In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het recht op studiefinanciering. Eiseres, die een deeltijdopleiding volgde, ontving op 13 november 2015 een bericht van de minister waarin werd medegedeeld dat zij geen recht meer had op studiefinanciering, omdat zij niet voltijd studeerde. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.354,-- aan te veel ontvangen studiefinanciering en een ov-schuld van € 388,--. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister op 29 januari 2016.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 27 september 2016 heeft zij aangevoerd dat zij onjuist was geïnformeerd door medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de gevolgen van haar deeltijdinschrijving. Eiseres stelde dat zij op basis van deze informatie had aangenomen dat haar deeltijdstudie geen invloed zou hebben op haar recht op studiefinanciering. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat er onduidelijke of onvoorwaardelijke toezeggingen waren gedaan door DUO.
De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op studiefinanciering, omdat volgens de Wet Studiefinanciering 2000 een deeltijdstudent niet als studerende wordt beschouwd. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door DUO. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.