Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
2.Identiteit
3.Grondslag
3.Genoegzaamheid
door de wet van de verzoekende Partij voorgeschreven vorm,zoals bedoeld in artikel 12 van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (EUV). Voorts heeft de raadsman betoogd dat het uitleveringsverzoek niet door de bevoegde autoriteit is uitgevaardigd, althans dat dit niet genoegzaam vaststaat. Het is de raadsman niet geheel duidelijk welke instantie het uitleveringsverzoek heeft uitgevaardigd, terwijl ook niet kan worden vastgesteld dat dit het Zwitserse Ministerie van Justitie is.
Haftbefehlvan 23 feb 2016 van het Staatsanwaltschaft Kreuzlingen. Wetsbepalingen aan de hand waarvan getoetst kan worden of dit arrestatiebevel is opgemaakt in de
door de wet van de verzoekende Partij voorgeschreven vorm,zijn niet vereist, nu in beginsel vertrouwd mag worden op de juistheid van het bevel. Uitgangspunt is immers het vertrouwen dat tussen staten bestaat, een beginsel dat ten grondslag ligt aan de gesloten verdragen. Er is voorts geen aanwijzing dat het arrestatiebevel niet op een juiste wijze is opgemaakt.
the Federal Office of Justice(FOJ) van
the Federal Department of Justice and Police(FDJP), meer in het bijzonder door
the Extraditions Unit.
The Federal Department of Justice and Police(FDJP) – in het Nederlands het Federaal Departement van Justitie en Politie – is het Zwitserse ministerie van justitie en aldus bevoegd om uitleveringsverzoeken uit te vaardigen.
Forensischer Untersuchungsbericht Betäubungsmittelvan 30 maart 2016 volgt dat de beschuldiging ziet op de volgende – kort aangeduide – verdovende middelen: MDMA, amfetamine, cocaïne en THC (Tetrahydrocannabinol, de stof die is aangetroffen in de
Haschischplatte). Het is van algemene bekendheid dat cocaïne geldt als verboden verdovend middel, zodat het ontbreken van nadere informatie ten aanzien hiervan reeds daarom niet leidt tot ongenoegzaamheid van de stukken (zie HR 3 mei 1994, HR DD 94.330). De overige stoffen waarop het uitleveringsverzoek ziet, staan vermeld op Lijst 1 of 2 bij het Verdrag inzake psychotrope stoffen, welk verdrag de staten die daarbij partij zijn, zoals Zwitserland, verplicht tot strafbaarstelling van gedragingen met betrekking tot die stoffen. Een en ander leidt tot het oordeel dat het ontbreken van een lijst met stoffen die als verdovende middelen gelden in de zin van artikel 19 van de Zwitserse Opiumwet, niet leidt tot ongenoegzaamheid van de stukken (zie ook HR 27-03-2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2520). De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat het gehalte aan werkzame stof voor de strafbaarheid naar Zwitsers recht (kennelijk) een relevant gegeven is. Ten aanzien van alle stoffen waar de verdenking op ziet, is hiervoor immers vastgesteld dat ze onder de werking van artikel 19 van de Zwitserse Opiumwet vallen. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.Strafbaarheid
5.Terugkeergarantie
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsartikelen.
8.Beslissing.
TOELAATBAARde door Zwitserland verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon]voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van het Arrestatiebevel van 23 februari 2016 van het Staatsanwaltschaft Kreuzlingen.