ECLI:NL:RBAMS:2016:7788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
13/997004-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en vrijspraak voorbereidingshandelingen en wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en verschillende voorbereidingshandelingen voor ernstige misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek, genaamd 'Koper', zich richtte op een groep verdachten die betrokken waren bij ernstige criminaliteit, waaronder moord, brandstichting en wapenbezit. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, waaronder de voorbereidingshandelingen voor moord, brandstichting en diefstal met geweld, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een concreet misdadig doel. Echter, de rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte had deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en dat hij opzettelijk een hoeveelheid hasjiesj en hennep voorhanden had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde enkele inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997004-16 (Promis)
Datum uitspraak: 28 november 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] , Huis van Bewaring [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2016, 23 september 2016, 26 september 2016, 29 september 2016, 30 september 2016, 3 oktober 2016, 4 oktober 2016, 10 oktober 2016 en 21 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J. Plooij en H.J. Mous (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Yesilgöz, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek Koper richt zich op de volgende verdachten: [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging ter terechtzitting van 21 juni 2016 - kort gezegd het volgende tenlastegelegd:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorbereiding van moord op één of meer personen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein en/of Utrecht;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van voorbereiding van brandstichting in de periode van 1 december 2014
tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld dan wel afpersing in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein en/of Utrecht;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van het voorhanden hebben van een groot aantal wapens, munitie, patroonmagazijnen, handgranaten en geluiddempers in de periode van 1 maart 2015 tot en met 15 juli 2015 te Nieuwegein;
ten aanzien van feit 5:
deelname aan een organisatie in de periode van 1 februari 2015 tot en met 15 juli 2015 te Utrecht en/of Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder opzetheling, witwassen, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en voorbereiding van moord, diefstal met geweld, afpersing en/of opzettelijke brandstichting;
ten aanzien van feit 6:
het voorhanden hebben van 1453 gram hasjiesj/hennep op 3 februari 2016 te Utrecht.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In het onderzoek Koper zijn in Maurik twee gestolen snelle auto’s aangetroffen: een Audi S5 en een Audi RS6, beide voorzien van valse kentekenplaten. In de Audi RS6 lagen twee petflessen met benzine. Verder is in Nieuwegein in [naam oplagruimte] een groot aantal vuurwapens - waaronder automatische - aangetroffen, alsmede handgranaten, patroonhouders, geluiddempers, slagpijpjes, ontstekers, veel munitie, kogelwerende vesten en handschoenen. Bij doorzoekingen in Utrecht en omstreken zijn verder bakensets en SD-kaartjes met filmbeelden van heimelijk gefilmde personen (onder wie de later doodgeschoten getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ) en telefoons, waaronder zogenaamde PGP-telefoons, aangetroffen.
Tijdens het onderzoek is onder meer gebleken dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] hebben geschoten met (automatische) vuurwapens op een afgelegen plek - door de officier van justitie aangeduid als proefschieten. De gestolen auto’s werden voorzien van brandstof en een nieuwe accu (rijklaar maken). Er is een peilbaken geplaatst onder een huurauto, in gebruik bij getuige [getuige 3] . In diverse afgeluisterde gesprekken wordt gesproken over schieten, ijzers (de rechtbank begrijpt: vuurwapens [1] , [2] ), waarbij onder andere wordt gezegd: “hitman at your service”, “hun komen en doen dang, kom pang…pfft split. Hup deze in de fik, hup ijzer, doe je de volgende, pang split” “2 vesten (…) 2 PG tjes (…) Het gaat om ijzers, als ie tegen ons zegt ga die kant snel dingen klaarleggen, bam binnen tien minuten hebben we die dinges klaar.” [getuige 3] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat niet naar hem, maar naar [persoon 1] werd gezocht, kennelijk met het doel hem te vermoorden. [3]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De onder 1 tenlastegelegde voorbereiding van moord kan worden bewezen. Verdachten zijn planmatig te werk gegaan, gelet op het in kaart brengen van de slachtoffers, gesprekken over liquidaties en het voorhanden hebben van wapens, die door middel van proefschieten werden getest, en die in ‘uitruksets’ gereed werden gemaakt. Hieruit kan worden afgeleid dat zij op ieder willekeurig moment konden beschikken over de voor de uitvoering benodigde middelen. Voor het opzet maakt het geen verschil of men in tijd vlakbij of nog veraf van de liquidatie is. Dat verdachten zich op hun zwijgrecht hebben beroepen maakt hun opzet op moord en brandstichting des te aannemelijker.
