ECLI:NL:RBAMS:2016:9150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
13/751032-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 januari 2016 door de Hongaarse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1973 in Hongarije, werd verdacht van strafbare feiten die onder de Overleveringswet vallen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

De behandeling van de vordering vond plaats tijdens openbare zittingen op 7 juli en 8 november 2016. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de laatste zitting, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende documenten onderzocht, waaronder een nationaal arrestatiebevel dat aan het EAB ten grondslag ligt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet, en dat er geen sprake is van een evidente tegenstrijdigheid in de beschrijving van de feiten. De rechtbank heeft ook gekeken naar de detentieomstandigheden in Hongarije en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zal worden na overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751032-16 (EAB III)
RK-nummer: 16/573
Datum uitspraak: 22 november 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 januari 2016 door
the Székesfehérvár Court of Law as court of appeal(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboorteland] 1973,
laatst opgegeven woonadres: [adres],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 7 juli 2016 en 8 november 2016. Deze laatste zitting heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is op de zitting van 8 november 2016 niet verschenen. Wel is verschenen de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 4 juli 2016 volgt dat aan het EAB een nationaal arrestatiebevel ten grondslag ligt, uitgevaardigd door
the Municipal Court of Székesfehérvár, met kenmerk: 10.B.1328/2010
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Hongarije strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 januari 2016 volgt dat op de feiten naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Uit een schrijven van 6 juli 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in de penitentiaire inrichting van Szombathely of Tiszalök. De rechtbank heeft op 4 augustus 2016 in een zaak (ECLI:NL:RBAMS:2016:4966), waarin sprake was van plaatsing in dezelfde justitiële inrichtingen, geoordeeld dat geen bewijzen zijn dat een reëel algemeen gevaar bestaat dat personen die in die inrichtingen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Zij heeft geconcludeerd dat zij om die reden niet toekomt aan de tweede stap (punt 92 en volgende) van het in het arrest Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU) gegeven toetsingskader en de overlevering toegestaan.
De raadsman heeft gewezen op het feit dat tegen de opgeëiste persoon een drietal EAB’s is uitgevaardigd waarvan onderhavig EAB ziet op een strafrechtelijk onderzoek. Dit brengt volgens de raadsman mee dat de opgeëiste persoon in het kader van het nog lopende onderzoek mogelijk in een ander detentiecentrum terecht zal komen dan de twee penitentiaire inrichtingen van Szombathely of Tiszalök. Er is derhalve nog altijd onvoldoende duidelijkheid over de detentieomstandigheden in Hongarije, zodat de overlevering moet worden geweigerd, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank ziet – gelet op het schrijven van 6 juli 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit – geen reden te twijfelen aan het feit dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in detentiecentrum Szombathely of Tiszalök, ook niet voor wat betreft het onderhavige ‘vervolgings’ EAB. De rechtbank komt overeenkomstig haar oordeel in de voornoemde zaak tot de conclusie dat er geen bewijzen zijn dat een reëel algemeen gevaar bestaat dat personen die in voornoemde twee inrichtingen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Artikel 4 Handvest staat niet in de weg aan de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Székesfehérvár Court of Law as court of appealten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.