ECLI:NL:RBAMS:2016:399

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
AMS 13/3482
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WIA-aanvraag met terugwerkende kracht en deskundigenonderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 8 januari 2016, wordt de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering behandeld. Eiser had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen, maar zijn aanvraag voor een WIA-uitkering per 3 maart 2009 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een toename van beperkingen is in het beoordelingstijdvak, wat gevolgen heeft voor de functionele mogelijkhedenlijst. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen door een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst op te laten stellen en een nieuw arbeidskundig onderzoek te laten verrichten. De rechtbank benoemde onafhankelijke deskundigen, waaronder een verzekeringsarts en een psychiater, om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser meer beperkingen had dan eerder vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berustte en dat er aanleiding was om het besluit te vernietigen. Verweerder werd in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/3482 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D.S. de Ploeg, kantoorgenoot van de gemachtigde. Daarnaast is voor eiser verschenen [naam 1] , begeleider/sociaal dienstverlener. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 12 februari 2014 heeft de rechtbank het vooronderzoek heropend. Nadat partijen over en weer hun standpunten nader hebben onderbouwd heeft de rechtbank onafhankelijk verzekeringsarts S. [naam 2] als medisch deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. [naam 2] heeft op 27 september 2014 een rapportage uitgebracht, waarna partijen in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk te reageren.
De rechtbank heeft vervolgens psychiater G.A. [naam 3] als medisch deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. [naam 3] heeft op 24 april 2015 een rapportage uitgebracht. Naar aanleiding van de schriftelijke reacties van partijen op deze rapportage heeft de rechtbank nadere vragen aan [naam 3] gesteld. [naam 3] heeft op 22 augustus 2015 nader gerapporteerd. Partijen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting en door een andere rechter dan de rechter die de zaak op zitting heeft behandeld uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, laatstelijk werkzaam als hulpkok, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toen hij zich op 6 maart 2007 ziek meldde vanwege psychische klachten. De aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per 3 maart 2009 is bij besluit van 20 maart 2009 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is bij besluit op bezwaar van 15 september 2009 gehandhaafd. Deze rechtbank heeft het beroep tegen het besluit op bezwaar bij uitspraak van 11 november 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft deze uitspraak op 3 augustus 2012 bevestigd.
2. Bij aanvraag van 3 september 2012 heeft eiser zich met ingang van 1 januari 2010 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak. Bij het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat geen sprake is van toegenomen beperkingen, zodat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam 4] van 20 juni 2013, op het standpunt gesteld dat er geen medische aanwijzingen zijn voor toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
4. Eiser heeft in beroep, kort samengevat, aangevoerd dat hij op basis van de door hem ingebrachte medische stukken wel toegenomen beperkingen heeft en als gevolg daarvan meer arbeidsongeschikt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
Volgens rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP6162) strekt het beoordelingstijdvak zich in een situatie als de onderhavige uit over de periode van de gestelde toename van de beperkingen tot de datum waarop een verzekerde zich tot het Uwv heeft gewend. Het feit dat de beoordeling zich in de praktijk pleegt uit te strekken tot de datum van het onderzoek door de verzekeringsarts ontmoet volgens de Raad uit het oogpunt van doelmatigheid geen bezwaren.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich op 3 september 2012 tot het Uwv heeft gewend en dat verzekeringsarts Vos op 28 december 2012 de beperkingen van eiser heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank dient het beoordelingstijdvak daarom bepaald te worden op
1 januari 2010 tot 28 december 2012.
5.2.
Aan de einde wachttijdbeoordeling heeft verweerder de psychiatrische expertise van W.M.J. [naam 5] van 23 februari 2009 ten grondslag gelegd. [naam 5] concludeerde tot de diagnose chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemmingen. [naam 5] vond onvoldoende aanwijzingen voor een ernstige depressieve stoornis, angststoornis of persoonlijkheidspathologie. In de (hoger)beroepsprocedure over de einde wachttijdbeoordeling zijn door eiser verschillende medische verklaringen en rapportages ingebracht. De Raad heeft in de onder 1. genoemde uitspraak geoordeeld dat de verklaring van psychiater [naam 6] van 17 februari 2010, de verklaring van psychiater [naam 7] van
11 juni 2010 en de expertise van psychiater [naam 8] van 22 augustus 2011 niet van toepassing kunnen worden geacht op de datum in geding 3 maart 2009.
5.3.
Eiser heeft in de onderhavige procedure opnieuw verwezen naar de medische verklaringen van [naam 6] en [naam 7] en de expertise van [naam 8] . Volgens eiser blijkt uit deze informatie dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld.
5.4.
[naam 6] heeft op 17 februari 2010 verklaard dat de depressie van eiser inmiddels is toegenomen tot matig/ernstig. De antidepressiva dosering is toegenomen.
