ECLI:NL:PHR:2016:715

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15/02862
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 15/02862
Zitting: 31 mei 2016
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 22 januari 2015 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “voorbereiding van: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt- gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2. “medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van inbeslaggenomen voorwerpen, zoals in de bestreden uitspraak nader omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 15/01564. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelbehelst ten aanzien van feit 1 de klacht dat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte diefstal met geweld dan wel afpersing voor ogen stond.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 14 november 2013 in Nederland, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf van diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging, opzettelijk drie vuurwapens (een Walther pistool en twee Skorpion machinepistolen, waarvan één doorgeladen) en twee breekijzers en twee vuisthamers en handschoenen en petten en donkere kledingstukken en shoppertassen, bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad”.
6. Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij het bestreden arrest als bedoeld in art. 365a Sv. Deze bijlage houdt onder meer in:
“8. Een proces-verbaal van relaas met nummer 2013277670 van 14 november 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-110, doorgenummerde pagina’s R-004 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 14 november 2013, omstreeks 19.40 uur, werd de Volkswagen Golf met kenteken [AA-00-AA] , op afrit 21 van de A50 aangereden teneinde verdachten aan te houden. De verdachte [medeverdachte 1] werd als bestuurder aangehouden. Omstreeks 19.45 uur werd de verdachte [verdachte] aangehouden op de Rijksweg A50. Op de achterbank van de Volkswagen Golf werden in een tas twee vuurwapens aangetroffen, gelijkend op een Skorpion machinepistool en een pistool. In de berm nabij de Volkswagen Golf werd een vuurwapen aangetroffen gelijkend op een Skorpion machinepistool.
In dit proces-verbaal zijn op pagina R-005 en R-006 twee foto’s opgenomen van de vuurwapens zoals deze werden aangetroffen.
(…)
17. Een proces-verbaal van bevindingen OVC met nummer 2013277670 van 6 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T389, doorgenummerde pagina’s 349 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 10 november 2013 is in de Volkswagen Golf GTI met kenteken [AA-00-AA] een technisch hulpmiddel ingebouwd om de communicatie gevoerd in het voertuig op te nemen en de locatie van het voertuig vast te stellen.
Hierbij werd de volgende communicatie opgenomen en uitgeluisterd:
Gesprek 21, gevoerd op 14 november 2013 van 18.09.07 uur tot 19.51.37 uur, waarbij aanvangslocatie van het voertuig is Akbarstraat te Amsterdam en eindlocatie van het voertuig is Apeldoornseweg te Arnhem.
18.09.56:
NN: Hé wie hebt die blaadje? [...] (fon.) jij hebt die blaadje toch?...
(...)
18.15.13:
NN: Maar jij moet rechts, want jij moet de vluchtstrook kunnen pakken als er wat gebeurt he
NN : Jaaa.
NN: Dat moet jij altijd... als er wat gebeurt.
(...)
18.17.55:
NN: Hebben wij maar één scrubie (fon.) niet twee? Hebben we maar één scrubie (fon.)... met zijn vijven?
(...)
18.20.15:
NN: Hoe lang hebben jullie er toen over gedaan? Hoe lang nog dan [verdachte] ?
NN: Als je een barkie rijdt ben je er in een uur.
(...)
18.25.33:
NN : ... afslag Watergraafsmeer... voor de A1 ...
(...)
19.30.52:
NN: Hij was toch ... n.t.v. ... Arnhem ... n.t.v. ... om waarschijnlijk te doen...
NN: n.t.v. ... Apeldoornseweg N784...
19.31.10:
NN: Daar komt ie.
NN: Ja? ... De Scotu...
NN: Ga, ga, gas, gas... snelweg...
(...)
19.31.30:
::”Waar was hij dan?
NN: ... Scotu... of niet... ja?
19.32.09:
NN: ... je bent al te laat...
NN: Het is niet die kant, je moet een andere weggetje hebben... Apeldoornseweg...
19.32.46:
NN: ... bullshit... let gewoon op die ding, dit blaadje...
19.32.56:
NN: ... let gewoon op die ding... en klaar, ik weet het klaar...
NN: Je kent hier de weg toch?
19.33.26:
NN: Houdt rechts aan van Arnhem en voeg in voor Apeldoornsseweg N784, pak verderop de Apeldoornseweg en sla linksaf naar de Hoeksingel...