Verdachte is binnen het onderzoek met name in gezelschap van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] gezien. Het was de taak van verdachte was om mogelijke slachtoffers te observeren. Zo vraagt hij aan [medeverdachte 4] of hij nog ‘stand-by moet staan’ omdat er wellicht iets te ‘plakken’ valt. Daarnaast heeft verdachte samen met [medeverdachte 6] op 25 februari 2015 heimelijk filmbeelden gemaakt van [getuige 1] . De SD-kaart met daarop de filmbeelden is aangetroffen bij [medeverdachte 6] thuis. Hierop is de stem van onder meer verdachte herkend. Te horen is dat verdachte een sturende rol heeft, waarbij hij [medeverdachte 6] aanwijzingen geeft hoe er gefilmd moet worden en op wie de camera moet worden gericht. Dit betekent dat verdachte op dat moment de SD-kaart voorhanden heeft gehad en daarover de beschikkingsmacht had. Daarnaast is sprake van vervaardigen, nu de opname ervoor heeft gezorgd dat de SD-kaart een voorbereidingsmiddel is geworden bij de beoogde liquidatie. Ook is een DNA-profiel van verdachte aangetroffen op de kast van een automatisch machinepistool. Dit vuurwapen is, samen met nog meer wapens, aangetroffen in een blauwe Ikea tas in een van de boxen bij [naam oplagruimte] in Nieuwegein. Op basis hiervan, in samenhang met de gesprekken die zijn gevoerd over mogelijke liquidaties en wapens, en de samenwerking op verschillende momenten met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] , kan worden gesteld dat verdachte zich volledig bewust was van de bedoeling van de activiteiten en de voorwerpen, en er sprake is van opzet op moord. Ook is sprake van medeplegen, want de samenwerking was nauw, met inwisselbare rollen die volledig op elkaar waren afgestemd.
Verdachte dient van feit 2 te worden vrijgesproken nu hij niet aantoonbaar in verband te brengen is met de gestolen auto’s en de garageboxen. Dit leidt voorts tot een deelvrijspraak van feit 1 waar het betreft het mede voorhanden hebben van de Audi’s als voorbereidingsmiddel.
Ook dient vrijspraak te volgen van feit 3 nu het dossier hiervoor geen bewijs bevat. Daarbij komt dat veel van de aangetroffen voorwerpen niet bij het misdrijf afpersing passen.
Ten aanzien van feit 4 kan enkel worden bewezen dat verdachte het wapen waarop zijn lichaamsspoor is aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Door dit spoor kan worden aangetoond dat verdachte de beschikking had over dit wapen. Verdachte heeft voor het aantreffen van dat spoor geen aannemelijke en ontlastende verklaring willen geven. Van het voorhanden hebben van het overige wapenarsenaal dient verdachte te worden vrijgesproken. Hij is nooit bij de opslagboxen gezien.
Verdachte dient voor feit 5 te worden veroordeeld. Bewezen kan worden dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van verschillende misdrijven, zoals in de tenlastelegging omschreven. Daarbij wordt verwezen naar de bewijsmiddelen die ten aanzien van feit 1 reeds zijn genoemd.
