ECLI:NL:RBAMS:2016:7769

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
13/997050-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie, wapenbezit en opzetheling met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen

Op 28 november 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd. Het onderzoek, aangeduid als 'Koper', richtte zich op een criminele organisatie die betrokken was bij ernstige misdrijven, waaronder moord, brandstichting en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere zittingen in september en oktober 2016. De verdachte werd beschuldigd van verschillende feiten, waaronder het medeplegen van voorbereiding van moord, brandstichting, diefstal met geweld, opzetheling van gestolen voertuigen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor het wapenbezit en de opzetheling van twee Audi's, maar sprak de verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot moord en brandstichting, omdat niet met voldoende bepaaldheid was aangetoond welk misdadig doel de verdachte en zijn medeverdachten voor ogen hadden. De rechtbank oordeelde dat de organisatie een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband was, met een oogmerk dat onder andere het plegen van moord inhield. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie in aanmerking nam. De rechtbank verklaarde ook verschillende inbeslaggenomen goederen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/997050-15 (A) 13/997067-16 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 28 november 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd in de [detentie adres] , [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2016, 23 september 2016, 26 september 2016, 29 september 2016, 30 september 2016, 3 oktober 2016, 4 oktober 2016, 10 oktober 2016 en 21 november 2016.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. J. Plooij en H.J. Mous (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Silvis, naar voren hebben gebracht.
Het onderzoek Koper richt zich op de volgende verdachten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 21 juni 2016 kort gezegd - het volgende tenlastegelegd:
(Zaak A)
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorbereiding van moord op één of meer personen in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein en/of Utrecht;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van voorbereiding van brandstichting in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld dan wel afpersing in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik en/of Nieuwegein en/of Utrecht;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzetheling van twee auto’s in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van het voorhanden hebben van een groot aantal wapens, munitie, patroonmagazijnen, handgranaten en geluiddempers in de periode van 1 maart 2015 tot en met 15 juli 2015 te Nieuwegein;
ten aanzien van feit 6:
deelname aan een organisatie in de periode van 1 november 2014 tot en met 15 juli 2015 te Utrecht en/of Nieuwegein en/of (elders) in Nederland, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder opzetheling, witwassen, handelen in strijd met de Wet wapens en munitie voorbereiding van moord, diefstal met geweld, afpersing en/of opzettelijke brandstichting.
(Zaak B)
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het voorhanden hebben van een jammer op 15 juli 2015 te Utrecht;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk aanwezig hebben van 67 gram hasjiesj op 15 juli 2015 te Utrecht.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 1, 2 en 3 in zaak A
Voor zover de verdediging zich ten aanzien van dit verweer heeft aangesloten bij wat mr. Van der Horst in de zaak van [medeverdachte 6] naar voren heeft gebracht, geldt dat verweer als hier ingevoegd. Samengevat houdt het verweer in, dat de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3 nietig moet worden verklaard, omdat die niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende. De tenlastelegging heeft een grondslagfunctie en een informatiefunctie. De rechter moet weten wat hij te onderzoeken heeft en de verdachte moet weten waartegen hij zich dient te verdedigen. De reikwijdte van het in de tenlastelegging onder 1 respectievelijk 3 geformuleerde verwijt is tijdens eerdere pro forma/regie-zittingen onderwerp van discussie geweest. De officier van justitie heeft daarbij uitgelegd dat dit verwijt zich niet beperkt tot voorbereidingshandelingen ten aanzien van één of enkele van de in het dossier naar voren komende namen. Daarbij heeft hij expliciet aangegeven dat het de bedoeling van het Openbaar Ministerie was om de beoordeling van het verwijt – globaal aangeduid als voorbereidingshandelingen ter zake misdrijf - aan de rechtbank voor te leggen ten aanzien van alle namen die binnen het onderzoek Koper en binnen de tenlastegelegde periode naar voren komen. Ten tijde van de inhoudelijke behandeling heeft de officier van justitie herhaald dat de woorden ‘het misdrijf’ telkens op het gronddelict zien, waartoe (meerdere) voorbereidingen ten aanzien van ‘één of meerdere personen’ zijn getroffen.
Hoewel het gebruik van de woorden ‘telkens’ en ‘meermalen gepleegd’ bij het formuleren van de voorbereidingshandelingen de tenlastelegging ten goede was gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank de hierboven weergegeven uitleg van de tenlastelegging onder 1 en 3 niet onverenigbaar met de bewoordingen ervan. Ook wist de verdediging, gelet op het verhandelde tijdens de eerdere zittingen, toen de officier van justitie zijn beschuldiging jegens verdachten heeft geëxpliciteerd, waartegen zij zich moest verdedigen.
Ten aanzien van feit 2 miskent het verweer ten eerste dat artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarstelling behelst van meerdere gedragingen, waaronder brandstichting en ontploffing, zodat er geen sprake is van voorbereiding van verschillende misdrijven. Verder is niet vereist dat reeds in een alternatieve/cumulatieve tenlastelegging van de voorbereiding van (één van) deze gedragingen, de vermelde middelen gekoppeld worden aan (één van) de gedraging(-en). De stelling dat er sprake is van twee verschillende strafbare voorbereidingen van twee verschillende misdrijven berust op een onjuiste lezing van de tenlastelegging. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Verder is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In het onderzoek Koper zijn in Maurik twee gestolen snelle auto’s aangetroffen: een Audi S5 en een Audi RS6, beide voorzien van valse kentekenplaten. In de Audi RS6 lagen twee petflessen met benzine. Verder is in Nieuwegein in [naam opslagruimte] een groot aantal vuurwapens - waaronder automatische - aangetroffen, alsmede handgranaten, patroonhouders, geluiddempers, slagpijpjes, ontstekers, veel munitie, kogelwerende vesten en handschoenen. Bij doorzoekingen in Utrecht en omstreken zijn verder bakensets en SD-kaartjes met filmbeelden van heimelijk gefilmde personen (onder wie de later doodgeschoten getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ) en telefoons, waaronder zogenaamde PGP-telefoons, aangetroffen.