[naam 7] concludeerde in zijn verklaring van 11 juni 2010 - op basis van de anamnese, een gestandaardiseerd psychiatrisch interview, een depressievragenlijst en een vragenlijst voor persoonlijkheidsstoornissen - dat er sterke aanwijzingen zijn voor een ernstige depressieve stoornis, die gepaard gaat met paniekaanvallen en gegeneraliseerde angst (piekeren en lichamelijke angstverschijnselen). Er waren volgens [naam 7] onvoldoende aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis.
[naam 8] heeft op verzoek van eiser een psychiatrische expertise verricht en op 22 augustus 2011 gerapporteerd. [naam 8] concludeert daarin met betrekking tot de actuele situatie tot een recidiverende, chronische, ernstige depressieve stoornis, zonder psychotische kenmerken. Tevens is sprake van een paniekstoornis. Ten aanzien van de datum in geding 3 maart 2009 vermeldt [naam 8] dat de klachten volgens eiser sinds 2009 niet zijn veranderd, zodat de huidige diagnose en beperkingen ook op 3 maart 2009 van toepassing waren.
5.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 23 december 2013 naar aanleiding van de beroepsgronden weergegeven dat de bevindingen van [naam 6] in zoverre kunnen worden weerlegd dat daaruit in vergelijking met zijn eerdere rapportages geen duidelijke toename kan worden afgeleid. Verder wijst de verzekeringsarts erop dat [naam 8] de depressieve en paniekstoornis met terugwerkende kracht van toepassing achtte op 3 maart 2009, hetgeen pleit tegen een toename van psychiatrische diagnostiek c.q. problematiek.
5.6.
Op verzoek van de rechtbank (in de heropeningsbeslissing van 12 februari 2014) heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 februari 2014 nader gerapporteerd. Hij bekritiseert de validiteit van de anamnese van [naam 8] . Met de door [naam 5] geconsulteerde beëdigde tolk acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de objectiviteit meer gewaarborgd dan met de heer [naam 9] ) die als belangenbehartiger van eiser fungeert. Verder is de diagnostische oordeelsvorming minder transparant. Het is onduidelijk hoe [naam 8] tot de diagnose paniekstoornis met agorafobie komt en tot de diagnose depressie, waarbij minder expliciet melding wordt gedaan van suïcidale gedachten. Met betrekking tot de brieven van [naam 6] stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich op het standpunt dat deze slechts de term depressie noemen, zonder onderbouwing met onderzoeksbevindingen en niet gesteld volgens DSM-IV classificatie. Deze diagnose voldoet niet aan de diagnostische criteria zoals die heden kunnen worden verlangd. Ten aanzien van de verklaring van [naam 7] overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij zijn conclusie op een andere vragenlijst heeft gebaseerd dan [naam 5] . De lijsten van [naam 7] kunnen zelf worden ingevuld, maar aangezien eiser de Nederlandse taal niet machtig is, zal het waarschijnlijk middels een heteroanamnese tot stand zijn gekomen. Hierbij stuit de verzekeringsarts bezwaar en beroep op hetzelfde bezwaar als bij de rapportage van [naam 8] dat niet duidelijk is in hoeverre deze bevindingen consistent zijn wanneer deze niet met een onafhankelijke, beëdigde tolk tot stand zijn gekomen. Daarom acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep de score van [naam 5] meer valide dan die van [naam 7] .
5.7.
De rechtbank heeft - mede in het lange beoordelingstijdvak en de discussie over de medische informatie - aanleiding gezien om onafhankelijk verzekeringsarts [naam 2] als deskundige te benoemen en terzake te rapporteren. [naam 2] heeft op 27 september 2014 gerapporteerd. [naam 2] concludeert dat eiser al jaren met forse levensproblemen worstelt en daarbij somber en angstig is. Volgens [naam 2] is deze problematiek in 2009 terecht als aanpassingsstoornis gekwalificeerd. Het is mogelijk – maar niet zeker – dat daarna geleidelijk een depressie is ontstaan. Dit omdat dat een vaker voorkomend patroon is, eiser steeds minder is gaan doen en door zijn gedrag lijkt vereenzaamd. Vanwege anamnestische inconsistenties valt niet met voldoende zekerheid vast te stellen in hoeverre en zo ja wanneer dit is gebeurd. Het herhaalde betoog dat er jaren niets is veranderd pleit in feite tegen verergering. Als die verergering toch heeft plaatsgevonden is dat waarschijnlijk een geleidelijk proces geweest en is het niet aannemelijk dat dit al in januari 2010 het geval was. De ernst van een depressie is sterk gerelateerd aan de mogelijkheden om te functioneren. Een ernstige chronische therapieresistente depressie kan tot de conclusie leiden dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden zijn. Het is de deskundigheid van een psychiater een uitspraak te doen over de ernst van de stoornis en daarbij tevens aandacht te besteden aan de behandeling. Ten aanzien van de belastbaarheid heeft [naam 2] dan ook overwogen dat hij niet zonder meer kan instemmen met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser op 1 januari 2010 en gedurende het gehele beoordelingstijdvak in staat was gemiddeld 40 uur per week te werken in het kader van de geduide functies. Volgens [naam 2] is voor de beoordeling na januari 2010 psychiatrische beoordeling gewenst. Daaruit voortvloeiend kan [naam 2] ook niet zonder meer instemmen met het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er gedurende het gehele beoordelingstijdvak geen sprake is van toegenomen klachten en beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak, vergeleken met 2009.