Op grond van de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte kan feit 6 worden bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient van het voorbereiden van misdrijven zoals onder 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de auto’s (met de daarin aangetroffen petflessen) en de bakensets is geen enkele link te leggen met verdachte, laat staan dat is gebleken van enige samenwerking. Het OVC-gesprek van 13 juni 2015 waarin verdachte tegen [medeverdachte 4] zou hebben gezegd ‘valt er nog wat te plakken’ levert geen redengevend bewijs op dat verdachte een bakenset voorhanden heeft gehad. Hetzelfde geldt voor de PGP-telefoons, nu niet is gebleken dat deze zouden worden gebruikt bij de uitvoering en dat verdachte opzet had om deze PGP-telefoons bij de uitvoering van een liquidatie te gebruiken. Ook ten aanzien van de wapens kan niet worden gesteld dat verdachte hiermee een oogmerk voor ogen heeft gehad. Dit geldt ook voor het SD-kaartje waarop verdachte te horen zou zijn. Uit de inhoud van het beeldfragment blijkt niet dat verdachte enige wetenschap heeft gehad van het doel van het fabriceren van het filmpje. Bovendien is de SD-kaart niet bij verdachte aangetroffen waardoor niet kan worden gesteld dat verdachte hierover beschikkingsmacht had. Overigens wijzen de bewijsmiddelen in het dossier en het voorhanden hebben van de verschillende voorbereidingsmiddelen, zoals de Hoge Raad dat eist, niet op één concreet misdadig doel, ook niet in onderlinge samenhang bezien.
Verdachte dient voorts van feit 4 te worden vrijgesproken. Het bewijsmateriaal ten aanzien van alle verboden goederen die onder dit feit zijn tenlastegelegd blijft steken bij één DNA-spoor van verdachte op één wapen dat in box [nummer] lag. Er zijn geen tap- en OVC-gesprekken die aan verdachte kunnen worden toegeschreven en die gaan over betrokkenheid van hem bij de wapenvoorraad. Verdachte komt niet in beeld bij observaties waaruit zou blijken dat hij in of nabij de loodsen is geweest of wetenschap had van de daar opgeslagen wapens. Ook van het voorhanden hebben van het wapen waarop het DNA-spoor van verdachte is aangetroffen, dient verdachte te worden vrijgesproken aangezien uit vaste jurisprudentie volgt dat het enkele in handen hebben (gehad) van een vuurwapen, niet zonder meer betekent dat iemand dat wapen dan ook voorhanden heeft gehad. Voorts kan niet worden vastgesteld dat verdachte het wapen binnen de tenlastegelegde periode heeft vastgehouden.
Ook dient vrijspraak te volgen van feit 5. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een volwaardige deelnemer aan een criminele organisatie is geweest. Hij heeft een ondergeschikte rol gehad en is hooguit als medeplichtige te beschouwen. Mocht wel worden bewezen dat ten aanzien van verdachte sprake is van deelneming, dan nog kan niet worden bewezen dat het oogmerk van de verdachten gericht was op voorbereidingshandelingen. Daarnaast geldt voor het witwasfeit dat niet gesteld kan worden dat dit plaatsvond in het kader van een criminele organisatie waartoe verdachte zou hebben behoord.
Ten aanzien van feit 6 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Wapens (feit 4)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voorhanden hebben van het gehele wapenarsenaal. De betrokkenheid van verdachte hierbij blijkt immers niet uit OVC-gesprekken, PGP-berichten, observaties noch uit andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het wapen waarop een DNA-spoor van verdachte is aangetroffen overweegt de rechtbank als volgt. Uit dit enkele DNA-spoor kan een contactmoment tussen verdachte en dit wapen worden afgeleid, maar niet kan worden vastgesteld wanneer dit contactmoment heeft plaatsgevonden of onder welke omstandigheden. Nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat die verdachte nader verbinden aan dit vuurwapen of aan de boxen bij [naam oplagruimte] waar het wapen is aangetroffen, kan geen uitspraak worden gedaan over wanneer of onder welke omstandigheden verdachte het wapen heeft vastgehouden. Dat verdachte hieromtrent geen verklaring heeft willen afleggen, maakt dit niet anders. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat hij binnen de tenlastegelegde periode bewustheid van en beschikkingsmacht over het wapen had. Verdachte wordt derhalve vrijgesproken van feit 4.
4.4.2.