Tijdens het onderzoek is onder meer gebleken dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [verdachte] hebben geschoten met (automatische) vuurwapens op een afgelegen plek - door de officier van justitie aangeduid als proefschieten. De gestolen auto’s werden voorzien van brandstof en een nieuwe accu (rijklaar maken). Er is een peilbaken geplaatst onder een huurauto, in gebruik bij getuige [getuige 3] . In diverse afgeluisterde gesprekken wordt gesproken over schieten, ijzers (de rechtbank begrijpt: vuurwapens [1] [2] ), waarbij onder andere wordt gezegd: “hitman at your service”, “hun komen en doen dang dang, kom pang…pfft split. Hup deze in de fik, hup ijzer, doe je de volgende, pang split” “2 vesten (…) 2 PG tjes (…) Het gaat om ijzers, als ie tegen ons zegt ga die kant snel dingen klaarleggen, bam binnen tien minuten hebben we die dinges klaar.” [getuige 3] heeft verklaard - zakelijk weergegeven - dat niet naar hem, maar naar [persoon 1] werd gezocht, kennelijk met het doel hem te vermoorden. [3]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
(Zaak A)
Bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van moord, brandstichting en ontploffing (feit 1 en feit 2). Verdachten zijn planmatig te werk gegaan, gelet op het in kaart brengen van de slachtoffers, gesprekken over liquidaties en het voorhanden hebben van wapens, die door middel van proefschieten werden getest, en die in ‘uitruksets’ gereed werden gemaakt. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachten op ieder willekeurig moment konden beschikken over de voor de uitvoering benodigde middelen. Voor het opzet maakt het geen verschil of men in tijd vlakbij of nog veraf van de liquidatie is. In het verlengde daarvan moeten de twee auto’s - de werkauto’s - worden gezien die rijklaar en DNA-vrij werden gemaakt en werden voorzien van voldoende brandstof en petflessen met benzine, dit alles in afwachting van het moment van die ene ‘actie’, zoals uit PGP-berichten blijkt, met het doel om na het gebruik van de auto bij de uitgevoerde liquidatie deze in brand te steken om opsporing te verhinderen. Dat verdachten zich op hun zwijgrecht hebben beroepen maakt hun opzet op moord en brandstichting des te aannemelijker.
Verdachte heeft regelmatig samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] voorbereidingshandelingen verricht. Hij kan in verband worden gebracht met alle voorwerpen en activiteiten die zien op voorbereiding van moord en brandstichting. Bij hem zijn een USB-stick en SD-kaart aangetroffen met opnames van potentiele slachtoffers waaronder [getuige 1] . De stem van verdachte is hierop herkend. Verdachte was betrokken bij het volgen van de potentiele slachtoffers middels mede door hem aangekochte en gebruikte peilbakens. Verdachte heeft met [medeverdachte 6] een tas met wapens overgebracht van de [straatnaam ] naar [naam opslagruimte] . Verdachte heeft proefgeschoten en hij was feitelijk betrokken bij de Audi’s, hij beschikte immers over sleutels. Ook was verdachte op de hoogte van de beoogde brandstichting, nu in een gesprek met [medeverdachte 5] wordt besproken dat na het gebruik van de wapens voor de liquidatie de auto in de fik gaat.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 nu het dossier hiervoor geen bewijs bevat. Daarbij komt dat veel van de aangetroffen voorwerpen niet bij het misdrijf van afpersing passen.
Feit 4 kan worden bewezen. In twee garageboxen in Maurik stonden twee gestolen auto’s. Verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] , zijn in wisselende samenstelling gedurende een periode van twee maanden regelmatig bij beide garageboxen gezien, waar ze aan de Audi’s werkten. Uit de camerabeelden en OVC-gesprekken valt onder meer op: de heimelijkheid waarmee aan de auto’s wordt gewerkt, de instructies die [medeverdachte 8] aan de medeverdachten gaf, de aandacht voor het schoonmaken ter voorkoming van DNA-sporen en de nachtelijke rit met één van de gestolen auto’s naar een garage in Tiel voor een reparatie. Als heer en meester beschikten zij over beide auto’s. Verdachte was in het bezit van de sleutels van de garageboxen waar de auto’s in stonden als ook van de sleutel van de Audi S5, één van de gestolen auto’s. Verdachte noch zijn medeverdachten hebben een aannemelijke verklaring gegeven voor de gedragingen bij en met de auto’s. Het kan niet anders dan dat zij wisten dat de auto’s waren gestolen. Verdachte heeft verklaard dat de auto’s voor de verkoop waren. Los van het feit dat daaruit volgt dat hij erkent de auto’s voorhanden te hebben gehad, klopt deze verklaring niet met de feiten. Uit de berichten in zijn PGP-telefoon blijkt immers dat het
werkauto’swaren, waarmee ze een
actiezouden doen. Alleen doordat verdachten vermoedden dat de auto’s de aandacht van de politie hadden, wilden ze er van af.
Ook feit 5 kan worden bewezen. Hoewel verdachte geen lichaamssporen heeft achtergelaten in één van de boxen, pleit hem dat niet vrij. Hij is immers op 13 juni 2015 met [medeverdachte 6] naar [naam opslagruimte] gegaan om een tas met wapens weg te brengen, nadat eerder die dag was gesproken over het weghalen van wapens bij hem ( [verdachte] ). Voornoemde tas is op 15 juli 2015 in een kluis teruggevonden. Verdachte was voorts op 23 mei 2015 betrokken bij het testen van wapens. En verder blijkt uit gesprekken dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] sleutels moesten kopiëren voor onder andere verdachte en hij spreekt meerdere keren over
ijzers.Het voorgaande is voldoende om het onderdeel medeplegen te bewijzen.