(...)
19.34.43:
NN: ...Nooit doen met tom, nooit gelijk er naar toe, dit dat...
19.34.55:
NN: nee Scotu, Scotu. Gas, gas, ga is naar rechts...
19.35.08:
Klap te horen, geluid zacht aanhouding van verdachte(n).
(…)
20. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2013277670 van 3 februari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-016, doorgenummerde pagina's 341 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Uit vijf overvallen op juweliers gepleegd in de tweede helft van 2013 valt een bepaalde modus operandi op te maken. De volgende kenmerken zijn daarbij onder meer van belang:
- overval vindt plaats op druk winkeltijdstip meerdere overvallers
- donkere kleding en het hoofd bedekt met muts, pet en/of capuchon
- gebruik van één of meer (automatische) vuurwapen(s)
- gebruik van mokers c.q. (vuist-)hamers
- gebruik van sporttassen c.q. big shoppers.”
7. Het hof heeft voorts ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen:
“De verdediging heeft voor de feiten 1 en 2 vrijspraak bepleit bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het doel van de rit van Amsterdam naar Arnhem niet duidelijk is geworden en dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de in en bij de auto aangetroffen wapens en andere voorwerpen. Daarnaast zou verdachte niet hebben geweten dat de auto waar hij in zat van misdrijf afkomstig was.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende.
De verdachte en zijn medeverdachten wonen in Amsterdam. Op 14 november 2013 is de verdachte in een Volkswagen Golf met zijn medeverdachten uit Amsterdam vertrokken. Met behulp van een in de auto ingebouwd technisch hulpmiddel is de in de auto gevoerde communicatie opgenomen waarbij de aanvangslocatie de Akbarstraat in Amsterdam was (18.09.07 uur) en de eindlocatie de Apeldoornseweg te Arnhem (19.51.37 uur), waar de auto door de politie tot stilstand werd gedwongen.
Uit deze opname blijkt dat één van de inzittenden vraagt wie het blaadje heeft, dat op het blaadje moet worden gelet en dat werd gezegd:
“nooit doen met torn, nooit gelijk er naar toe”. Voorts wordt door één van de inzittenden tegen de bestuurder gezegd dat hij naar rechts moet want dan kun je de vluchtstrook pakken als er wat gebeurt. Eén van de inzittenden vraagt: ”
hoe lang hebben jullie er toen over gedaan? Hoe lang nog dan [verdachte] ’waarop door een inzittende wordt geantwoord:
“als je een barkie(het hof begrijpt: 100)
rijdt ben je er in een uur”.Vlak voordat de auto door de politie tot stilstand wordt gedwongen, zegt één van de inzittenden: “
nee scotu. Gas, ga is naar rechts”.
Uit de bevindingen van de verbalisanten blijkt dat de bestuurder van de auto bij het tot stilstand dwingen hiervan uitstuurde naar rechts en de berm in reed en toen tegen een lichtmast tot stilstand kwam. Drie inzittenden verlieten vliegensvlug de auto en renden weg. De medeverdachte [medeverdachte 1] is in de auto blijven zitten en werd direct aangehouden. De verdachte is vervolgens op korte afstand van de auto door de politie aangehouden en de medeverdachte [medeverdachte 2] is later die avond door de politie aangehouden in een bus in Arnhem. Die dag was het koopavond in Arnhem.
In en bij de auto zijn voorwerpen aangetroffen waaronder een pistool en twee pistoolmitrailleurs, breekijzers, vuisthamers, handschoenen, petten, kledingstukken en plastic shoppers. Op het pistool is DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de hierboven vastgestelde feiten, de verdachte en zijn medeverdachten een plan hadden voorbereid om naar Arnhem te reizen met een crimineel doel hetgeen ook voor een gemiddelde rechtsgenoot duidelijk is. Er was onder meer sprake van een voorverkenning, een routebeschrijving en een vooraf bepaalde (globale) aankomsttijd. Het plan voorzag voorts in een voortijdige vluchtmogelijkheid via de vluchtstrook. Verdachten probeerden bij de politieblokkade langs de politieauto's te rijden en vervolgens toen dit niet lukte, sloegen drie inzittenden van de Volkswagen Golf op de vlucht. Het hof acht bewezen dat de verdachte een van de inzittenden was van deze auto gelet op de tijd en plaats van zijn aanhouding. Daarnaast heeft de verdachte niets willen verklaren over de reden van zijn reis naar Arnhem terwijl een ontzenuwende verklaring gelet op de hem voorgehouden verdenking toch wel voor de hand zou liggen.
