: Wie heeft u gisteren gebeld, voordat u werd aangehouden?
A: Ik heb een nummer gedraaid dat verkeerd was, ik heb mijn zoon gebeld, verder weet ik het niet. Ik had een telefoon waar maar 1 nummer in staat, dat is het nummer van [medeverdachte 1] , die heb ik gisteren geprobeerd te bellen toen ik werd aangehouden.
V: Ken je een man genaamd [medeverdachte 3] ?
A: Ik ken een [medeverdachte 3] , maar ik weet niet hoe die heet.
V: Hoe ziet [medeverdachte 3] eruit?
A: Dat weet ik niet precies hoe hij eruit ziet.
V: Wie zat er gisteren bij je in de auto?
A: Dat is een jongen uit Rotterdam, hij heet [persoon 1] .
V: Waar ken je [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van?
A: Ik heb wel eens een klokkie gekocht met [medeverdachte 1] in Amsterdam.
V: Waarom had je een 1-op-1 met [medeverdachte 1] ?
A: Ik weet dat ook niet, hij is achterdochtig, er gaan zoveel verhalen over [medeverdachte 1] . Ik heb zo
mijn verhalen bij [medeverdachte 1] , als ik hem zo aan zie komen rijden, zie een stoere Amsterdammer aan komen.
V: Heeft [medeverdachte 1] wel eens vastgezeten?
A: Hij heeft mij wel eens verteld dat hij heeft vastgezeten en als hij de politie ziet krijgt hij de rillingen. Ik heb niets met de politie als ze mij hadden aangesproken was ik gewoon gestopt.
V: Wie zat er dan naast je gisteren, is dat zo’n lieverdje?
A: Nee, dat is hij niet, maar ik rij zo vaak met veel contant geld en mijn vrouw zei destijds al dat ik moest uitkijken. Ik stapte zo maar bij iedereen in de auto met contant geld. Ik voel me lekker als [persoon 1] bij me is, want hij is stevig en breed en vaak is dat al voldoende
voor iemand.
V: Maar we gaan terug naar [medeverdachte 1] , je hebt een 1-op-1-lijn met hem, hoe zit dat?
A: Ze klagen altijd dat ze geen geld op zak hebben en dan geef je een telefoon.
V: Heb je wel eens bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd?
A: Nee, ik heb nooit een bericht aan [medeverdachte 1] gestuurd.
V: Heb je vrienden aan de andere kant van de wereld?
A: Ik heb vrienden aan de andere kant van de wereld, zijn naam is [persoon 2] , die woont in mijn huis, zijn achternaam is iets van [persoon 2] op Curaçao. [persoon 2] is een normale jongen, verder ken ik daar een [persoon 3] , een [persoon 4] , een [persoon 5] een [persoon 6] , een [persoon 7] , ja wie nog meer. Ik heb nog wat zakelijke contacten die je daar probeert te leggen. Dat is [persoon 8] , dat is een makelaar. Verder heb je nog mensen waar je geen naam van weet.
V: Wie is [persoon 4] ?
A: Dat is [persoon 4] , ik weet zijn nummer niet. Ik heb een huis gekocht van [persoon 4] , dat is mijn huis dat ik nu heb op Curaçao.
V: Wie is [persoon 9] ?
A: Dat is een vriendinnetje, maar de telefoon is naar een ander gegaan. Die is nou bij een
vriend van haar die telefoon.
V: Wie [persoon 10]
A: Dat is iemand, dat is een verhaal, die kom je tegen, je komt te praten, je geeft een kaartje, die heeft verhalen over een vriendinnetje dat vreemd is gegaan.
V: Wie is [medeverdachte 2] ?
A: Ik ken meerdere mannen gezien die [medeverdachte 2] heten.
V: Dit is een grote?
A: Die heb ik wel eens met [medeverdachte 1] gezien.
V: Wie zijn dit op foto 1?
A: Dat zijn [persoon 1] en ik.
V: Wie is dit op foto 2?
A: Dat ben ik.
V: Wie is dit op foto 3?
A: Dat ben ik aan het bellen.
V: Wie is dit op foto 4?
A: Dat is personeel van mij, dat is [persoon 11] . Hij is via de reclassering bij mij gekomen, hij heeft vastgezeten voor witwassen van geld. Ik zie verder een deel van [medeverdachte 1] met de beige jas.
V: Waarom zijn [persoon 1] en [persoon 11] mee met jij?
A: Omdat wij een gesprek hadden met [medeverdachte 1] , nog een man [persoon 11] en ik.
V: Waar ging dit over?