Ook feit 6 kan worden bewezen. Uit het dossier komt een groep mannen naar voren, van wie een aantal al lang met elkaar is bevriend. Er zijn veel contacten vastgesteld tussen verdachte, [medeverdachte 8] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Ten aanzien van de organisatie die vervolgens in beeld is gekomen, kan op grond van de inhoud van het dossier worden vastgesteld dat het oogmerk bestond uit het plegen van verschillende misdrijven zoals in de tenlastelegging omschreven. Verdachte heeft samen met voornoemde anderen als kern aan die criminele organisatie deelgenomen. Zij waren het meest intensief te linken aan de auto’s en de wapens en hadden veel onderlinge communicatie in relatie tot deze voorwerpen en het plegen van misdrijven middels PGP-telefoons, waarmee zij hun onderlinge communicatie afschermden. Verdachte was samen met hen een zeer actieve deelnemer op uitvoerend vlak door onder meer het volgen en in kaart brengen van slachtoffers en het aanschaffen van bakens daarvoor (de uitgaven hiervoor staan genoteerd in de administratie), het sweapen van voertuigen, het bezig zijn met de gestolen werkauto’s, het voorhanden hebben van wapens en het proefschieten en testen van wapens.
(Zaak B)
Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden kan worden bewezen dat verdachte de jammer en de hasj (feit 1 en feit 2) opzettelijk voorhanden heeft gehad. Deze voorwerpen lagen immers in de woning van verdachte waar hij op dat moment ook verbleef. Hij draagt verantwoordelijkheid voor wat er in zijn huis ligt. Van hem mocht een verklaring over deze voorwerpen worden gevergd en die heeft hij niet gegeven.
4.3
Het standpunt van de verdediging
(Zaak A)
Verdachte dient van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen (feiten 1, 2 en 3) te worden vrijgesproken. Verdachte wist niets van de wapens en kon daar niet over beschikken. Ten aanzien van de auto’s is niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot meerdere levensdelicten. Voorts blijkt niet dat verdachte wist van of kon beschikken over petflessen gevuld met benzine. Bovendien ontbreken de benodigdheden voor een brandstichting nu de benzine uit de petflessen was gehaald en ook de ontstekers missen. In het geval de rechtbank aanneemt dat verdachte betrokken is geweest bij het observeren van een aantal personen, dan blijkt daaruit niet met welk uiteindelijke doel dit gebeurde. Dit blijkt ook niet uit de communicatie via de PGP-telefoons, er is geen enkele keer gerept over de voorbereiding van liquidaties.
Verdachte dient ook van feit 4 te worden vrijgesproken. Niet blijkt dat er voorafgaand aan het eenmalige bezoek van verdachte aan de auto’s in Maurik op 24 mei 2015 mededelingen zijn gedaan over de herkomst en bestemming van de voertuigen. Ook blijkt niet dat hij bij de aanschaf van de voertuigen, bij het klaarmaken en bij het schoonmaken en opruimen van spullen uit de auto’s was betrokken. Volgens verdachte waren de auto’s bestemd voor de verkoop.
Voorts dient verdachte van feit 5 te worden vrijgesproken. Er is geen bewijs dat hij enige wetenschap heeft gehad van de wapens in de kluizen. Er is ook geen bewijs dat verdachte zelfstandig heeft kunnen beschikken over de wapens. Verdachte heeft stellig ontkend wetenschap te hebben gehad van deze kluizen en wapens. Er is op geen enkel wapen een DNA of dactyloscopisch spoor van verdachte aangetroffen. De relatie met deze wapens wordt door het Openbaar Ministerie onder andere gemaakt door de verplaatsing van een tas met wapens vanuit de [straatnaam ] naar [naam opslagruimte] op 13 juni 2015. Uit de feiten en omstandigheden die zich ten aanzien hiervan in het dossier bevinden, blijkt niet dat toen iets in een kluis is geplaatst door de drager van de tas, niet zijnde verdachte. Evenmin blijkt dat verdachte toen wetenschap heeft gekregen omtrent een kluis of dat hij überhaupt toen in een box is geweest. Hij was er bij, niets meer en niets minder. Hij had geen toegang tot deze boxen en kluizen en hij had ook geen sleutel van de kluizen. Ook het vermoedelijk schieten met een wapen op 24 mei 2015 kan niet bijdragen aan een onderbouwing van het wapenverwijt, nu niet vast is te stellen met welk wapen is geschoten en welk kaliber dit wapen had.
Tot slot dient verdachte ook vrijgesproken te worden van feit 6. Voor een criminele organisatie is meer nodig dan de constatering dat er een groepje vrienden is, waarvan een paar mensen al wat langer vrienden zijn en wellicht enige strafbare feiten plegen die volstrekt andersoortig zijn dan de feiten die uit de tenlastelegging volgen.
(Zaak B)
Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken nu het opzet op het voorhanden hebben van de jammer niet kan worden bewezen. Verdachte wist immers niet wat het was.
