ECLI:NL:RBAMS:2016:1964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
AMS - 16 _ 687
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor maatwerkvoorzieningen door vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.H. Kruseman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. E.T. ‘t Jong. De zaak betreft de vraag of vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf recht hebben op maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. De rechtbank oordeelt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in principe zijn uitgesloten van deze voorzieningen, maar dat verweerder beleid heeft ontwikkeld via het Programma Vreemdelingen om aan bepaalde doelgroepen toch voorzieningen toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat de procedure van de Wmo 2015 is gevolgd in de besluitvorming van verweerder. Eiser heeft geen aanvraag ingediend na de melding van 4 september 2015, waardoor de termijn om te beslissen niet is gaan lopen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan ook niet-ontvankelijk. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen griffierecht hoeft te betalen vanwege betalingsonmacht, zoals vastgesteld in eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2016 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.T. ‘t Jong).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 28 januari 2016 een beroepschrift ontvangen tegen het niet nemen van een besluit op het verzoek van 4 september 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1.
1.1.
Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd.
1.2.
Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiser hoeft in onderhavige procedure geen griffierecht te betalen.
2.
2.1.
Eiser heeft bij brief van 4 september 2015 bij verweerder een verzoek gedaan om een passende maatwerkvoorziening in het kader van het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in het Programma Vreemdelingen.
2.2.
Bij faxbrief van 15 november 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet beslissen op het verzoek van 4 september 2015. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat verweerder ook na de ingebrekestelling niet heeft beslist.
3.
3.1.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3.2.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. a) het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b) twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4.1.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1.2.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf uitgezonderd zijn van maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015. Verweerder heeft echter beleid ontwikkeld middels het Programma Vreemdelingen om aan bepaalde doelgroepen wel voorzieningen toe te kennen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in het Programma Vreemdelingen procedureel is aangesloten bij de Wmo 2015, omdat het stelsel alleen naar behoren kan functioneren als de toelating tot de verschillende voorzieningen eenduidig en transparant is georganiseerd. De rechtbank stelt vast dat dit ook zo is beschreven in paragraaf 3.3 van het Programma Vreemdelingen.
4.2.
Het beleid in het Programma Vreemdelingen moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2245) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij zijn besluitvorming in overeenstemming met het Programma Vreemdelingen de procedure van de Wmo 2015 toepast. De rechtbank acht dit niet strijdig met hetgeen in de Awb is geregeld omtrent de aanvraagprocedure. Hieruit volgt dat de rechtbank overeenkomstig de Wmo 2015 zal beoordelen of al dan niet tijdig is beslist.
4.3.
Dit betekent dat net als in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 na een melding een onderzoekstermijn geldt van zes weken en dat een aanvraag net als het negende lid van dit artikel niet kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn. Net als in artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 dient het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag te beslissen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat de onderzoekstermijn gelet op het verzoek van 4 september 2015, dat heeft te gelden als de melding, eindigde op 16 oktober 2015. Eiser heeft vervolgens geen aanvraag gedaan, maar verweerder op 15 november 2015 in gebreke gesteld.
4.5.
Gelet op het voorgaande treft de ingebrekestelling geen doel, omdat de termijn om te beslissen niet is gaan lopen. Daarom kan ook geen beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag.
4.6.
De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
5. Voorts volgt uit het dossier dat verweerder bij besluit van 2 maart 2016 een aanvraag van eiser van 10 februari 2016 heeft afgewezen. In dit besluit staat dat de veldtafel op 2 december 2015 heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de criteria zoals opgenomen in het Programma Vreemdelingen. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen is ingesteld vóór de aanvraag van 10 februari 2016. Eiser heeft tegen dit besluit op 10 maart 2016 gronden ingediend. De rechtbank zal de ingediende gronden daarom doorsturen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse‑Spoon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.