Beoordeling
13. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat KWS aansprakelijk is voor de ontstane schade aan de gasleiding van Liander na de grondroerende werkzaamheden op
8 april 2013 op de kruising van de Mauritskade en de Zeeburgerdijk te Amsterdam. Wat partijen verdeeld houdt is slechts de vraag of KWS buitengerechtelijke kosten en proceskosten is verschuldigd. Deze vraag hangt in de visie van partijen samen met de vraag welke inlichtingen en informatie Liander minimaal dient te verstrekken teneinde haar schade vergoed te krijgen en KWS in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de gevorderde schadevergoeding is gerechtvaardigd. Partijen wensen duidelijkheid over deze vraag omdat zij elkaar geregeld treffen met vergelijkbare gevallen.
Onderbouwing van de schade, betwisting daarvan en verstrekken van informatie
14. De kantonrechter stelt voorop dat de preprocessuele verhoudingen tussen partijen worden beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Dit betekent dat indien, zoals in het onderhavige geval, Liander stelt schade te hebben, zij deze schade bij betwisting daarvan dient te onderbouwen. Daarbij mag van partijen worden verwacht dat zij over en weer elkaar de informatie verschaffen die redelijkerwijs nodig is om elkaars standpunt te kunnen begrijpen en daarop inhoudelijk te kunnen reageren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft KWS, die uit hoofde van haar bedrijf reeds beschikt over meer dan gemiddelde kennis van en ervaring met leidingschades als de onderhavige, de door Liander gestelde schade onvoldoende gemotiveerd betwist om tot het door KWS gewenste oordeel te kunnen komen dat Liander in deze procedure geen recht heeft op een kostenveroordeling. Hiertoe wordt overwogen dat uit de correspondentie tussen partijen naar voren komt dat KWS weliswaar meerdere keren heeft verzocht om inzage in de aard en de omvang van de uitgevoerde herstelwerkzaamheden en in dat kader onder meer heeft gevraagd om een as-built tekening, maar daarbij niet heeft duidelijk gemaakt waaróm zij inzage wenste in de gevraagde gegevens. Zij heeft haar verzoeken om informatie niet onderbouwd met een (begin van) gemotiveerde betwisting. Liander heeft daarom verstrekking van de onderliggende stukken kunnen weigeren. Uit de
e-mail aangehaald in 1.16 valt wellicht op te maken welke vragen KWS bezig hielden, maar deze e-mail was niet aan Liander of haar vertegenwoordiger gericht en lijkt slechts per ongeluk en in elk geval zonder toelichting te zijn doorgestuurd. Het had op de weg van KWS gelegen, indien zij op bepaalde punten behoefte had aan toelichting, toe te lichten welke vraagtekens zij plaatste bij de door Liander gestelde schade en waarom.
15. De kantonrechter overweegt dat hetgeen hiervoor is overwogen niet geldt voor de post ‘kosten derden’. Het gaat hier om een post ter waarde van bijna de helft van de vordering, niet vergezeld van enige toelichting in de oorspronkelijke opstelling van Liander (zie 1.5). In dit geval is het niet redelijk om van KWS een onderbouwde betwisting te eisen. Bij gebreke van enige informatie over de aard van de facturen en het mogelijke oorzakelijke verband met de schade kan van KWS geen betwisting of nadere toelichting worden vereist op haar verzoek om informatie erover. Nu Liander echter voor het uitbrengen van de dagvaarding de hieromtrent gevraagde informatie (kopieën facturen) uiteindelijk wel heeft verstrekt (zie 1.17), zal de kantonrechter hier voor de kostenveroordeling geen consequenties aan verbinden.
