[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 april 2010, 09/2780 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2011
Namens appellante heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
1. Appellante, die voorheen werkzaam is geweest als productiemedewerker, heeft zich op 20 februari 2004 vanuit een situatie dat zij een Werkloosheidsuitkering ontving ziekgemeld met psychische klachten, alsmede klachten van nek, schouder, hart, pols en hoofdpijn. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode is vastgesteld dat voor appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 17 februari 2006 een recht is ontstaan op een WGA-uitkering naar de klasse 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden waarna het Uwv de uitkering van appellante in lijn met de uitkomsten van deze onderzoeken bij besluit van 11 juni 2007 met ingang van 12 augustus 2007 heeft ingetrokken. Het tegen deze intrekking van de uitkering gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Op 25 juli 2008 is namens appellante verzocht om terug te komen van het besluit van 11 juni 2007. Daarbij is een brief van psychiater J.A. van Waarde van 12 oktober 2007 meegezonden. Verzekeringsarts S.S. Audhoe heeft op 7 oktober 2008 een medisch onderzoek verricht en vastgesteld dat de beperkingen zijn toegenomen. Als datum van toename van de klachten en beperkingen is uitgegaan van 12 oktober 2007, de dag waarop psychiater Van Waarde appellante voor verdere behandeling heeft doorverwezen naar de Gelderse Roos, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Nadat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante had vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), heeft arbeidsdeskundige A. Agterhuis op 31 oktober 2008 het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en een aantal functies geselecteerd, tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. Aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg is bij besluit van 12 december 2008 geweigerd om met ingang van 12 oktober 2007 tot toekenning van een WGA-uitkering over te gaan.
3. In bezwaar heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met de bestaande beperkingen. De verslechtering van de medische situatie zou ernstiger zijn dan waarvan het Uwv is uitgegaan en appellante zou niet geschikt zijn de haar voorgehouden functies te vervullen. Voorts heeft appellante arbeidskundige bezwaren naar voren gebracht. Nadat bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben de beoordeling door de verzekeringsarts in zijn rapport van 29 april 2009 had bevestigd, heeft bezwaararbeidsdeskundige B. Altena twee functies laten vervallen en daarvoor een tweetal nieuwe functies in de plaats gesteld. De vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd gebleven. Bij besluit van 5 juni 2009 (verder: bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. In beroep heeft appellante naast een herhaling van de eerdere gronden aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij psychiater Flierman en sociaal psychiatrisch verpleegkundige C. Hartman van de Gelderse Roos, bij wie appellante vanaf 12 oktober 2007 in behandeling is geweest. Voorts heeft appellante nadere medische informatie in geding gebracht. Het betreft een indicatiebesluit CIZ van 22 augustus 2008, waarin verwerkte informatie van de Gelderse Roos van 20 augustus 2008, een overzicht van gegevens van 29 januari 2010, een afsprakenkaart, alsmede een verklaring van psycholoog A.J. de Beaufort van 4 maart 2010. Ten aanzien van de voorgehouden functies is aangevoerd dat deze - op één functie na - vanwege een beperking op de aspecten stress en handbelasting niet geschikt zijn.
5. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht de medische beoordeling voldoende zorgvuldig en ziet in de ingebrachte medische informatie geen aanleiding om aan de juistheid van het oordeel van het Uwv te twijfelen. Ook de beoordeling door het Uwv van de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank onderschreven.
6. In hoger beroep heeft appellante in aanvulling op eerdere grieven aangevoerd dat het Uwv zijn beoordeling ten onrechte heeft beperkt tot de datum 12 oktober 2007. De beoordeling had zich in de visie van appellante moeten uitstrekken tot de datum van het primaire besluit. Appellante heeft de Raad verzocht een deskundige in te schakelen. Het Uwv heeft nog een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 september 2010 ingezonden.