A: Dit is het nou wat ik bedoel, ik heb een ding waar ik bang voor ben, dat is mijn zoon, dat snap je toch wel. Ik durf je dat niet te geven omdat ik daar bang voor ben.
V: Andere hebben hier wel over verklaard?
A: Ja, maar ik nog niet, ik heb nu nog niets gezegd, dus het ligt nog niet aan mij. Maar je hoort wel eens wat, je leest wel eens wat. Als ik jullie mijn levensverhaal vertel, is dat een boek, de laatste anderhalf jaar, je rolt er zo in. Maar wat bereik je ermee, het kost alleen maar geld tot nu. En ik gebruik het zelf ook niet. Het is alsof ik zweef.
V: Is het een verhaal van anderhalf jaar zeg je?
A: Ja, het is een verhaal van anderhalf jaar, ik ben stom geweest hierin. Ik drink niet omdat ik daar zoveel ellende van heb, mijn vader heeft daar problemen mee gehad. Ik gebruik zelf niets.
V: Hoe is het begonnen?
A: Je verliest je vrouw, je zit 3 maanden thuis en doet niets en dan kom je in bepaalde gelegenheden en daar kom je mensen tegen en gaan praten met je. Die vragen of je een jointje wil roken. Dat doe je niet. Maar die hebben ook weer kennissen. Dat zijn ander soort mensen, die werken niet en hebben geen geld.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Die hebben ook een vriendinnetje, die kom je niet in de gewone wereld tegen. Ik bedoel een prostituee, dan kom je weer andere mensen. Die zetten zo iemand onder druk. Dan probeer jij tegen druk te geven, maar dan blijk je niet sterk genoeg.
V: Wat bedoel je precies?
A: Je komt er pas later achter, het gaat stapje voor stapje. Eerst kom ze met een blauw oog terug. Dan vraag je wie dat gedaan heeft, zegt ze dat het haar broer is. Dan kijk je waar ze woont, dat is helemaal niets. Dan zorg je voor een ander huissie voor haar en dan kom je daar en dan zit er een ander. En komt er een heleboel ellende. Er is dan ook een soort haatverhouding. Die vrouw heet [persoon 12] en die man heet [persoon 2] , dat is de [persoon 2] die ik al noemde. Dan komt het verhaal dat [persoon 2] komt met het verhaal dat [persoon 2] naar Curaçao wil en vraagt mij om wat geld. Ik ben dan zo stom om het geven. Hij gaat dan naar Curaçao. Dan gaat [persoon 2] mij bellen en vraagt of [persoon 12] niet kan komen en uiteindelijk koop je dan een ticket voor [persoon 12] . Die twee maken allemaal kosten die ik moet betalen. Dan ga je naar Curaçao om het te regelen. Daar gekomen vond ik het best een aardig eiland en dan ga je er regelmatig heen. Hij sliep bij zijn vader en zij in een hotelletje. Ik ben toen een huis gaan huren, dat was na ongeveer een half jaar. Ik ben daar soms zelf gaan zitten. [persoon 2] is daar in gaan zitten met [persoon 12] . Als je daar bent staan ze de hele dag aan je schouder te trekken omdat je geld hebt, iedereen doet dat. Iedereen vraagt om hulp, de een moet naar de dokter, de ander moet weer dit. Je gaat geestelijk naar de donder daarvan.
V: En dan?
A: Ja, hoe moet ik dat zeggen, dan word je benaderd, [persoon 11] kwam naar me toe of ik werk voor hem had. Ik zei ja, hoe werkt dat. Toen kwam reclassering en die zei hoe dat werkte, ja, zo kom je in dat verhaal terecht. Hij kwam bij me werken in Nederland. Ik zei tegen [persoon 11] dat hij moest weten wat hij deed. Hij vroeg mij soms of ik voor hem kon rijden of wat anders kon doen. Dan komen er mensen op je terrein en die gaan praten. Ja, bijvoorbeeld zo’n [medeverdachte 1] . Ik ken die mensen niet, maar die komen praten op mijn terrein. Dan gaat een balletje rollen, dat gaat heel geleidelijk. Er wordt niet echt wat tegen je gezegd, er wordt dan zoveel gezegd in andere talen, in het Spaans bijvoorbeeld.
V: Waar ging het dan over?
A: Ja, over van alles. Het balletje gaat rollen, op een gegeven moment werd er gezegd, ga je mee naar Amsterdam en dan ga je mee en dan sta je op de foto. Ik vond het wel raar met [persoon 11] , ik heb nog nooit een briefje gehad van de reclassering, dat vond ik ook raar.
V: Maar dan komt [medeverdachte 1] , waar handelt hij in?