Ten aanzien van feit 2 bevindt zich in het dossier geen laboratoriumrapport noch een deskundigenverklaring, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
(Zaak A)
4.4.1
Wapens (feit 5)
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte samen met een ander de wapens in de [tas] die in box [nummer 1] is aangetroffen, op 13 juni 2015 voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 13 juni 2015 gingen verdachte en [medeverdachte 6] zonder tas om 20.41 uur de woning van [medeverdachte 6] aan de [straatnaam ] binnen. Om 20.45 uur verlieten zij de woning weer waarbij verdachte een donkere sporttas met zich meedroeg. Vervolgens werd deze sporttas door verdachte neergezet in de kelderbox van genoemde woning waarna [medeverdachte 6] de inhoud van die tas - wapens, kogelwerende vesten en munitie - naar een andere tas overhevelde. Hierna hebben verdachten de kelderbox verlaten. In de hand van [medeverdachte 6] is op dat moment een sporttas te zien. Zij zijn naar [naam opslagruimte] gereden, waar de tas zeer waarschijnlijk in box [nummer 2] is neergezet. De [tas] wordt immers op 15 juli 2015 aangetroffen in box [nummer 1] , in de kluis die op 5 juli 2015 van box [nummer 2] naar box [nummer 1] was verplaatst. Het plaatsen van de tas in box [nummer 2] wordt ook ondersteund door de camerabeelden van [naam opslagruimte] waarop is te zien dat verdachte en [medeverdachte 6] op 13 juni 2015 in de richting lopen van de boxen 351 t/m 526. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 6] beschikten en/of konden beschikken over de sleutels van de boxen in [naam opslagruimte] dan wel van de kluis in de boxen nu uit een OVC-gesprek van 13 juni 2015 om 21:05 uur is af te leiden dat de sleutel vier keer moest worden gekopieerd (de rechtbank begrijpt: de sleutel van de boxen in [naam opslagruimte] ) en dat er voor de kluis
(kloesoe) één sleutel bestond waar iedereen bij moest kunnen. Dat deze sleutels niet bij verdachten zijn aangetroffen doet aan voornoemd oordeel niet af.
Op grond van deze observaties, beelden en het OVC-gesprek is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte 6] zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens en munitie die zich in de tas bevonden en dat zij ook de beschikkingsmacht hadden over de inhoud van die tas.
Verdachte wordt van het voorhanden hebben van de overige wapens, wapenonderdelen en munitie vrijgesproken nu dit op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden bewezen.
4.4.2
Opzetheling (feit 4)
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van twee auto’s.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de auto’s voor de verkoop waren bestemd. Verdere vragen over dit onderwerp heeft hij niet willen beantwoorden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig in het licht van de bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte en zijn medeverdachten zeer heimelijk met deze auto’s omgingen. Zo werden er handelingen verricht met valse kentekenplaten, werd er ‘s nachts een reparatie uitgevoerd, en om het overbrengen van (DNA-) sporen zo veel mogelijk te voorkomen werden de auto’s schoongemaakt met onder andere ammoniakspray waarbij verdachten altijd handschoenen droegen. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte wist dat dat de auto’s van misdrijf afkomstig waren.
4.4.3
Criminele organisatie (feit 6)
Onder organisatie, als bedoeld in artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. [4] Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. [5] Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. [6] Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. [7]
Gelet op de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor de overige bewezenverklaarde feiten, alsmede op wat hierna wordt overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Duurzaamheid en structuur
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt een beeld naar voren van een samenwerkingsverband van een aantal personen, uit de omgeving van Utrecht/Nieuwegein dat zich gedurende geruime tijd heeft beziggehouden met meerdere vormen van criminaliteit.
Hierbij wordt naast de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen ten aanzien van het wapenbezit, de heling van de auto’s en de deelname aan de criminele organisatie in het bijzonder nog gewezen op de zogenoemde administratie die bij [medeverdachte 9] is aangetroffen [8] en aan hem wordt toegeschreven. Deze administratie bestrijkt een periode van anderhalf jaar, waarin chronologisch en op gedetailleerde wijze de inkomsten en uitgaven van allerlei transacties van de organisatie zijn bijgehouden. De administratie getuigt van een zeer actieve, professionele en goed gestructureerde bedrijfsvoering, met een omvang van ongeveer negentien miljoen euro gedurende die periode. Ook al is handel in verdovende middelen niet expliciet als oogmerk vermeld in de tenlastelegging, opvallend is wel het uitgebreide deel van de boekhouding dat hierop lijkt te zijn gericht. In de administratie zijn verder veel posten vermeld die overeenkomen met bevindingen van de politie. Dit gaat onder meer over uitgaven voor opslag, betalingen voor kluizen, een Audi S5 die wordt gekocht voor € 3.500,-, een betaling voor werk aan twee “werkauto’s”, € 7.000,- voor de aankoop van twee trackers, betalingen voor het “sweapen van twee waggies” en voor “sweapen huis”. Er staan betalingen aan spotters vermeld, alsook de bijkomende kosten voor huurauto’s ten behoeve van het spotten, en aantekeningen over jammers. Het boekje behelst veel vermeldingen over “ijzers” (vuurwapens). Op een los blaadje staat dat er vuurwapens (3x AK met maga; 1 x Scorpio) zijn ontvangen. Ook wordt geld ontvangen van en uitgegeven aan (onder meer voor “ijzer”) [medeverdachte 8] (“ [medeverdachte 8] ”) [9] en [medeverdachte 7] (“ [medeverdachte 7] ”). [10] Deze administratie beslaat een langere periode dan tenlastegelegd. In deze administratie worden ook andere (bij)namen genoemd dan die van verdachten, zodat kan worden aangenomen dat ook anderen dan verdachte en medeverdachten hebben deelgenomen aan de organisatie.
Verder wordt gewezen op de onderlinge communicatie via versleuteld berichtenverkeer. Bij alle verdachten zijn één of meerdere zogenaamde PGP-telefoons aangetroffen. [11] Enkele van deze telefoons zijn “gekraakt” door het NFI. Uit dit berichtenverkeer [12] blijkt dat over al dan niet misdadige zaken wordt gecommuniceerd. Verdachten hebben geen verklaring willen geven over deze communicatie of waarom zij van een dergelijke dure en versleutelde communicatievorm gebruik wensten te maken. Overigens hebben verdachten zich jegens de politie en de rechtbank geheel of grotendeels op hun zwijgrecht beroepen - zelfs op ogenschijnlijk onschuldige vragen als wie wie kent - wat de rechtbank sterkt in haar oordeel dat van een crimineel samenwerkingsverband sprake is geweest, nu verdachten onderlinge communicatie kennelijk geheim wensen te houden, terwijl zij in het openbaar niet wensen te communiceren over het verwijt dat hun wordt gemaakt.
