ECLI:NL:HR:2001:ZD2520
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Uitlevering van een persoon aan het Koninkrijk Zweden en de beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een persoon aan het Koninkrijk Zweden, waarbij de Hoge Raad zich buigt over de toelaatbaarheid van deze uitlevering. De opgeëiste persoon, geboren in 1947 en ten tijde van de uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Almere Binnen', heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 17 oktober 2000. De rechtbank had de uitlevering deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar verklaard. Het beroep in cassatie richtte zich niet tegen het deel van de uitspraak waarin de uitlevering ontoelaatbaar was verklaard.
De verdediging voerde aan dat de lijst van in Zweden verboden verdovende middelen ontbrak, waardoor niet kon worden vastgesteld of de stoffen MDMA en (met)amfetamine in Zweden verboden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat deze stoffen voorkomen op de lijst behorend bij het Verdrag inzake Psychotrope Stoffen, waaraan zowel Nederland als Zweden zijn verbonden. Hierdoor ging de rechtbank ervan uit dat deze stoffen ook in Zweden verboden zijn, en was nader onderzoek niet nodig.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet onjuist heeft geoordeeld en dat het verzuim van de verzoekende staat om de lijst van verboden stoffen over te leggen, niet leidt tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak kunnen leiden. Het beroep wordt verworpen, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.