7.1. De Raad oordeelt als volgt.
7.2. De Raad stelt allereerst vast dat - zoals ter zitting door de gemachtigde van het Uwv is bevestigd - aan het verzoek van appellante om toekenning van een WGA-uitkering het bepaalde in artikel 57, eerste lid en onder b, van de Wet WIA ten grondslag ligt en het verzoek op grond van dat artikel door het Uwv is beoordeeld. Verzuimd is om dit artikel bij de wettelijke grondslag in het bestreden besluit te vermelden. De Raad beschouwt dit als een kennelijke misslag en verbindt hier geen gevolgen aan.
7.3. Ten aanzien van de vraag over welke datum of welk tijdvak de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient plaats te vinden overweegt de Raad dat, zoals overwogen in de uitspraak van 17 augustus 2007, LJN BB1978, het beoordelingstijdvak zich in een situatie als de onderhavige uitstrekt over de periode van de gestelde toename van de beperkingen tot de datum waarop een verzekerde zich tot het Uwv heeft gewend. Voorts heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat het feit dat de beoordeling zich in de praktijk pleegt uit te strekken tot de datum van het onderzoek door de verzekeringsarts, uit het oogpunt van doelmatigheid geen bezwaren ontmoet. De Raad stelt vast dat naar aanleiding van de namens appellante ingezonden brief van 25 juli 2008 verzekeringsarts Adhoe op 7 oktober 2008 de beperkingen van appellante heeft vastgesteld. Daarbij is aangegeven dat de op 7 oktober 2008 vastgestelde toename van beperkingen geacht moet worden te zijn ingetreden op 12 oktober 2007, de dag van doorverwijzing naar de Gelderse Roos. Het Uwv heeft appellante beoordeeld van 12 oktober 2007 tot en met 7 oktober 2008. De Raad kan appellante dan ook niet volgen in haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met na 12 oktober 2007 toegenomen klachten.
7.4. Voorts overweegt de Raad dat de verzekeringsarts de in het dossier beschikbare informatie van de behandelende sector over de jaren 2004 tot en met 2008 bij de beoordeling heeft betrokken. De Raad ziet in de in beroep overgelegde informatie geen reden de beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Ook onderschrijft de Raad het oordeel van het Uwv dat de in 2008 beschreven situatie in grote lijnen overeenkomt met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad volgt appellante niet in het standpunt, dat de omstandigheid dat de depressieve klachten - achteraf - chronisch bleken te zijn, de conclusie rechtvaardigt dat gesproken zou moeten worden van een ernstige psychiatrische aandoening. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat dit geen bevestiging vindt in de door appellante overgelegde informatie van augustus 2008 van de Gelderse Roos, waarin melding is gemaakt van een depressieve stoornis die matig van ernst is. Voor het inschakelen van een deskundige ziet de Raad al met al dan ook geen aanleiding.
7.5. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling overweegt de Raad dat appellante in bezwaar geschikt is bevonden voor de functie van productiemedewerker industrie met sbc-code 111180, de functie van magazijn-, expeditiemedewerker met sbc-code 111220, de functie van keukenhulp met sbc-code 111331 en als reservefunctie de functie van inpakker met sbc-code 111190. De Raad is van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige Altena op 2 juni 2009 voldoende heeft gemotiveerd op grond waarvan appellante in staat kan worden geacht deze functies te vervullen. Appellante heeft haar stelling dat de geselecteerde functies vanwege een te grote handbelasting en de beperking voor stress niet geschikt zijn, niet met nadere gegevens onderbouwd. In de beschikbare gegevens ziet de Raad daarvoor geen aanknopingspunten. Voorts volgt de Raad appellante niet in haar stelling dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn toelichting op de signaleringen een ongeoorloofde relativering van de beperkingen zou hebben gegeven. De Raad ziet in de toelichting op de verschillende aspecten in de FML veeleer een verduidelijking van de in de FML vastgestelde beperkingen. Ook overigens is de Raad niet gebleken dat de geselecteerde functies niet passend zouden zijn.
7.6. Uit het onder 7.2 tot en met 7.5 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2011.