A: Je weet toch wat ik gezegd heb, ik ben bang voor mijn zoon,ik ben bang voor die mensen die dat doen, die in de handel zitten. Als ik verhalen moet geloven, ik ben bang dat ze m’n familie wat aandoen.
V: Ben je die mensen geld schuldig?
A: Nee, ik ben ze geen geld schuldig.
V; Waarom ben jij nou interessant voor [persoon 11] ?
A: [persoon 11] wilde een normaal leven beginnen vertelde hij, hij wilde iets met die kranen. Wij zijn 6 of 8 weken met kranen bezig geweest. Maar hij had toch iets anders in zijn hoofd dan ik. Hij ging zijn eigen leven leiden, voor mij onstuurbaar. Ik ben er soms ook niet en hij is dingen gaan doen toen ik er niet was.
V: Wat is er nou concreet gebeurd?
A: Ik heb erbij gezeten en ik heb gesproken en het heeft mij eigenlijk alleen maar geld gekost, zet dat maar neer, daar komt het op neer.
V: Dan een ander onderwerp,de bill of loading, dat lijkt wel een dans, iedereen danst daar omheen, hoe zit dat?
A: Ik heb die brief niet,ik weet daar wel van, maar geloof mij nou, ik heb niet, maar ik kan niet zeggen wie die heeft, maar laat ik 1 ding zeggen, ik heb hem niet. Dat is contact wat zij hebben, maar dat is niet mijn contact. Ze praten er al maanden over maar ik heb die bill of loading niet, of wel soms, heb je hem gevonden.
V: Wie is dat op foto 5?
A: Ik heb hem wel eens gezien, maar ik weet zijn naam niet.
V: Wie is dit op foto 6?
A: Dat is [medeverdachte 1] , [medeverdachte 1] .
V: De man op foto 5, die heet trouwens [medeverdachte 1] , verklaarde: “Ik ken een [medeverdachte 1] , [persoon 13] , [persoon 14] en een [persoon 15] . [persoon 15] zou vandaag de Bill of Lading moeten overhandigen aan [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3] zou de gegevens aan mij geven. Ik zou die gegevens dan aan Duitsland doorgeven waardoor de Duitsers de container kunnen onderscheppen en het spul eruit kunnen halen”. Wat heb je hierop te zeggen?
A: Ik heb geen Bill of Loading, of wel dan. Ik zou [medeverdachte 1] wel zien gisteren, dat is waar, je weet toch, [medeverdachte 1] blijft zeuren en zemelen dat hij wil handelen in van alles en wat, hij handelt in Opium. Hij wilde handelen, maar je weet toch wat mijn angst is, dat mijn zoon iets gebeurd. Daarom wil ik niet precies zeggen wat [medeverdachte 1] wilde.
V: Heb je ooit geld gegeven aan [medeverdachte 1] ?
A: Nee. Ik heb geen geld gegeven aan [medeverdachte 1] . Als je hem een gulden geeft ben je het kwijt. Ik heb wel gehoord dat [medeverdachte 1] geld kreeg. Ik heb wel een keer ergens gezeten en twee tafels verder zat [medeverdachte 1] te praten met [medeverdachte 2] en die mannen die op die foto’s staan die je liet zien. Ik zat er eerst wel bij, maar ben verderop gaan zitten, twee tafels verder. [medeverdachte 1] zat met [persoon 11] en die grote man die [medeverdachte 2] blijkt te heten. Ik zat een stukkie verder, maar er ging geld over tafel die. [persoon 11] zei dat er geld op tafel kwam en dat [medeverdachte 1] het zo in zijn zak stak.
V: Waarom ging jij een paar tafels verder zitten?
A: Ik vond de sfeer vijandig aan tafel en het beviel mij niet, daarom ben ik verderop gaan zitten.
V: Is je gevraagd geld wit te wassen?
A: Nee, er is mij gevraagd om facturen te maken voor kranen. Er zat een of andere buitenlander bij die mij dat vroeg. Die man wou machines hebben. Ik weet niet wie dat was.
V: Vandaag verklaarde [medeverdachte 2] : In het begin waren zij de opdrachtgevers, maar ehh... Wat ik zo links en rechts hoor is dat [persoon 14] de man voor hun – de Colombianen – was. Alleen dat duurde maar en dat duurde maar. [persoon 15] is uit het verhaal gegooid. Er moest geld worden witgewassen. [persoon 15] wilde dat wel, maar dan wel voor 50 procent van het geld. Dat vond men niet zo een goed idee. In ieder geval deze man is een meeloper. Hoe zit dat?
A: Wie is de meeloper, ik? Dat is [persoon 11] niet, dat ben ik. Maar dat verhaal is niet
doorgegaan.