Criminele organisatie (feit 5)
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. [4] Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [5] Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. [6] Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. [7]
Gelet op de bewijsmiddelen en wat hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Duurzaamheid en structuurUit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt een beeld naar voren van een samenwerkingsverband van een aantal personen, uit de omgeving van Utrecht/Nieuwegein dat zich gedurende geruime tijd heeft beziggehouden met meerdere vormen van criminaliteit.
Hierbij wordt naast de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie in het bijzonder nog gewezen op de zogenoemde administratie die bij [medeverdachte 9] is aangetroffen [8] en aan hem wordt toegeschreven. Deze administratie bestrijkt een periode van anderhalf jaar, waarin chronologisch en op gedetailleerde wijze de inkomsten en uitgaven van allerlei transacties van de organisatie zijn bijgehouden. De administratie getuigt van een zeer actieve, professionele en goed gestructureerde bedrijfsvoering, met een omvang van ongeveer negentien miljoen euro gedurende die periode. Ook al is de handel in verdovende middelen niet expliciet als oogmerk vermeld in de tenlastelegging, opvallend is wel het uitgebreide deel van de boekhouding dat hierop lijkt te zijn gericht. In de administratie zijn verder veel posten vermeld die overeenkomen met bevindingen van de politie. Dit gaat onder meer over uitgaven voor opslag, betalingen voor kluizen, een Audi S5 die wordt gekocht voor € 3.500,-, een betaling voor werk aan twee “werkauto’s”, € 7.000,- voor de aankoop van twee trackers, betalingen voor het “sweapen van twee waggies” en voor “sweapen huis”. Er staan betalingen aan spotters vermeld, alsook de bijkomende kosten voor huurauto’s ten behoeve van het spotten, en aantekeningen over jammers. Het boekje behelst veel vermeldingen over “ijzers” (vuurwapens). Op een los blaadje staat dat er vuurwapens (3x AK met maga; 1 x Scorpio) zijn ontvangen. Ook wordt geld ontvangen van en uitgegeven aan (onder meer voor “ijzer”) [medeverdachte 8] (“ [medeverdachte 8] ”) [9] en [medeverdachte 7] (“ [medeverdachte 7] ”). [10] Deze administratie beslaat een langere periode dan tenlastegelegd. In deze administratie worden ook andere (bij)namen genoemd dan die van verdachten, zodat kan worden aangenomen dat ook anderen dan verdachte en medeverdachten hebben deelgenomen aan de organisatie.
Verder wordt gewezen op de onderlinge communicatie via versleuteld berichtenverkeer. Bij alle verdachten zijn één of meerdere zogenaamde PGP-telefoons aangetroffen. [11] Enkele van deze telefoons zijn “gekraakt” door het NFI. Uit dit berichtenverkeer [12] blijkt dat over al dan niet misdadige zaken wordt gecommuniceerd. Verdachten hebben geen verklaring willen geven over deze communicatie of waarom zij van een dergelijke dure en versleutelde communicatievorm gebruik wensten te maken. Overigens hebben verdachten zich jegens de politie en de rechtbank geheel of grotendeels op hun zwijgrecht beroepen - zelfs op ogenschijnlijk onschuldige vragen als wie wie kent - wat de rechtbank sterkt in haar oordeel dat van een crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest, nu verdachten onderlinge communicatie kennelijk geheim wensen te houden, terwijl zij in het openbaar niet wensen te communiceren over het verwijt dat hun wordt gemaakt.
Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
De organisatie beschikte over twee gestolen voertuigen en een arsenaal van (vuur)wapens, waarmee het tenlastegelegde oogmerk tot opzetheling en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie is gegeven.