Gelet op de overweging van het hof dat de verdachte een crimineel doel voor ogen had, is er bij hem sprake van opzet op het voorhanden hebben van de hierboven genoemde voorwerpen welke voorwerpen gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook bestemd zijn voor het begaan van een misdrijf.
De stelling van de verdediging dat de verdachte niet op de hoogte was van de in de auto aanwezige voorwerpen, waar onder het na het treffen met de politie in de directe nabijheid van de auto aangetroffen doorgeladen vuurwapen, acht het hof onder de beschreven omstandigheden ongeloofwaardig. Hoewel de verdediging op dit punt geen verweer heeft geformuleerd, is het hof van oordeel dat, gelet op de aard van de aangetroffen voorwerpen in onderling verband gezien en het beschreven planmatig handelen van verdachte en zijn medeverdachten, bewezen verklaard kan worden dat het gaat om de in de tenlastelegging genoemde misdrijven diefstal met geweld en/of afpersing. Het op een koopavond naar een stad rijden met vuurwapens waaronder twee pistoolmitrailleurs, waarvan één doorgeladen, munitie, verhullende kleding, breekijzers/vuisthamers en lege tassen wijst op de intentie van het toepassen van geweld en/of dreigen met geweld en het met gevulde tassen terugkomen van de reis.”
8. In het eerste lid van art. 46 Sr is de voorbereiding van ernstige misdrijven strafbaar gesteld:
“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”
9. Voor strafbaarheid van voorbereiding gelden gelet op de wettekst een aantal vereisten. [1] Onder meer moet er sprake zijn van (objectief) gedrag. In dit geval is het voorhanden hebben bewezen verklaard en daarover klaagt het middel niet. Als tweede objectieve geldt de aanwezigheid van de in de wet genoemde voorbereidingsmiddelen. De in het onderhavige geval bewezenverklaarde middelen zijn de volgende voorwerpen: vuurwapens, breekijzers vuisthamers, handschoenen, petten, donkere kledingstukken en shoppertassen. Die voorwerpen moeten bestemd zijn voor het begaan van ‘dat’ misdrijf. Als subjectieve eis geldt dus dat de voorwerpen moeten kunnen dienen tot het begaan van een misdrijf of een criminele bestemming hebben. De voorwerpen kunnen in hun gezamenlijkheid [2] worden beoordeeld op de vraag of de bestemming ervan crimineel is. Als ik het goed zie wordt in het middel de criminele bestemming van de voorwerpen niet betwist [3] en dat lijkt mij gelet op hetgeen is aangetroffen ook nogal onbegonnen werk. Als volgende – eveneens subjectieve – eis geldt opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm. Ik begrijp het middel zo dat het bewijs van opzet wordt betwist.
10. Opzet op de aanwezigheid van voorwerpen bestemd tot het begaan van ‘dat’ misdrijf moet worden bewezen. De steller van het middel verwijst naar De Hullu die er op heeft gewezen dat het opzet niet altijd eenvoudig kan worden bewezen en daarom een belangrijke beperking van de strafbare voorbereiding vormt. De Hullu voegt daaraan toe – het is in de onderhavige casus mijn inziens van toepassing – dat wanneer mensen zich bijvoorbeeld met vermommingen en wapens in een auto met draaiende motor bevinden daaruit meestal wel kan worden afgeleid dat zij slechte plannen hebben, maar nog niet zonder meer welke plannen dat precies zijn. [4] Het gaat hier om de vraag of het misdadige doel wel voldoende is bepaald of anders – en in de woorden van de Hoge Raad – gezegd of uit de bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk misdadig doel verdachte met het gebruik van de voorwerpen voor ogen had. [5] De steller van het middel is van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen op zich zelf bezien even goed geschikt zijn voor andere feiten, zoals moord, zware mishandeling, bedreiging, wederrechtelijke vrijheidsberoving en dergelijke. Het bewijs van het opzet moet inderdaad ‘dat’ misdrijf wat nader bepalen. Mij lijkt overigens reeds enige nadere bepaling te ontlenen aan de omstandigheid dat ook de shoppertassen als voorbereidingsmiddel zijn gekwalificeerd. Die tassen passen niet bij moord, zware mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving, althans in het algemeen [6] niet. Ze passen meer bij een mogelijkheid om de buit te vervoeren na een gewelddadig vermogensdelict.