V: Dit verklaarde [medeverdachte 2] ook vandaag: Ja. Alleen die de Colombianen hebben hun mond voorbijgepraat. Er zou namelijk 2000 kilo komen, alleen de baas zei 100 kilo. Ik ben bij [medeverdachte 3] aan tafel gaan zitten, terwijl de anderen verder gingen met onderhandelen. Uiteindelijk werd het 200 kilo. In mijn verhaal zit dat er twee en halve ton aan de douaneman betaald zou worden. Door mij werd aangegeven dat 100 kilo dan te kort zou zijn, omdat te veel zou kosten. Uiteindelijk kan ik het niet bepalen, ik zit aan het eind. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zitten meer in het begin. Ik wil zoveel mogelijk informatie hebben en [medeverdachte 3] praat makkelijk. Op die manier kan ik info doorgeven aan de Duitsers.
A: Ik was daar niet bij dat gesprek.
V: Die dag van de ontmoeting hadden jullie een ontmoeting in een café?
A: Ik ben daar niet bij dat gesprek geweest, want ik ben daar weggelopen. Het gesprek stond mij niet aan.
V: Wat weet je van [medeverdachte 3] ?
A: Ik heb [medeverdachte 3] een of twee keer gezien in Amsterdam. Wij hebben over een praatje dit en een praatje dat gehad.
V: Maar gisteren probeerde je wel [medeverdachte 3] te bellen?
A: Ik heb gisteren een nummer gebeld van wat ik dacht dat een belhuis was. Eigenlijk dacht ik dat het nummer van [medeverdachte 1] was dat ik gisteren belde, dat vaste nummer.
V: Waarvoor wilde je [medeverdachte 1] hebben?
A: Hij had mij gebeld en daarom kwam ik naar hem toe.
V: Had [medeverdachte 1] gebeld of een sms gestuurd?
A: Volgens mij belde hij mij en vroeg hij aan mij of hij mij maandag kon zien. Ik heb hem toen maandag gebeld dat wij onderweg waren. Wij hadden nog geen plek afgesproken. [medeverdachte 1] was mijn contact, [medeverdachte 3] is wat ik begrepen heb zo doof als wat. [medeverdachte 1] vroeg altijd of er nog wat kwam en ik zei dan dat hij die neger maar moest bellen.
V: Waarom zat [medeverdachte 1] zo te drammen, hij er geld in zitten?
A: Ik weet het niet, hij zal wel honger hebben of zo. Hij wil alleen maar geld hebben, als hij bij wijze op de fiets is wil hij nieuwe banden hebben. Hij dacht misschien dat ik iets zou leveren, met dat briefje waar jullie het ook al over hadden. Maar ik ben niet iemand die met een bill of loading gaat lopen.
V: Waarom blijft [medeverdachte 1] dan aan jouw hoofd zeuren?
A: Dat weet ik niet. Ik heb niets en ik heb trouwens nog nooit anders dan per mail een bill of loading gehad. Ik heb niets.
V: Als je het sms-verkeer tussen jouw en [medeverdachte 1] ziet, denk je toch anders?
A: Ik heb dat sms-verkeer niet gedaan. Ik heb die telefoon pas zaterdag in mijn bezit gekregen, die lag in mijn auto. Ik was er trouwens niet, want ik was in Curaçao. Ik ben de 8e terug gekomen om ongeveer 14.30 uur op Schiphol.
V: Van wie heb je die telefoon gekregen en van wie?
A: Ik heb de telefoon van [persoon 1] gekregen.
V: Wanneer heb je die telefoon gekocht?
A: Ik heb die telefoon gekocht met nog een andere telefoon. Ik heb een van die telefoons
aan [medeverdachte 1] gegeven en een zelf gehouden.
V: Heb je nog iets toe te voegen aan je verklaring?
A: Eigenlijk is er alleen gepraat, gepraat en nog eens gepraat, maar er is niets gebeurd, dus ik heb ook niets gedaan. Ik heb er alleen mensen horen praten, maar er gebeurde niets.
V: Waar werd dan over gesproken, over cocaïne-import?
A: Ja, maar er werd alleen over gesproken en er is nog niets gebeurd toch, zoals ik al zei, ik heb die mensen daar alleen over horen praten, maar er is niets gebeurd. Maar ik heb [medeverdachte 1] niet opgezocht, hij stond ineens bij mij voor de deur, dat is waarschijnlijk via [persoon 11] gegaan. Het gaat zo, haal je er een binnen, dan komen die anderen er achteraan.
V: Hoe willen ze dan cocaïne importeren?
A: Het komt met boten schepen, ze hebben het over allerlei manieren van binnen halen
gehad, weet ik het.