ECLI:NL:RBAMS:2016:4598

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
13/751988-15, RK 15/8342
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over de tenuitvoerlegging van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2016 een tussenbeschikking genomen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Roemenië, is op 19 november 2015 voorlopig aangehouden en het EAB is op 27 november 2015 ontvangen. De rechtbank heeft eerder, op 18 februari 2016, het onderzoek ter zitting heropend en geschorst in afwachting van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Roemenië zal worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit oordeel is gebaseerd op de detentieomstandigheden in Roemenië, met name de overbevolking in gevangenissen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. De beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB is uitgesteld totdat aanvullende gegevens zijn verkregen die het bestaan van een reëel gevaar kunnen uitsluiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751988-15
RK nummer: 15/8342
TUSSENUITSPRAAK
Het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) is uitgevaardigd op 3 december 2014 door
the Court of Law Craiova(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1980,
verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
ter fine van tenuitvoerlegging van een onherroepelijke vrijheidsstraf opgelegd bij een zogenaamd verzamelvonnis van 23 oktober 2014 van
the Court of Law Craiova. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 6 jaar, 10 maanden en 18 dagen.
Uit de informatie in onderdeel f van het EAB blijkt dat bij voornoemd vonnis een gevangenisstraf van 7 jaar is opgelegd en dat deze straf een samenvoeging betreft van de gevangenisstraffen van 7 jaar en 1 jaar die zijn opgelegd bij respectievelijk:
  • een vonnis van 23 april 2009 van the Court of Law Filiasi;
  • een vonnis van 23 juni 2011 van the Court of Law Craiova.
Het vonnis van 23 april 2009 van
the Court of Law Filiasibetreft de in onderdeel e van het EAB omschreven strafbare feiten ‘
violation of domicile’en ‘
robbery’, gepleegd in de nacht van
7 maart 2008.
Het vonnis van 23 juni 2011 van
the Court of Law Craiovabetreft het in onderdeel e van het EAB omschreven strafbare feit ‘
driving on public roads of a vehicle or a tram by a person who does not possess a driving license’, gepleegd op 11 februari 2009 en 2 september 2009.

1.Procesgang

De opgeëiste persoon is op 19 november 2015 voorlopig aangehouden. Het EAB is ontvangen op 27 november 2015. De officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam heeft op 4 december 2015 de behandeling gevorderd van het EAB. Ter openbare zitting van deze rechtbank en kamer op 4 februari 2016 zijn de officier van justitie en de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft bij die gelegenheid de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met 30 dagen verlengd.
De rechtbank heeft, nadat zij op 4 februari 2016 het onderzoek ter zitting had gesloten, bij tussenuitspraak van 18 februari 2016 het onderzoek ter zitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beslissing van het Europese Hof van Justitie in de zaken
Aranyosien
Câldâraru. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij uitspraak zou moeten doen bij voormelde tussenuitspraak op grond van artikel 22, vierde lid, van de OLW voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de rechtbank er niet in zou slagen binnen de verlengde termijn van 90 dagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de OLW uitspraak te doen. De rechtbank heeft bij beslissing van 18 februari 2016 overwogen dat de termijn van 90 dagen genoemd in artikel 22, derde lid, van de OLW op 25 februari 2016 is verlopen en heeft daarbij, gelet op het bepaalde in artikel 22, vierde lid, van de OLW de schorsing bevolen van de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon, met ingang van 25 februari 2016, onder het stellen van voorwaarden.
Op 10 juni 2016 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie inzake
Aranyosien
Câldâraru(HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosien
Câldâraru) aan de Roemeense uitvaardigende autoriteit nadere informatie gevraagd over de detentie-omstandigheden in Roemenië en in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon na zijn overlevering geplaatst zal worden. De antwoorden van
The National Administration of Penitentiariesvan 24 juni 2016 zijn op 1 juli 2016 door de uitvaardigende autoriteit overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 7 juli 2016 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw mr. S. Grilk en door een tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat op 21 juli 2016 uitspraak zal worden gedaan.

2.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 18 februari 2016 overwogen dat de verzetgarantie met betrekking tot het vonnis van 23 juni 2011 van
the Court of Law Craiovaniet voldoet aan de eisen van artikel 12 aanhef en onder d, OLW. De rechtbank heeft partijen voorafgaand aan de zitting van 7 juli 2016 gewezen op haar latere uitspraak van 2 mei 2016 ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 inzake een Roemeense verzetgarantie en hen in de gelegenheid gesteld hieromtrent een standpunt in te nemen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten aanzien van de verzetgarantie reeds een beslissing heeft genomen, waarop niet meer kan worden teruggekomen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB ten aanzien van het vonnis van 23 juni 2011 van
the Court of Law Craiovastrekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Overlevering wordt dan niet toegestaan, tenzij in het EAB is vermeld dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voordoet.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, van de OLW moet de rechtbank de overlevering toestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
- ( ( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
- ( ( ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB onder meer het volgende verklaard:
“The decision shall be submitted personally, with no delay, after surrender; and
- when the decision is being submitted to it, the person concerned shall be expressly informed of the right top re-judge the case or to remedy, in which it has the right to be present and which allows the circumstances of the case , inclusively new evidence, to be re-examined and which may lead to the cancellation of the initial decision; and
- the person concerned shall be informed of the time when he may request the re-judge of the case or promotion of a remedy, which is of 1 month.”
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar haar uitspraak van 2 mei 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2629) hieromtrent het volgende.
Anders dan in de uitspraak van 18 februari 20161 is geoordeeld, is het geen vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat een verzetgarantie ex artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering niet aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW voldoet. In tegenstelling tot die uitspraak en de uitspraak van 22 mei 20152, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in de onderhavige zaak geen nadere informatie verstrekt die twijfel oproept over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk een onvoorwaardelijk recht op een nieuw proces heeft. In lijn met haar uitspraak van 19 juni 2015 acht de rechtbank de verstrekte verzetgarantie op grond van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak toereikend.
De rechtbank constateert dat in de tussenuitspraak van 18 februari 2016 slechts de beslissingen zijn genomen het onderzoek te heropenen en te schorsen. Er is derhalve geen beslissing die eraan in de weg zou staan thans anders over de gegeven verzetgarantie te oordelen.
Concluderend voldoet de verklaring zoals in de onderhavige zaak door de Roemeense justitiële autoriteit in EAB is weergegeven naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

