ECLI:NL:RBAMS:2016:9149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
13.751981-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Hongarije

Op 22 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 september 2015 door Hongarije is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1973, is niet verschenen op de zitting van 8 november 2016, maar zijn gemachtigd raadsman was wel aanwezig. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van twee vonnissen, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden en een straf van 3 maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft onderzocht of er weigeringsgronden zijn voor de overlevering, met name in het kader van de detentieomstandigheden in Hongarije. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon onmenselijk of vernederend behandeld zal worden in de Hongaarse detentiecentra.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straffen kan ondergaan in Hongarije. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751981-15 (EAB II)
RK nummer: 15/7549
Datum uitspraak: 22 november 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 november 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 september 2015 door
the Law Enforcement Group of the Székesfehérvár Court of Law(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1973,
laatst opgegeven woonadres: [woonadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 12 januari 2016, 2 februari 2016, 7 juli 2016 en 8 november 2016. Deze laatste zitting heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is op de zitting van 8 november 2016 niet verschenen. Wel is verschenen de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee vonnissen:
een vonnis van 7 oktober 2011 van
the Paks Court of Law, met kenmerk: 1.B.85/2011/81;
een vonnis van
the Szekszárd Court of Law,
effective as of 13 October 2009,met kenmerk: 32.B.465/2009/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden (vonnis 1) en 3 maanden (vonnis 2), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De straf van vonnis 1 resteert nog volledig. Van de straf van vonnis 2 resteert volgens het EAB nog een straf van 24 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 22 januari 2016 volgt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling die tot vonnis 2 (kenmerk: 32.B.465/2009/12) heeft geleid.
Ten aanzien van vonnis 1 (kenmerk: 1.B.85/2011/81) is gebleken dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling die tot dit vonnis heeft geleid, terwijl dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 22 januari 2016 het volgende verklaard:
  • the person will be personally served with this decision without delay after the surrender; and
  • when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
  • the person will be informed of the timeframe within which he or she has to request appeal, which will be 8 days.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

6.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Uit een schrijven van 6 juli 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in de penitentiaire inrichting van Szombathely of Tiszalök. De rechtbank heeft op 4 augustus 2016 in een zaak (ECLI:NL:RBAMS:2016:4966), waarin sprake was van plaatsing in dezelfde justitiële inrichtingen, geoordeeld dat geen bewijzen zijn dat een reëel algemeen gevaar bestaat dat personen die in die inrichtingen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Zij heeft geconcludeerd dat zij om die reden niet toekomt aan de tweede stap (punt 92 en volgende) van het in het arrest Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU) gegeven toetsingskader en de overlevering toegestaan.
De raadsman heeft gewezen op het feit dat tegen de opgeëiste persoon een drietal EAB’s is uitgevaardigd waarvan het laatste EAB (parketnummer: 13/751032-16) ziet op een strafrechtelijk onderzoek. Dit brengt volgens de raadsman mee dat de opgeëiste persoon in het kader van het nog lopende onderzoek mogelijk in een ander detentiecentrum terecht zal komen dan de twee penitentiaire inrichtingen van Szombathely of Tiszalök. Er is derhalve nog altijd onvoldoende duidelijkheid over de detentieomstandigheden in Hongarije, zodat de overlevering moet worden geweigerd, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. De rechtbank ziet – gelet op het schrijven van 6 juli 2016 van de uitvaardigende justitiële autoriteit – geen reden te twijfelen aan het feit dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in detentiecentrum Szombathely of Tiszalök. De rechtbank komt overeenkomstig haar oordeel in voornoemde zaak tot de conclusie dat er geen bewijzen zijn dat een reëel algemeen gevaar bestaat dat personen die in voornoemde twee inrichtingen zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Artikel 4 Handvest staat niet in de weg aan de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Law Enforcement Group of the Székesfehérvár Court of Law(Hongarije) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. Woerdman en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.