16. Voor zover de betwisting van KWS zijn grondslag vindt in de weigering van Liander om een as built-tekening te verstrekken overweegt de kantonrechter bovendien als volgt. Liander stelt dat een dergelijke tekening in het overgrote deel van de gevallen niet bestaat maar slechts in uitzonderlijke gevallen wordt gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft KWS, na deze gemotiveerde stelling van Liander, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat in dit geval wel een as built-tekening is, althans zou moeten zijn gemaakt. Gelet hierop gaat de kantonrechter ervan uit dat een as built-tekening niet beschikbaar is, zodat op Liander niet de verplichting rustte deze te verstrekken, daargelaten of KWS voldoende had uitgelegd waarom zij deze nodig had (bijvoorbeeld om het oorzakelijk verband tussen de fout van KWS en de schade te kunnen beoordelen en betwisten).
Buitengerechtelijke kosten
17. Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter als volgt. Onder artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW vallen zowel expertisekosten, kosten van juridisch advies en van verzameling van bewijs als de kosten van een ingebrekestelling en buitengerechtelijke incassokosten. Artikel 6:96 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de door Liander gevorderde kosten, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Intern gemaakte bedrijfskosten, in de vorm van door eigen deskundige medewerkers aan de zaak bestede tijd komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1036, Staat/Stichting NCB). Hetzelfde geldt voor administratiekosten verbonden aan binnen de schadelijdende organisatie verrichte werkzaamheden ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren én dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn – de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets (arrest AMEV/Staat). Hetzelfde volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2797): ‘Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte komen op de voet van art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b en c BW als vermogensschade in aanmerking voor vergoeding door de aansprakelijke partij (Parl. Gesch. Boek 6, p. 337), behoudens voor zover de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn (art. 6:96 lid 3 BW). De vergoeding strekt ertoe dat de benadeelde ook op het punt van de gemaakte kosten komt te verkeren in de vermogenspositie waarin hij zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis zou hebben verkeerd. De tekst en de strekking van art. 6:96 lid 2 BW stellen geen eisen aan de wijze van berekening van de kosten’.
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de onderbouwing van de schade, de betwisting daarvan en het verstrekken van informatie is de kantonrechter van oordeel dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren. Het is vervolgens aan KWS om de onredelijkheid van het opvoeren van deze kosten te onderbouwen. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft KWS dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gedaan. KWS heeft in de preprocessuele fase nagelaten inhoudelijk aan Liander duidelijk te maken waarom zij de door haar gevraagde informatie wenste in te zien. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat voor Liander niet duidelijk was wat werd betwist, zodat op haar niet de verplichting rustte aan de verzoeken van KWS te voldoen. Voor zover Liander wel informatie behoorde te verstrekken heeft zij dat voor het uitbrengen van de dagvaarding gedaan. Dit betekent dat de stelling van KWS – dat Liander dermate weinig informatie heeft verstrekt dat van KWS niet kan worden verlangd tot buitengerechtelijke afdoening over te gaan – in dit geval niet opgaat, en dus dat KWS wel degelijk buitengerechtelijke kosten is verschuldigd.
19. Liander heeft voor de hoogte van de buitengerechtelijke kosten aansluiting gezocht bij het Rapport Voor-Werk II en de kosten begroot op € 800,-. Deze abstracte wijze van schadeberekening is niet ongebruikelijk en de kantonrechter acht dit niet onredelijk. Voor een beperking tot 50% van het forfaitaire tarief als door KWS met verwijzing naar het arrest AMEV/Staat bepleit is geen aanleiding nu het hier niet gaat om een simpel niet betwist geval. KWS heeft de omvang van de schade immers wel betwist.