5.8.
Gelet op de conclusies van [naam 2] heeft de rechtbank psychiater [naam 3] als onafhankelijk medisch deskundige benoemd en verzocht terzake te rapporteren. [naam 3] heeft op 24 april 2015 gerapporteerd. Volgens [naam 3] leed eiser op 1 januari 2010 aan beperkingen die het rechtstreekse gevolg zijn van een depressieve stoornis, recidiverend, matig. De pijnklachten die eiser aangeeft kunnen gezien worden als lichamelijk beleefde psychische spanningsklachten en zijn passend bij de depressie. Het is moeilijk om anamnestisch met terugwerkende kracht een objectiveerbaar beeld te krijgen, maar eiser verklaart met grote zekerheid dat zijn functioneren vanaf 2009 op een geleidelijke maar snelle manier achteruit is gegaan tot het niveau van nu, waarvan hij zegt dat dit overeenkomt met hoe hij zich in januari 2010 voelde. Bij lezing van de stukken zijn er de verklaringen van [naam 7] en [naam 8] die de ernst van de depressie inschatten als ernstig. [naam 5] en [naam 6] hebben het over een licht depressief beeld hetzij in het kader van een depressie, hetzij van een aanpassingsstoornis. Los van verschillen in interpretatie zou het verschil in diagnostiek er ook in gelegen kunnen zijn dat de psychische gezondheid van eiser na 2009 verder achteruit is gegaan. Ten aanzien van de diagnose aanpassingsstoornis is het belangrijk op te merken dat inmiddels de opvatting overheerst dat deze diagnose niet langer dan zes maanden gesteld kan worden. Als het aanpassingsprobleem dan niet is opgelost, dan is er sprake van andere psychiatrische problematiek, zoals depressie. [naam 7] stelt volgens [naam 3] terecht vast dat van een aanpassingsstoornis per definitie geen sprake meer kan zijn wanneer de symptomatologie ernstiger is en meer passend bij een andere diagnose. Volgens [naam 3] ervaart eiser beperkingen op items van handelen, tempo, cognities over eigen competenties, zelfvertrouwen, concentratie en aandacht en ten aanzien van omgaan met eigen emoties en die van anderen. Volgens [naam 3] is de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van
23 februari 2009 niet meer van toepassing op 1 januari 2010 en lijken er meer beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren te zijn. [naam 3] concludeert verder dat deze bevindingen terugkomen en consistent zijn met de bevindingen van [naam 8] uit 2011. Hoewel de brieven van behandelend psychiater [naam 7] niet op FML-niveau ingaan, is het psychiatrisch beeld dat hij beschrijft in overeenstemming met de geschetste beperkingen uit onderhavig onderzoek en het rapport van [naam 8] . Het rapport van [naam 5] dateert uit februari 2009 en kan dus niet betrokken worden op datum 1 januari 2010.
5.9.