Uit OVC-gesprekken [13] , de gekraakte PGP-telefoon van [medeverdachte 8] [14] , de administratie waaruit blijkt dat op 9 juli 2015 € 94.500,- uitging naar [leverancier PGP telefoon] (een leverancier van PGP-telefoons)/Junior [15] , alsmede de negentig bij [medeverdachte 4] aangetroffen PGP-toestellen [16] , die volgens een afgeluisterd gesprek ongeveer € 1.000,- per stuk kosten, leidt de rechtbank af dat de organisatie een handel in PGP-telefoons - al dan niet met bijbehorend netwerk - aan het opzetten was, waartoe reeds een investering was gedaan. Het met deze investering - die in de boekhouding van de organisatie is opgenomen - gemoeide geld kan niet anders dan van misdrijf afkomstig zijn. Immers, verdachten hebben aan de criminele organisatie deelgenomen, niet is gebleken dat deze organisatie legale inkomsten heeft gehad, terwijl het de verdachten ook aan voldoende legale inkomsten ontbreekt om een dergelijke investering te doen. Verdachten hebben geen van allen een verifieerbare, op voorhand niet onaannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze investering. Door de opbrengsten van illegale praktijken aan te wenden voor de investering in een op het eerste gezicht legale handel, kan worden vastgesteld dat witwassen eveneens een oogmerk van de organisatie is geweest.
Ten slotte is tenlastegelegd dat de organisatie tot oogmerk had het voorbereiden van moord, brandstichting en/of diefstal met geweld/afpersing. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van dit laatste oogmerk (diefstal met geweld en/of afpersing) niet is gebleken.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een bende die beschikte over twee snelle gestolen auto’s met valse kentekenplaten, waarvan één voorzien was van petflessen met benzine, en een arsenaal aan (automatische) wapens, waaronder Kalasjnikovs. De bende hield zich bezig met het nagaan van de gangen van bepaalde mensen door ze, vanuit op andermans naam gehuurde auto’s [17] met behulp van peilbakens te volgen [18] en ze heimelijk te filmen. [19] In de administratie wordt gewag gemaakt van de kosten die deze “spotters” maken (camera’s, huurwagens, trackers/peilbakens). Daarnaast wordt op diverse momenten gesproken over het doodschieten van mensen, zoals hiervoor weergegeven. Ten slotte wordt gewezen op de post in de administratie op 1 december 2014, waarin honderdduizend euro uitgaat aan “Hitter”. [20] Verdachten hebben de stelling van politie en justitie dat met deze term een moordenaar wordt bedoeld [21] niet kunnen of willen ontkrachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de organisatie tevens tot oogmerk had het plegen van liquidaties, die bestaan uit het vermoorden van één of meer personen, waarna de auto die daarbij wordt gebruikt tijdens de vlucht in brand wordt gestoken teneinde sporen te wissen. Bij een dergelijke autobrand, die veelal heftig en uitslaand is, is bijna per definitie gemeen gevaar voor goederen te duchten.
Het tenlastegelegde oogmerk op het
voorbereidenvan liquidaties komt de rechtbank onlogisch voor. Voorbereiding (artikel 46 Sr) komt na artikel 45 Sr (poging) en is in het leven geroepen om niet gerealiseerde misdrijven, die om andere redenen dan een vrijwillige terugtred, nog niet tot een begin van een uitvoering zijn gekomen toch strafbaar te kunnen stellen. Het is moeilijk voorstelbaar dat het oogmerk van een criminele organisatie is gericht op onvoltooide misdrijven. Waar de officier van justitie de verdachten ziet als de “afdeling werkvoorbereiding” verliest hij uit het oog dat deze afdeling deel uitmaakt van de organisatie die liquidaties zelf op het oog heeft. Daarnaast levert de verweten voorbereiding (opsporen en/of observeren van beoogde slachtoffers, wapens en auto’s met petflessen met benzine leveren) telkens een deelnemingsvorm aan de liquidatie zelf op. Voor het bestaan van een criminele organisatie is ten slotte niet vereist dat de deelnemers aan de organisatie de misdrijven zelf plegen.
Bij requisitoir heeft de officier van justitie nog schriftelijk toegelicht [22] dat, indien de rechtbank dit oordeel zou vellen, ook kan worden geconcludeerd dat de organisatie het oogmerk had op de gronddelicten zelf. Op dit (subsidiaire) standpunt is door de verdediging geen verweer gevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van denaturering van de tenlastelegging geen sprake is indien zij bewezen acht dat de organisatie ook moord en brandstichting tot oogmerk heeft gehad.