Reparatiegebonden administratiekosten
20. KWS heeft de door Liander als schade opgevoerde reparatiegebonden administratiekosten van € 350,- betwist en gesteld dat sprake is van overlap met de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Liander heeft in dit verband gesteld dat het in het geval van leidingschades gaat om kosten voor de bijkomende administratieve handelingen die zich voordoen bij herstel van iedere storing, waaronder bijvoorbeeld het innemen en registreren van een storingsmelding en het samenstellen van een storingsteam (zie 7). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Liander voldoende toegelicht dat geen sprake is van dezelfde kosten als de buitengerechtelijke kosten, te weten de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en de kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Daar gaat het immers om (onder meer) expertisekosten, kosten van juridisch advies en verzameling van bewijs alsmede bijvoorbeeld de kosten van een ingebrekestelling. De Hoge Raad heeft in zijn arrest Staat/Stichting NCB reeds geoordeeld dat ook intern gemaakte bedrijfskosten in de vorm van door eigen deskundige medewerkers aan de zaak bestede tijd in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor administratiekosten verbonden aan binnen de schadelijdende organisatie verrichte werkzaamheden ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte, ook als over de aansprakelijkheidsvraag geen debat heeft plaatsgevonden en alle schade door prompte betaling is afgewikkeld (arrest AMEV/Staat).
Gevorderde verklaringen voor recht
21. Ten aanzien van de door Liander gevraagde verklaringen voor recht overweegt de kantonrechter als volgt. De gevraagde verklaringen voor recht zijn slechts gedeeltelijk betwist door KWS. Voor zover ze niet zijn betwist, zijn de gevraagde verklaringen toewijsbaar voor zover ze in het specifieke onderhavige geval juist zijn. Het betreft immers vooral algemene stellingen terwijl de kantonrechter slechts uitspraak doet in het specifieke aan hem voorgelegde geschil. Dit betekent dat de gevorderde verklaringen slechts voor toewijzing in aanmerking komen voor zover ze in het hier voorliggende geval juist zijn. Om in een meer algemene context juist te zijn, waarvoor ze lijken te zijn bedoeld, behoeven ze nuancering waarvoor onderhavige procedure bij de kantonrechter zich niet leent. Het ligt op de weg van partijen om desgewenst gezamenlijk afspraken te maken over de wijze waarop zij efficiënt schadegevallen kunnen afwikkelen.
22. Ten aanzien van de gevorderde verklaring als bedoeld in r.o. 3 onder a, te weten dat Liander rechtens uitsluitend heeft te maken met Meeùs als vertegenwoordiger van KWS en niet als gevolmachtigde van enige verzekeraar overweegt de kantonrechter dat Meeùs in deze procedure geen partij is zodat het de kantonrechter niet vrij staat te oordelen over de rol van Meeùs. Voorts overweegt de kantonrechter dat Liander onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in deze omstandigheden belang heeft bij deze vordering.
23. Ten aanzien van de gevorderde verklaring als bedoeld in r.o. 3 onder b, te weten dat Liander is gerechtigd een procedure tot vergoeding van de door haar eenzijdig begrote schade voor de bevoegde burgerlijke rechter aanhangig te maken, overweegt de kantonrechter dat Liander hierbij geen belang heeft, nu reeds uit de ontvankelijkheid in deze procedure blijkt dat dit mogelijk is.
24. Ten aanzien van de gevorderde verklaringen als bedoeld in r.o. 3 onder c, d en e – te weten dat Liander niet is gehouden zich te onderwerpen aan enig oordeel van KWS omtrent de omvang van de schade(vergoedingsplicht), dat zij niet is gehouden voorafgaand aan een gerechtelijke procedure mee te werken aan een door KWS gewenst onderzoek omtrent de omvang van de schade(vergoedingsplicht) en dat KWS in beginsel geen aanleiding heeft tot vermindering van het gevorderde in geval van ‘betaling op eerste verzoek’ omdat de kosten van vaststelling ook dan reeds zijn gemaakt – overweegt de kantonrechter dat Liander, gezien de inhoud van dit vonnis, geen belang meer heeft bij een uitspraak van de kantonrechter op de gevraagde verklaringen.
25. KWS zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten en nakosten worden veroordeeld op de hierna te vermelden wijze. In het licht van het voorgaande deelt de kantonrechter niet het standpunt van KWS dat zij al het mogelijke heeft gedaan om een procedure te vermijden zodat de proceskosten voor rekening van Liander zouden moeten blijven.