Op 20 december 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 28 september 2016 door de rechtbank in Częstochowa is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, was niet aanwezig tijdens de zitting, maar zijn raadsman, mr. S.F. Deen, was wel aanwezig, hoewel hij niet gemachtigd was om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht, waarin melding wordt gemaakt van een vonnis van de rechtbank in Częstochowa van 12 december 2013, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 1 jaar en 1 maand is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering alleen kan worden toegestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de juiste garanties heeft gegeven, zoals vermeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat geen van de in artikel 12 geformuleerde uitzonderingen op de verplichting tot weigering van de overlevering zich voordoet.
Op basis van de dwingende formulering van artikel 12 van de OLW heeft de rechtbank geen ruimte om af te wijken van de weigering van de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen geweigerd, met inachtneming van de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 mei 2016 in de zaak Paweł Dworzecki. De beslissing is genomen door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, en mrs. A.C. Enkelaar en A.K. Glerum, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.