Naar aanleiding van de reacties van partijen heeft de rechtbank [naam 3] nadere vragen gesteld. [naam 3] heeft daarop op 23 augustus 2015 nader gerapporteerd. [naam 3] meent dat de in het rapport geconstateerde energetische tekorten die voortkomen uit de depressieve stoornis aanleiding vormen voor het aannemen van een urenbeperking. Hoewel eiser zich subjectief zieker voelt dan hij misschien is, leiden de voorliggende depressieve symptomen, zoals verminderde aandacht en concentratie als ook de beperkte energie, tot een beperkte belastbaarheid in uren. Het valt daarbij prognostisch moeilijk te voorspellen waar eiser op uit zou kunnen komen en het vaststellen van de precieze urenbeperking ligt meer op het terrein van de arbeidsdeskundige, omdat dit mede afhangt van het type werk. Vanuit psychiatrisch perspectief zou het realistisch zijn te verwachten dat eiser volgens een in overleg met hem vastgesteld schema, de uren zou kunnen opbouwen tot maximaal 20 uur per week verdeeld over vier of vijf dagen per week. Psychiatrisch is het risico op een terugval aanzienlijk wanneer onvoldoende rekening wordt gehouden met de motivatie en welbevinden van eiser. Hij is snel krenkbaar en reageeert daarop met toename van ziektegedrag en passiviteit. Het lijkt [naam 3] verder realistisch om aanvullende voorwaarden te verbinden aan de directe werkomgeving. [naam 3] beschrijft verder dat hij de conclusies van [naam 5] niet verwerpt, omdat hij haar oordeel zorgvuldig heeft betrokken bij zijn overwegingen. Door het rapport in de tijd te plaatsen, acht [naam 3] haar bevindingen voor wat betreft de beoordeling van de FML echter niet van toepassing op de toestand van eiser op een later gelegen datum, ten opzichte van de datum waarop zij eiser onderzocht. Uit het rapport van [naam 3] valt op te maken dat eiser zelf aangeeft dat zijn klachten sinds 2009 geleidelijk verder zijn verergerd, tot het niveau van begin 2010. Alle medische informatie overziend – en plaatsend in de chronologie van de betreffende observaties – is [naam 3] tot de conclusie gekomen dat het aannemelijk is dat eiser zich begin 2010 slechter voelde dan begin 2009, en het dus ook aannemelijk is dat de beperkingen per 1 januari 2010 waren toegenomen.
5.10.
Naar vaste rechtspraak van de Raad geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1802). In dit geval geven de beide uitgebrachte deskundigenrapporten naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn deze inzichtelijk en consistent. De rechtbank heeft de rapportages en conclusies van [naam 3] bij de beoordeling als uitgangspunt genomen, nu [naam 2] uitdrukkelijk geen conclusie heeft willen trekken ten aanzien van de ernst van eisers psychiatrische klachten na 1 januari 2010.
Gelet op de uitspraak van de Raad van 22 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1295) wordt een arts, die wordt gevraagd een expertiserapport uit te brengen, in het algemeen geacht in staat te zijn terug te kijken naar een datum die ligt voor het moment van zijn onderzoek. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken, nu [naam 3] alle aanwezige objectieve medische informatie bij zijn onderzoek en beoordeling heeft betrokken en uitgebreid heeft gemotiveerd hoe deze uiteindelijk tot zijn conclusies hebben geleid. Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding om de bevindingen van [naam 8] ten aanzien van de actuele situatie in augustus 2011 - en daarmee de conclusies die [naam 3] daaruit heeft getrokken - buiten beschouwing te laten. Hoewel de Raad de retrospectieve conclusie van [naam 8] met betrekking tot de eindewachttijdbeoordeling, per 3 maart 2009, wel buiten beschouwing heeft gelaten vanwege inconsistenties met de bevindingen van [naam 5] die eiser in 2009 heeft onderzocht en van [naam 6] , geldt dit - gelezen de overwegingen van de Raad - uitdrukkelijk niet voor diens bevindingen ten aanzien van de situatie in augustus 2011. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank verder geen aanwijzingen dat de conclusies van [naam 8] ten aanzien van augustus 2011 ook inconsistent of anderszins onjuist zouden zijn. Er blijkt volgens [naam 3] juist een logische verklaring voor te zijn, namelijk dat de beperkingen van eiser zijn toegenomen. Wanneer deze toename precies zou hebben plaatsgevonden valt naar het oordeel van de rechtbank niet meer met zekerheid vast te stellen, maar duidelijk is dat deze toename ergens in het beoordelingstijdvak heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de conclusie van [naam 3] over te nemen dat eiser per 1 januari 2010 meer beperkt moet worden geacht dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Dat betekent dat de FML van 23 februari 2009 niet meer van toepassing is op 1 januari 2010 en gedurende het gehele beoordelingstijdvak. Het bestreden besluit berust daarom op een onjuiste grondslag, hetgeen zowel een zorgvuldigheids- als motiveringsgebrek oplevert. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
5.11.
In het kader van finale geschilbeslechting dient de rechtbank te beoordelen of het geconstateerde gebrek kan worden hersteld. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
5.12.
Uit de rapportages van [naam 3] volgt dat in de FML per 1 januari 2010 op verschillende items in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkingen dienen te worden vastgesteld en dat een urenbeperking aangewezen is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen door de FML aan te passen zoals gesuggereerd door [naam 3] . De rechtbank geeft verweerder daarbij ten overvloede – gezien alle omstandigheden, de lange duur van de procedure en de nauwe betrokkenheid van steeds dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep – in overweging het nieuwe onderzoek door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten verrichten. Na totstandkoming van de nieuwe FML zal ook een arbeidskundige beoordeling dienen plaats te vinden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.13.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.14.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter,
in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Coll: HL