Er was dan ook sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Oogmerk
De organisatie beschikte over twee gestolen voertuigen en een arsenaal van (vuur)wapens, waarmee het tenlastegelegde oogmerk tot opzetheling en handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie is gegeven.
Uit OVC-gesprekken [13] , de gekraakte PGP-telefoon van [medeverdachte 8] , [14] de administratie waaruit blijkt dat op 9 juli 2015 € 94.500,- uitging naar [leverancier PGP telefoon] (een leverancier van PGP-telefoons)/Junior [15] , alsmede de negentig bij [medeverdachte 5] aangetroffen PGP-toestellen, [16] die volgens een afgeluisterd gesprek ongeveer € 1.000,- per stuk kosten, leidt de rechtbank af dat de organisatie een handel in PGP-telefoons – al dan niet met bijbehorend netwerk - aan het opzetten was, waartoe reeds een investering was gedaan. Het met deze investering - die in de boekhouding van de organisatie is opgenomen - gemoeide geld kan niet anders dan van misdrijf afkomstig zijn. Immers, verdachten hebben aan de criminele organisatie deelgenomen, niet is gebleken dat deze organisatie legale inkomsten heeft gehad, terwijl het de verdachten ook aan voldoende legale inkomsten ontbreekt om een dergelijke investering te doen. Verdachten hebben geen van allen een verifieerbare, op voorhand niet onaannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van deze investering. Door de opbrengsten van illegale praktijken aan te wenden voor de investering in een op het eerste gezicht legale handel, kan worden vastgesteld dat witwassen eveneens een oogmerk van de organisatie is geweest.
Ten slotte is tenlastegelegd dat de organisatie tot oogmerk had het voorbereiden van moord, brandstichting en/of diefstal met geweld/afpersing. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van dit laatste oogmerk (diefstal met geweld en/of afpersing) niet is gebleken.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een bende die beschikte over twee snelle gestolen auto’s met valse kentekenplaten, waarvan één voorzien was van petflessen met benzine, en een arsenaal aan (automatische) wapens, waaronder Kalasjnikovs. De bende hield zich bezig met het nagaan van de gangen van bepaalde mensen door ze, vanuit op andermans naam gehuurde auto’s [17] met behulp van peilbakens te volgen [18] en ze heimelijk te filmen. [19] In de administratie wordt gewag gemaakt van de kosten die deze “spotters” maken (camera’s, huurwagens, trackers/peilbakens). Daarnaast wordt op diverse momenten gesproken over het doodschieten van mensen, zoals hiervoor weergegeven. Ten slotte wordt gewezen op de post in de administratie op 1 december 2014, waarin honderdduizend euro uitgaat aan “Hitter”. [20] Verdachten hebben de stelling van politie en justitie dat met deze term een moordenaar wordt bedoeld [21] niet kunnen of willen ontkrachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de organisatie tevens tot oogmerk had het plegen van liquidaties, die bestaan uit het vermoorden van één of meer personen, waarna de auto die daarbij wordt gebruikt tijdens de vlucht in brand wordt gestoken teneinde sporen te wissen. Bij een dergelijke autobrand, die veelal heftig en uitslaand is, is bijna per definitie gemeen gevaar voor goederen te duchten.
Het tenlastegelegde oogmerk op het
voorbereidenvan liquidaties komt de rechtbank onlogisch voor. Voorbereiding (artikel 46 Sr) komt na artikel 45 Sr (poging) en is in het leven geroepen om niet gerealiseerde misdrijven, die om andere redenen dan een vrijwillige terugtred, nog niet tot een begin van een uitvoering zijn gekomen toch strafbaar te kunnen stellen. Het is moeilijk voorstelbaar dat het oogmerk van een criminele organisatie is gericht op onvoltooide misdrijven. Waar de officier van justitie de verdachten ziet als de “afdeling werkvoorbereiding” verliest hij uit het oog dat deze afdeling deel uitmaakt van de organisatie die liquidaties zelf op het oog heeft. Daarnaast levert de verweten voorbereiding (opsporen en/of observeren van beoogde slachtoffers, wapens en auto’s met petflessen met benzine leveren) telkens een deelnemingsvorm aan de liquidatie zelf op. Voor het bestaan van een criminele organisatie is ten slotte niet vereist dat de deelnemers aan de organisatie de misdrijven zelf plegen.
Bij requisitoir heeft de officier van justitie nog schriftelijk toegelicht [22] dat, indien de rechtbank dit oordeel zou vellen, ook kan worden geconcludeerd dat de organisatie het oogmerk had op de gronddelicten zelf. Op dit (subsidiaire) standpunt is door de verdediging geen verweer gevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van denaturering van de tenlastelegging geen sprake is indien zij bewezen acht dat de organisatie ook moord en brandstichting tot oogmerk heeft gehad.