Deelneming/rol van verdachte
Verdachte heeft binnen de organisatie de rol van “spotter” vervuld. Hij is samen met [medeverdachte 6] op 13 februari 2015 gecontroleerd in Purmerend, niet ver van de woning van [persoon 2] , één van de personen die binnen dit onderzoek heimelijk is gefilmd. [23] Zijn stem, alsmede die van [medeverdachte 6] is te horen op heimelijke filmopnamen van [getuige 1] . [24] Hij praat met [medeverdachte 4] over standby staan. [25] Hij is “ [verdachte] ” over wie wordt gesproken door medeverdachten (bijvoorbeeld in een gesprek tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] over sleutels die ergens moeten worden neergelegd zodat [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ) en [verdachte] (verdachte) er ook bij kunnen). [26] Als hij wordt aangehouden op 3 februari 2016 is hij in bezit van een PGP-telefoon waarin berichten worden gevonden die erop duiden dat hij op 2 februari 2016 in Amersfoort aan het spotten was en hierover communiceerde met onder meer [medeverdachte 7] . [27] Ofschoon dit laatste buiten de tenlastegelegde periode valt, sterkt het de rechtbank in haar overtuiging dat dit ook binnen de tenlastegelegde periode verdachtes rol in de organisatie was. Verdachte heeft geen enkele uitleg willen geven over al deze belastende informatie, wel dat hij medeverdachten kent als jongens met wie hij is opgegroeid. [28]
4.4.3.
Voorbereidingshandelingen (feiten 1, 2 en 3)
Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met anderen de hiervoor genoemde voorwerpen en vervoermiddelen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die goederen bestemd waren tot het begaan van moord op een of meerdere personen (feit 1), brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing (feit 2) en diefstal met geweld, dan wel afpersing (feit 3).
Het spreekt voor zich dat de genoemde middelen (wellicht met uitzondering van de SD-kaartjes, handschoenen en telefoons) naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik bestemd kunnen zijn tot het begaan van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde misdrijven. De vraag die hier echter centraal staat is of met voldoende bepaaldheid is gebleken welk misdadig doel verdachte en zijn medeverdachten met het gebruik van die voorwerpen voor ogen hadden. Hierbij hoeft het weliswaar nog niet te gaan om een naar tijd en plaats gespecificeerd misdrijf, maar moet wel sprake zijn van een min of meer concreet strafbaar feit. [29]
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende bepaaldheid is gebleken welk crimineel doel verdachte en zijn medeverdachten voor ogen hebben gehad. Weliswaar heeft verdachte – zoals hiervoor overwogen – deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van liquidaties (moord gevolgd door brandstichting) tot oogmerk had, echter uit het onderzoek Koper is onvoldoende bewijs verkregen om te spreken van een concreet voorbereid misdrijf. De rechtbank deelt de visie van het Openbaar Ministerie niet dat slechts de aard (kwalificatie) van het voorbereide misdrijf moet komen vast te staan. [30] Voor het bewijs dat de tenlastegelegde voorwerpen “
bestemd waren tot het begaan vandatmisdrijf”moeten naar het oordeel van de rechtbank ook de contouren van het (feitelijk) te plegen misdrijf blijken.
Zo ligt het voor de hand dat bij de voorbereiding van een moord, het voor de daders in beginsel duidelijk is wie het slachtoffer zal zijn. Op de aangetroffen SD-kaartjes zijn heimelijk gemaakte opnames aangetroffen van verschillende personen, maar niet is gebleken wat de precieze plannen waren met deze mensen. Inzake [persoon 1] kan worden vastgesteld dat [getuige 2] en [persoon 3] zijn gefilmd in november 2014 en dat in juni 2015 een baken is geplaatst onder de auto van [getuige 3] . Eveneens in juni 2015 spreken [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] over “de kale en die Joego die ons daarheen gaan brengen”. [persoon 1] heeft weliswaar verklaard over de dreiging die hij voelt vanuit een bepaalde richting, maar niet is komen vast te staan wat er met hem diende te gebeuren. Het kan zijn dat [persoon 1] zou moeten worden doodgeschoten, maar een gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving of een afpersing of een enkele bedreiging behoort ook tot de mogelijkheden. Het zwijgrecht waarop verdachten zich hebben beroepen, mag in dit geval niet tot de conclusie leiden dat het zwaarste misdrijf werd voorbereid. Van de overige heimelijk gefilmde personen is nog minder komen vast te staan of verdachte en zijn medeverdachten iets van plan waren in de richting van deze personen en zo ja, wat die plannen dan inhielden.