11. Van een nader bepaald, min of meer concreet strafbaar feit was in zoverre wel sprake nu het hof betekenis toekent aan een voorverkenning, een routebeschrijving, een vooraf bepaalde (globale) aankomsttijd, de voorziening van een vluchtmogelijkheid en de daadwerkelijke onttrekking aan de aanhouding. Deze door het hof in de bewijsoverweging feitelijk vastgestelde omstandigheden worden in cassatie niet betwist. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk aan deze omstandigheden betekenis toegekend teneinde tot uitdrukking te brengen dat verdachte niet uit was op een waar dan ook te plegen willekeurig strafbaar feit, maar dat het opzet was gericht op een feit dat moest worden gepleegd op de avond van de aanhouding in de directe omgeving van de plaats van aanhouding (Arnhem).
12. Het onderhavige geval wijkt hiermee af van de beide al eerder in een noot genoemde gevallen uit 2014. [7] Dat het de verdachte en zijn medeverdachten voor ogen stond een diefstal met geweld en/of afpersing te plegen heeft het hof hier niet slechts afgeleid uit de omstandigheid dat de aangetroffen vuurwapens, breekijzers, vuisthamers, handschoenen en petten en donkere kledingstukken en (lege) shoppertassen geschikt zijn om een dergelijk misdrijf te plegen. Het hof heeft hier bovendien vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op het moment van hun aanhouding daadwerkelijk op weg waren om het in de bewezenverklaring omschreven misdrijf te plegen. Zij volgden in de auto een vooraf geprepareerde route, wilden geen gebruik maken van elektronische navigatie en waren kennelijk zeer beducht voor politie. Het oordeel van het hof dat het, gelet op bedoelde gedragingen in samenhang met de aangetroffen voorwerpen, niet anders kan zijn dan dat de verdachte en zijn medeverdachten het opzet hadden een gewelddadig vermogensdelict als in de bewezenverklaring omschreven te plegen, is niet onbegrijpelijk.
13. Dat het uiteindelijke concrete doel van de reis onbekend is gebleven, maakt daarbij geen verschil. Het hof heeft vastgesteld dat uit het handelen van verdachte en zijn medeverdachten in concreto gevaar uitging, het heeft evenwel niet kunnen vaststellen welk gevaar dat precies was. Voor strafbaarheid op grond van art. 46 Sr is echter überhaupt niet vereist dat wordt vastgesteld dat sprake is van concrete gevaarzetting, dat het handelen in abstracto gevaar voor een gewelddadig vermogensdelict oplevert is voldoende. [8] Dat laatste kan uit de bewijsvoering zonder meer worden afgeleid.
14. Het hof heeft in de bewijsoverweging niet toegelicht wat de betekenis is van bewijsmiddel 20 voor de bewijsvoering. Over het gebruik van bewijsmiddel 20 wordt in cassatie niet geklaagd. [9] Bewijsmiddel 20 beoogt kennelijk het voorbereide misdrijf en het daarop betrekking hebbende opzet nader te concretiseren. Het hof noemt immers een aantal omstandigheden [10] die duiden op een modus operandi die is gebruikt bij vijf overvallen op juweliers in de tweede helft van 2013.
15. De toelichting op het middel richt zich nog tegen de vaststelling in de bewijsoverweging dat het die dag koopavond in Arnhem was. De feitelijke juistheid van de vaststelling wordt niet betwist, maar deze vaststelling zou geen betekenis hebben nu winkels vaker wel dan niet open zijn. In de bewijsoverweging zelf wordt niet geëxpliciteerd welke betekenis [11] het hof heeft toegekend aan de vaststelling dat het koopavond was. Wel noemt het hof de omstandigheid dat het en koopavond betrof eveneens in de laatste zin van de bewijsoverweging. De bewijsvoering wordt door de vaststelling dat de winkels open zijn niet zonder meer onbegrijpelijk zodat zelfs als die vaststelling niet relevant is dat nog niet tot cassatie behoeft te leiden. Ook zonder de vaststelling dat sprake was van koopavond, is de bewezenverklaring zonder meer toereikend gemotiveerd.
