In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1] en de vennootschap [eiser sub 2], een verzet ingesteld tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen die door de Ontvanger van de Belastingdienst/Douane Amsterdam waren uitgevaardigd. De zaak betreft hoofdelijke aansprakelijkheid voor douaneschulden die voortvloeien uit de import van bevroren, rauw kippenvlees door [eiser sub 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger meerdere uitnodigingen tot betaling (UTB's) heeft opgelegd aan de eisers, die in bezwaar en beroep zijn aangevochten, maar waarbij de uitspraken van de rechtbank zijn bevestigd door het gerechtshof. De eisers hebben vervolgens cassatieberoep ingesteld, dat niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante wetgeving en richtlijnen inzake douaneschulden en invordering in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat de UTB's onherroepelijk vaststaan en dat de Ontvanger gerechtigd is om dwanginvorderingsmaatregelen te treffen. De rechtbank heeft het verzet van de eisers ongegrond verklaard en de overige vorderingen afgewezen. Tevens zijn de eisers veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 7.041,00. Dit vonnis is op 30 november 2016 uitgesproken door mr. B.T. Beuving.