Deelneming/rol van verdachte
Verdachte kan tot de kern van de organisatie worden gerekend. Hij hield zich samen met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] bezig met het rijklaar maken van de gestolen Audi’s. Bij hem thuis zijn de sleutels van de garageboxen in Maurik en de sleutel van de Audi A5 aangetroffen. Hij heeft samen met [medeverdachte 5] (proef)schoten gelost op 23-24 mei 2015. Hij heeft met [medeverdachte 6] wapens omgepakt in de box van [medeverdachte 6] en vervolgens naar [naam opslagruimte] gebracht op 13 juni 2015, waar zij probeerden binnen te komen met de code van box [nummer 3] , gehuurd door [medeverdachte 9] . Hij is samen met [medeverdachte 2] op 23 februari 2015 gecontroleerd in Purmerend, niet ver van de woning van [persoon 2] , één van de personen die binnen dit onderzoek heimelijk is gefilmd. [23] Zijn stem, alsmede die van [medeverdachte 2] is te horen op heimelijke filmopnamen van [getuige 1] [24] . Bij hem wordt een PGP-telefoon aangetroffen waarin berichten zijn gevonden die inhouden dat hij de gestolen Audi RS6 wil verkopen aan iemand die hij niet vertrouwt, daarom aan [medeverdachte 8] om een vuurwapen vraagt, waarna [medeverdachte 7] hem terugfluit. Bij hem thuis worden ook nog bakensets en een Samsung S3 aangetroffen die zijn gebruikt om personen te volgen. Verdachte is dan ook op de hoogte van de gestolen auto’s, (automatische) wapens en het heimelijk volgen en filmen van personen en speelt in die zin een centrale uitvoerende rol binnen de organisatie.
4.4.4
Voorbereidingshandelingen (feiten 1, 2 en 3)
Artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt, voor zover hier van belang:
Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft of voorhanden heeft.
Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met anderen de hiervoor genoemde voorwerpen en vervoermiddelen heeft verworven of voorhanden heeft gehad en dat die goederen bestemd waren tot het begaan van moord op een of meerdere personen (feit 1), brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing (feit 2) en diefstal met geweld, dan wel afpersing (feit 3).
Het spreekt voor zich dat de genoemde middelen (wellicht met uitzondering van de SD-kaartjes, handschoenen en telefoons) naar hun uiterlijke verschijningsvorm en gebruik bestemd kunnen zijn tot het begaan van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde misdrijven. De vraag die hier echter centraal staat is of met voldoende bepaaldheid is gebleken welk misdadig doel verdachte en zijn medeverdachten met het gebruik van die voorwerpen voor ogen hadden. Hierbij hoeft het weliswaar nog niet te gaan om een naar tijd en plaats gespecificeerd misdrijf, maar moet wel sprake zijn van een min of meer concreet strafbaar feit. [25]
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende bepaaldheid is gebleken welk crimineel doel verdachte en zijn medeverdachten voor ogen hebben gehad. Weliswaar heeft verdachte – zoals hiervoor overwogen – deelgenomen aan een criminele organisatie die het plegen van liquidaties (moord gevolgd door brandstichting) tot oogmerk had, echter uit het onderzoek Koper is onvoldoende bewijs verkregen om te spreken van een concreet voorbereid misdrijf. De rechtbank deelt de visie van het Openbaar Ministerie niet dat slechts de aard (kwalificatie) van het voorbereide misdrijf moet komen vast te staan. [26] Voor het bewijs dat de tenlastegelegde voorwerpen “
bestemd waren tot het begaan vandatmisdrijf”moeten naar het oordeel van de rechtbank ook de contouren van het (feitelijk) te plegen misdrijf blijken.
Zo ligt het voor de hand dat bij de voorbereiding van een moord, het voor de daders in beginsel duidelijk is wie het slachtoffer zal zijn. Op de aangetroffen SD-kaartjes zijn heimelijk gemaakte opnames aangetroffen van verschillende personen, maar niet is gebleken wat de precieze plannen waren met deze mensen. Inzake [persoon 1] kan worden vastgesteld dat [getuige 2] en [persoon 3] zijn gefilmd in november 2014 en dat in juni 2015 een baken is geplaatst onder de auto van [getuige 3] . Eveneens in juni 2015 spreken [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] over “de kale en die Joego die ons daarheen gaan brengen”. [persoon 1] heeft weliswaar verklaard over de dreiging die hij voelt vanuit een bepaalde richting, maar niet is komen vast te staan wat er met hem diende te gebeuren. Het kan zijn dat [persoon 1] zou moeten worden doodgeschoten, maar een gijzeling/wederrechtelijke vrijheidsberoving of een afpersing of een enkele bedreiging behoort ook tot de mogelijkheden. Het zwijgrecht waarop verdachten zich hebben beroepen, mag in dit geval niet tot de conclusie leiden dat het zwaarste misdrijf werd voorbereid. Van de overige heimelijk gefilmde personen is nog minder komen vast te staan of verdachte en zijn medeverdachten iets van plan waren in de richting van deze personen en zo ja, wat die plannen dan inhielden.
Slotsom is dat verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3.
4.4.5
Zaak B
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een jammer voorhanden heeft gehad. Dit voorwerp is aangetroffen in zijn woning. In beginsel, behoudens contra-indicaties, is de bewoner verantwoordelijk voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Nu verdachte hierover geen verklaring heeft willen afleggen, is van contra-indicaties niet gebleken.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, is de rechtbank voorts van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte 67 gram hasjiesj voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
(Zaak A)
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 1 december 2014 tot en met 15 juli 2015 te Maurik tezamen en in vereniging met anderen, personenauto's, te weten een Audi S5 met oorspronkelijk kenteken [kenteken 1] en een Audi RS6 met oorspronkelijk kenteken [kenteken 2] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto's wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
ten aanzien van feit 5:
op 13 juni 2015 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander,
- 1 automatische geweer, merk/type Cz Vz58, kaliber 7.62x39mm, en
- 1 automatische geweer, merk/type Zastava M70AB2, kaliber 7.62x39mm, en
- 1 pistool, merk/type Glock 17, kaliber 9x19mm, en
- 170 kogelpatronen, kaliber 7.62x39mm, en
- 5 patroonmagazijnen
voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 6:
in de periode van 1 november 2014 tot en met 15 juli 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 6] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- opzetheling als bedoeld in artikel 416 Wetboek van Strafrecht en
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht en
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie en
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht;
(Zaak B)
ten aanzien van feit 1:
op 15 juli 2015 te Utrecht, opzettelijk, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het opzettelijk vernielen, beschadigen en/of onbruikbaar maken van enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie en/of het veroorzaken van stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk en/of het verijdelen van een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel, te weten:
- een multiband / LTE / UMTS / GSM / GPS / DECT / Wifi jammer, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 15 juli 2015 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 67 gram hasjiesj.