Slotsom is dat verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3.
4.4.4.
Softdrugs (feit 6)
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte 1453 gram hasjiesj en hennep voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 5:
in de periode van 1 februari 2015 tot en met 15 juli 2015 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- opzetheling als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht en
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, en
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht;
ten aanzien van feit 6:
op 3 februari 2016 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 1453 gram hasjiesj en hennep.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder de nummers 5, 6 en 8 op de beslaglijst dienen te worden verbeurdverklaard. Het inbeslaggenomen geld (nummers 1, 2 en 3) dient aan verdachte terug te worden gegeven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte in elk geval geen langere gevangenisstraf wordt opgelegd dan reeds in voorarrest doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank acht anders dan het Openbaar Ministerie niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven waaronder moord, brandstichting en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Ook heeft hij een handelshoeveelheid hasjiesj en hennep voorhanden gehad. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt enerzijds bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar anderzijds ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Deze organisatie was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, zoals onder meer is gebleken uit de aangetroffen administratie. Deze administratie bestrijkt een periode van anderhalf jaar, tot de dag van de ontdekking van de wapenarsenaal. Gedurende deze periode is een breed scala aan activiteiten en transacties van de organisatie nauwkeurig en zeer gedetailleerd bijgehouden. De administratie geeft blijk van een omvangrijke, professionele en gestructureerde bedrijfsvoering van een zeer actieve organisatie, waarin in anderhalf jaar negentien miljoen euro omging. Opvallend zijn de daarin voorkomende kostenposten van de deelnemers zelf als zodanig benoemd: “spotter”, “hitter”, “junior spotter”. Het oogmerk van de organisatie bestond uit onder meer het plegen van moord, en het – kennelijk met het oog op het plegen van dit maar wellicht ook andere misdrijven - voorhanden hebben van een enorm wapenarsenaal. Moord is het zwaarste commune misdrijf dat ons Wetboek van Strafrecht kent, dit hoeft geen verder betoog.
Gelet op de combinatie van de ernst van het oogmerk (moord) het bedrijfsmatige en professionele karakter van de werkzaamheden en de hoge mate van activiteit van de organisatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van de organisatie tot een grote mate van ontwrichting voor de samenleving en de openbare orde leidt. Een ergere soort van criminele organisatie valt moeilijk te bedenken, en de rechtbank neemt verdachte de deelname daaraan dan ook zeer kwalijk.
Verdachte heeft zo’n vijf maanden deelgenomen aan deze organisatie. Hij had een actieve en belangrijke rol als spotter, maar wordt door de rechtbank niet gezien als één van de belangrijkste deelnemers van de organisatie. Gelet op de aard van de organisatie en de rol van verdachte daarin, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur moet worden opgelegd.
Verdachte heeft ter zitting weinig willen verklaren over de hem verweten gedragingen en over zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft dan ook maar een beperkt beeld gekregen van de persoon van verdachte en van zijn beweegredenen om deel te nemen aan de criminele organisatie. Hij heeft in elk geval geen blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen. De rechtbank weegt dat ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Verdachte is blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2016 enkele malen eerder veroordeeld wegens onder meer gekwalificeerde diefstallen en wapenbezit. Ondanks deze veroordelingen heeft verdachte kennelijk ervoor gekozen zijn criminele leven voort te zetten. Ook dat weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee.
Verdachte woonde tot zijn aanhouding samen met zijn vriendin en heeft een dochter. Dit is geen omstandigheid die ten voordele dan wel ten nadele van verdachte een rol speelt.
Verdachte heeft, met een onderbreking van de voorlopige hechtenis in een andere zaak van ongeveer drie weken, van 3 februari 2016 tot heden voor deze zaak in voorarrest gezeten.