16. Het middel faalt.
17. Het
tweede middelklaagt dat de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend is gemotiveerd, nu uit de bewijsvoering niet kan blijken van betrokkenheid van de verdachte bij het grondfeit waarop de voorbereidingshandelingen waren gericht. Daartoe wijst de steller van het middel er terecht op dat niet is vereist dat voorbereidingshandelingen zijn gericht op een door de voorbereider zelf (mede) te plegen delict. [12] Wanneer dat (mede)plegen evenwel in de tenlastelegging en bewezenverklaring is opgenomen dient die betrokkenheid uiteraard wel uit de bewijsvoering te kunnen volgen.
18. Uit de reeds hiervoor ten aanzien van het eerste middel reeds deels aangehaalde bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte niet alleen aanwezig was in de auto die op weg was naar de locatie waar het feit waarop de voorbereidingshandelingen waren gericht zou worden gepleegd, maar eveneens dat de verdachte aanwijzingen gaf over de te volgen route. In die vaststellingen ligt besloten dat de verdachte niet alleen op dat moment een rol heeft gespeeld maar ook bij de planning van het feit was betrokken aangezien hij de te rijden route had voor verkend. Het oordeel van het hof dat de voorbereidingshandelingen waren gericht op een feit dat door de verdachte zou worden medegepleegd is dan ook niet onbegrijpelijk. In aanmerking genomen dat de verdachte geen verklaring voor zijn aanwezigheid in de auto heeft gegeven, is het oordeel voorts toereikend gemotiveerd.
19. Het middel faalt.
20. Het
derde middelklaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
21. De verdachte, die zich zowel ten tijde van het instellen van het cassatieberoep als ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 30 januari 2015 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 2 oktober 2015 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van zes maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM inderdaad is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dat moet leiden tot strafvermindering.
22. De eerste twee middelen falen. In ieder geval het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het derde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie voor een bespreking van de bestanddelen van voorbereiding bijvoorbeeld A.N. Kesteloo, Strafbaarheid in de voorfase, Deventer 2015, p. 39-53.
2.HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213,.
3.Het hof oordeelt dat ook voor een gemiddeld rechtsgenoot duidelijk is dat naar Arnhem is gereisd met een crimineel doel. De maatstaf is kennelijk ontleend aan Kammerstukken II, 1990/1991, nr. 3, p. 18.
4.De Hullu, Materieel strafrecht, 2015, p. 414/415.
5.HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:920 (onder verwijzing naar HR 28 januari 2014:ECLI:NL:HR2014:179, NJ 2014/107): drie ploertendoders, drie busjes traangas, een koevoet, twee kogelwerende vesten en twee bivakmutsen eveneens aangetroffen in een auto.
6.Dat daarop met enige fantasie zoals ook uit de schriftuur (p. 4) blijkt wel uitzonderingen denkbaar zijn, maakt het niet anders.
7.HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:920 (onder verwijzing naar HR 28 januari 2014:ECLI:NL:HR2014:179, NJ 2014/107).
8.Zie daarover HR 27 mei 2015, ECLI:NL:HR:2014:1233, NJ 2014/338, waar dat nog scherper lag omdat het object waarop de voorbereidingshandelingen waren gericht überhaupt niet bleek te bestaan (voorbereiden van medeplegen van verkrachting van een fictief meisje) en voor verdere literatuurverwijzingen mijn conclusie in de zaak (ECLI:NL:PHR:2014:427) m.n. onder 15.
9.Nu de bewijsvoering zonder meer toereikend is ontbreekt ook het belang om te casseren wegens het gebruik van het op zijn minst wat speculatieve bewijsmiddel 20. Vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.2.5.
10.Het hof heeft het kennelijk anders dan de advocaat-generaal in zijn requisitoir niet aangedurfd om de scooter die zou zijn klaargezet (vgl. ook bewijsmiddel 17 te weten het OVC gesprek over de ene scrubie – straattaal voor scooter – voor vijf personen) en een eerder onklaar gemaakte buitenverlichting bij een Arnhemse juwelier in de beoordeling te betrekken. Indien dergelijke vaststellingen gedaan zouden kunnen worden completeert dat het beeld van een overval op een juwelier.
11.In het middel wordt geen verband gelegd met bewijsmiddel 20 zodat ik daarop ook niet verder zal ingaan.
12.Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 408.