Op 18 oktober 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 8 april 2016 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 en verblijvend in Polen, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 5 maanden en 15 dagen moesten worden uitgezeten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vervolgens de inhoud van het EAB en de grondslag voor de overlevering beoordeeld. Hierbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak die leidde tot het vonnis in Polen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat uit het EAB en aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten niet blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de datum en plaats van de zitting in Polen. Dit is in strijd met artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), dat waarborgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte moet zijn van zijn rechten en de procedure.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de vereiste garanties voor een eerlijk proces niet zijn geboden. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en de uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.