Hoewel de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, is zij van oordeel dat dat niet dient te leiden tot een lagere straf dan geëist omdat de rechtbank de deelname aan deze organisatie en de rol van verdachte daarin – zoals hierboven uiteengezet - als uitermate ernstig kwalificeert; ernstiger dan de officier van justitie.
Alles overziende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
8.4.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1. euro (TR383.02.01.001)
2. 1000 euro (TR383.02.01.002)
3. 135 euro (TR383.03.03.001)
5. Blackberry telefoon (TR383.01.03.001)
6. USB-stick (TR383.01.04.001)
8. Blackberry telefoon (TR383.03.04.001)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen genoemd onder de nummers 5, 6 en 8 van de beslaglijst behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder feit 5 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank beveelt de teruggave van de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2 en 3 van de beslaglijst aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 5:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde voorwerpen genoemd onder de nummers 5, 6 en 8 van de beslaglijst, te weten een Blackberry telefoon (TR383.01.03.001), een USB-stick (TR383.01.04.001) en een Blackberry telefoon (TR383.03.04.001).
Gelast de teruggave aan verdachtevan de op de beslaglijst genoemde geldbedragen onder de nummers 1, 2 en 3, te weten 525 euro (TR383.02.01.001), 1000 euro (TR383.02.01.002) en 135 euro (TR383.03.03.001).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. C.P.E Meewisse en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman en mr. L.S. Janse van Mantgem, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal bevindingen ‘straattaal en bijnamen’ (rubriek B, deel 3, p. 1170)
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] (rubriek F, deel 2, p. 324-340)
4.HR NJ 2008, 72
5.Bv. HR NJ 1998, 225
6.HR NJ 2008, 72
7.Bv NJ 2007, 336
8.Processen-verbaal bevindingen ‘notitieboekje’ (rubriek G, deel 1, p. 63-71 en p. 113-207)
9.Processen-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 3, p. 1172 en deel 4 p. 1612 ev)
10.Proces-verbaal van identificatie (rubriek B, deel 2, p. 838 ev) proces-verbaal OVC Megane 11 juni 2015, rubriek E, deel 2, p. 425: [medeverdachte 8] noemt [medeverdachte 7]
11.Proces-verbaal BOB-dossier, p. 2314
12.Processen-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 2, p. 686 ev PGP [medeverdachte 6] ; deel 3, p. 1274 ev PGP [verdachte] en deel 3, p. 1371 ev PGP [medeverdachte 8] )
13.Bv Rubriek E, OVC Volkswagen Golf, p. 372 ev
14.Rubriek G, p. 1371 ev
15.Proces-verbaal bevindingen ‘notitieboekje’ (rubriek G, deel 1, p. 204)
16.Proces-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 1, p. 130)
17.Proces-verbaal zaaksdossier criminele organisatie, ZD-04, p.32; proces-verbaal bevindingen PGP [medeverdachte 6] (rubriek G, deel 2, p. 688: over naam van de waggie)
18.Bv Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 4, p. 1393 ev [getuige 3] )
19.Bv processen-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 4, p. 1380 ev [getuige 2] en [persoon 3] ; rubriek G, deel 2, p. 366 ev [getuige 1] ; rubriek G, deel 1, p. 244 ev en rubriek B, deel 2, p. 700 ev [persoon 2] )
20.Proces-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 1, p. 133)
21.Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 3, p. 1169)
22.Requisitoir pag. 65-66
23.Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 2, p. 859-867)
24.Proces-verbaal stemherkenning (rubriek B, deel, 2 p. 813-814)
25.Proces-verbaal OVC Renault Megane (rubriek E, p. 99)
26.Proces-verbaal OVC Renault Megane (rubriek E, p. 317)
27.Proces-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 3, p. 1274 ev en p. 1401-1403)
28.Proces-verbaal verhoor verdachte (PD [verdachte] , p. 113)
29.Bv AG [naam] , rvo 10-11: ECLI:NL:PHR:2016:715
30.Requisitoir p. 34