6.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 1 in zaak B
Hoewel de rechtbank bewezen acht dat verdachte de jammer opzettelijk voorhanden heeft gehad, acht zij dit feit niet strafbaar, nu één van de bestanddelen van het delict, te weten dat verdachte
het oogmerk heeft gehaddat daarmee opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor telecommunicatie wordt vernield, beschadigd of onbruikbaar wordt gemaakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, in de tenlastelegging ontbreekt. Verdachte dient daarom van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige zoals hiervoor bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen geachte feiten in zaak A en de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten in zaak B zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen voorwerpen genoemd onder de nummers 2 t/m 9, 16 t/m 23, 37, 38 en 41 op de beslaglijst dienen te worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is en niet in verhouding staat tot de eisen jegens de andere verdachten, te meer nu moet worden gekeken naar de niet professionele setting waarin verdachte heeft gehandeld. Verdachte zit ruim zestien maanden in voorarrest voor een zaak waarin hij via de media al is veroordeeld, waarbij ook bekend is gemaakt wie hij is en waar hij vandaan komt. Deze omstandigheden dienen een matigende werking te hebben op een eventueel op te leggen straf. Het strafblad van verdachte is duidelijk van een andere orde dan het thans voorliggende verwijt en omvat niets dat de Wet wapens en munitie betreft. Aan verdachte dient geen straf te worden opgelegd langer dan de duur dan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de voorbereidingshandelingen. De rechtbank zal alleen al daarom de eis van de officier van justitie niet volgen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van twee Audi’s.
Ook heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee automatische geweren, een pistool, een aantal patroonmagazijnen en honderdzeventig kogelpatronen in één van de opslagruimten in Nieuwegein. Ten laste van verdachte is niet bewezen verklaard dat hij de rest van het in de opslagruimten aangetroffen wapenarsenaal en munitie voorhanden heeft gehad. De schade die in de samenleving kan worden aangericht met alleen al deze twee automatische geweren, het pistool en de aanzienlijke hoeveelheid munitie, is groot. Wapenbezit dient krachtig te worden bestreden.
Verdachte had ten tijde van de aanhouding opzettelijk 67 gram hasjiesj aanwezig.
Verdachte heeft voorts deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven waaronder moord, brandstichting en overtreding van de Wet wapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt enerzijds bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar anderzijds ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. Deze organisatie was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, zoals onder meer is gebleken uit de aangetroffen administratie. Deze administratie bestrijkt een periode van anderhalf jaar, tot de dag van de ontdekking van de wapenarsenaal. Gedurende deze periode is een breed scala aan activiteiten en transacties van de organisatie nauwkeurig en zeer gedetailleerd bijgehouden. De administratie geeft blijk van een omvangrijke, professionele en gestructureerde bedrijfsvoering van een zeer actieve organisatie, waarin in anderhalf jaar negentien miljoen euro omging. Opvallend zijn de daarin voorkomende kostenposten van de deelnemers zelf als zodanig benoemd: “spotter”, “hitter”, “junior spotter”. Het oogmerk van de organisatie bestond uit onder meer het plegen van moord, en het - kennelijk met het oog op het plegen van dit maar wellicht ook andere misdrijven - voorhanden hebben van een enorm wapenarsenaal. Moord is het zwaarste commune misdrijf dat ons Wetboek van Strafrecht kent, dit hoeft geen verder betoog.
Gelet op de combinatie van de ernst van het oogmerk (moord) het bedrijfsmatige en professionele karakter van de werkzaamheden en de hoge mate van activiteit van de organisatie, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het handelen van de organisatie tot een grote mate van ontwrichting voor de samenleving en de openbare orde leidt. Een ergere soort van criminele organisatie valt moeilijk te bedenken, en de rechtbank neemt verdachte de deelname daaraan dan ook zeer kwalijk.
Verdachte heeft ruim acht maanden deelgenomen aan deze organisatie en hij had daarin, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, een zeer actieve en belangrijke rol. Verdachte was een actieve “spotter” binnen de organisatie. Hij beschikte over bakens en trackingsystemen. Hij liet auto’s, waarvan hij of zijn medeverdachten gebruik maakten, sweapen als hij kennelijk daartoe aanleiding zag. Hij was betrokken bij wapens; hij verplaatste de tas met wapens, munitie en kogelwerende vesten van de woning van [medeverdachte 6] naar de opslagruimte van de organisatie en nam deel aan het zogenaamde proefschieten. Hij was actief betrokken bij de Audi’s, het schoon- en rijklaar maken daarvan en de mogelijke verkoop. Hij communiceerde veelvuldig met de andere deelnemers aan de organisatie middels versleutelde berichten via de PGP-telefoon. Verdachte was aldus betrokken bij veel facetten van de organisatie en vervulde daarmee een belangrijke rol binnen deze organisatie.
Gelet op de aard van de organisatie en de rol van verdachte daarin, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van lange duur moet worden opgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting slechts een enkele vraag willen beantwoorden. Hij heeft verklaard niets te weten van de hem verweten gedragingen dan wel gezwegen. Van inzicht in het strafwaardige van zijn handelen is niet gebleken. Verdachte is blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 september 2016 vele malen veroordeeld wegens onder meer vermogensmisdrijven en - in een verder verleden - geweldsmisdrijven. In plaats van te stoppen met het plegen van strafbare feiten, heeft verdachte ervoor gekozen zich aan te sluiten bij een criminele organisatie van de ergste soort. Verdachte is dan ook te kenschetsen als een beroepscrimineel die zich niet gebonden voelt aan maatschappelijke normen en waarden en daarmee een ernstig gevaar voor de samenleving oplevert. De rechtbank weegt dat ten nadele van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Wellicht is de media-aandacht negatief geweest voor verdachte, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit niet van zodanig gewicht dat dit moet worden meegewogen in voor verdachte gunstige zin.