3.Uitstel van de beslissing over de tenuitvoerlegging van de EAB’s

3.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de overlevering moet weigeren op grond van artikel 11 OLW. Zij heeft daartoe - samengevat – aangevoerd dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte garanties onvoldoende zijn omdat het niet eens duidelijk is in welke detentie-instelling de opgeëiste persoon geplaatst zal worden. Zij hebben immers slechts aangegeven dat hij “
most probably” geplaatst zal worden in de Craiova-gevangenis.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst in de Craiova-gevangenis. De persoonlijke ruimte van 2 tot 3 m2 voldoet in principe niet aan de standaard van het EHRM. Maar een gering aantal vierkante meters celruimte kan volstaan als sprake is van genoeg compenserende omstandigheden. Uit informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat in de Craiova- gevangenis hiervan sprake is.
De officier van justitie concludeert dan ook dat de weigeringsgrond van artikel 11 OLW niet aan de orde is.
2.3
Het oordeel van de rechtbank.
Inleiding
Zoals de rechtbank op 12 juli 2016 (parketnummer 13/751331-16, niet gepubliceerd) en 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) reeds - meer uitvoerig - heeft overwogen, moet op basis van een reeks arresten van Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het rapport met betrekking tot Roemenië van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 5 tot 17 juni 2014, worden vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De rechtbank ziet geen aanleiding hier thans anders over te oordelen.
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (zie
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Uit de door de Roemeense autoriteiten verstrekte nadere gegevens blijkt onder meer het volgende:
  • De opgeëiste persoon zal, gelet op de duur van de opgelegde vrijheidsstraffen en zijn woonplaats, waarschijnlijk terecht komen in de Craiova gevangenis.
  • De cellen in deze gevangenis beschikken over badkamers met porseleinen wasbakken, toiletten en douches, hebben natuurlijk licht en ventilatie door grote ramen, hebben elektrisch licht en noodzakelijk meubilair voor persoonlijke spullen en het serveren van de maaltijden.
  • Er zijn drie eetzalen.
  • Koud drinkwater is permanent aanwezig en heet water is beschikbaar volgens het badregime van 2 keer per week voor duur van een uur. Hygiënevoorschriften worden in acht genomen en alles wordt regelmatig schoongemaakt. Ook ontvangen de gedetineerden maandelijks sanitaire spullen voor hun persoonlijke hygiëne.
  • De gedetineerden die niet kunnen werken, kunnen 4 uur per dag aan diverse activiteiten buiten de cel deelnemen, waaronder scholing, trainingen, wandelen, sporten, psychologische en sociale hulp of deelnemen aan religieuze activiteiten.
  • De gedetineerden die willen mogen werken.
  • De voedselvoorzieningen zijn conform hygiënische voorschriften en kunnen afhankelijk zijn van de persoonlijke situatie van de gedetineerde.
  • Er zijn medische voorzieningen.
  • Er wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon zal beschikken over 2 tot 3 m2, inclusief bed en meubilair.
Beoordeling
Uit de aanvullende gegevens concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon in Roemenië zijn straf zal uitzitten in een cel waar hij in ieder geval zal beschikken over minder dan 3 vierkante meter, en waarbij evengoed sprake kan zijn van 2 m2 “
personal space”.
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, levert de hoeveelheid van 2 m2 “
personal space” het sterke vermoeden (“
strong presumption”) op, dat de detentieomstandigheden vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en , dus ook - gelet op artikel 52 derde lid Handvest – in de zin van artikel 4 Handvest.
Dit vermoeden kan echter worden weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden.
Zoals in de uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) is overwogen mag van de uitvaardigende justitiële autoriteit verwacht worden dat, indien zij van mening is dat de feitelijke detentieomstandigheden overigens zodanig gunstig zijn dat deze het gebrek aan “
personal space” kunnen compenseren, zij hiervan een gemotiveerde en gedetailleerde opgave doet.
De rechtbank kan uit de verstrekte gegevens niet opmaken dat de uitvaardigende autoriteit van mening is dat dergelijke compenserende omstandigheden zich voordoen, laat staan dat gemotiveerd en gedetailleerd is weergegeven welke omstandigheden dit zijn.
De rechtbank concludeert dan ook dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Conclusie
Zoals in de eerder genoemde uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) overwogen, brengt het voorgaande niet met zich mee dat de overlevering moet worden geweigerd, maar dat de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om het gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen.
De rechtbank zal de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB derhalve uitstellen totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling kan uitsluiten.

3.Beslissingen

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd
STELT UITde beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.
Deze beslissing is genomen op 21 juli 2016 door:
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.H. Glerum en D. Smeets, griffiers,
en ondertekend door de voorzitter en de griffiers.