Over de persoon van verdachte is verder weinig bekend, hij heeft hierover niet willen verklaren.
Verdachte zit sinds 15 juli 2015 in voorarrest.
De wetgever heeft deelneming aan een criminele organisatie bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal zes jaren. Gelet op de vaststelling door de rechtbank dat deze organisatie er één was van de ergste soort en verdachte daarin een zeer belangrijke rol heeft gespeeld, is voor dit feit een gevangenisstraf die grenst aan dit maximum aangewezen. Daarbij komt nog het bezit van drie vuurwapens, waaronder twee automatische, en heling van twee auto’s.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden is.
8.4
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
2 Audi autosleutel (TE091.01.01.005.008)
3 Koffer met baken (TE091.01.01.006)
4 Samsung Galaxy telefoon (TE091.01.01.006.001)
5 Baken (TE091.01.01.006.002)
6 Baken (TE091.01.01.006.003)
7 Baken (TE091.01.01.006.004)
8 Simkaart van telefoon (TE091.01.01.006.002.001)
9 Videobril (TE091.01.01.006.007)
16 Blackberry telefoon (TE091.06.06.001)
17 SD Card (TE091.07.01.001)
18 Trackingsysteem (TE091.07.03.001)
19 Trackingsysteem (TE091.07.03.002)
20 Trackingsysteem (TE091.07.03.003)
21 Trackingsysteem (TE091.07.03.004)
22 Baken (TE091.07.05.001)
23 Muntkey Baken (TE091.09.01.001)
37 Videocamera (TE091.01.01.005A)
38 Doos met aankoopbon (TE91.07.03.003A)
41 Vier opladers baken (TE091.01.01.006.008)
Verbeurdverklaring
Al deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder feit 6 in zaak A bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 3, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde in zaak A niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde in zaak A en het onder 1 en 2 tenlastegelegde in zaak B heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde in zaak B niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van dit feit van alle rechtsvervolging.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
(Zaak A)
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van opzetheling;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 6:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
(Zaak B)
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 (zeven) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde goederen genoemd onder de nummers 2 t/m 9, 16 t/m 23, 37, 38 en 41 op de beslaglijst, zijnde een Audi autosleutel (TE091.01.01.005.008), een koffer met baken (TE091.01.01.006), een Samsung Galaxy telefoon (TE091.01.01.006.001), een baken (TE091.01.01.006.002), een baken (TE091.01.01.006.003), een baken (TE091.01.01.006.004), een Simkaart van telefoon (TE091.01.01.006.002.001), een videobril (TE091.01.01.006.007), een Blackberry telefoon (TE091.06.06.001), een SD Card (TE091.07.01.001), een trackingsysteem (TE091.07.03.001), een trackingsysteem (TE091.07.03.002), een trackingsysteem (TE091.07.03.003), een trackingsysteem (TE091.07.03.004), een baken (TE091.07.05.001), een Muntkey Baken (TE091.09.01.001), een videocamera (TE091.01.01.005A), een doos met aankoopbon (TE91.07.03.003A) en vier opladers van een baken (TE091.01.01.006.008).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. C.P.E Meewisse en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman en mr. L.S. Janse van Mantgem, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2016.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal bevindingen ‘straattaal en bijnamen’ (rubriek B, deel 3, p. 1170)
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] (rubriek F, deel 2, p. 324-340)
4.HR NJ 2008, 72
5.Bv. HR NJ 1998, 225
6.HR NJ 2008, 72
7.Bv NJ 2007, 336
8.Processen-verbaal bevindingen ‘notitieboekje’ (rubriek G, deel 1, p. 63-71 en p. 113-207)
9.Processen-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 3, p. 1172 en deel 4 p. 1612 ev)
10.Proces-verbaal van identificatie (rubriek B, deel 2, p. 838 ev) proces-verbaal OVC Megane 11 juni 2015, rubriek E, deel 2, p. 425: [medeverdachte 8] noemt [medeverdachte 7] Piet
11.Proces-verbaal BOB-dossier, p. 2314
12.Processen-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 2, p. 686 ev PGP [verdachte] ; deel 3, p. 1274 ev PGP [medeverdachte 2] en deel 3, p. 1371 ev PGP [medeverdachte 8] )
13.Bv Rubriek E, OVC Volkswagen Golf, p. 372 ev
14.Rubriek G, p. 1371 ev
15.Proces-verbaal bevindingen ‘notitieboekje’ (rubriek G, deel 1, p. 204)
16.Proces-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 1, p. 130)
17.Proces-verbaal zaaksdossier criminele organisatie, ZD-04, p.32; proces-verbaal bevindingen PGP [verdachte] (rubriek G, deel 2, p. 688: over naam van de waggie)
18.Bv Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 4, p. 1393 ev [getuige 3] )
19.Bv processen-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 4, p. 1380 ev [getuige 2] en [persoon 3] ; rubriek G, deel 2, p. 366 ev [getuige 1] ; rubriek G, deel 1, p. 244 ev en rubriek B, deel 2, p. 700 ev [persoon 2] )
20.Proces-verbaal bevindingen (rubriek G, deel 1, p. 133)
21.Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 3, p. 1169)
22.Requisitoir pag. 65-66
23.Proces-verbaal bevindingen (rubriek B, deel 2, p. 859-867)
24.Proces-verbaal stemherkenning (rubriek B, deel, 2 p. 813-814)
25.Bv AG [naam ] , rvo 10-11: ECLI:NL:PHR:2016:715
26.Requisitoir p. 34