5.4Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Pw, IOAW, IOAZ (het Besluit) – voor zover van belang – wordt voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw 2000:
voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of
binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, of, buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw 2000.
6. De rechtbank overweegt dat voor de vraag of eiseres kan worden gelijkgesteld met een Nederlander waardoor zij ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Pw recht heeft op bijstand, beoordeeld dient te worden aan de hand van het wettelijk kader zoals hierboven weergegeven. De rechtbank stelt vast dat eiseres blijkens het bestreden besluit op 8 juni 2015 beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 12 mei 2015 van de IND. De vraag of eiseres binnen 24 uur ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend is, anders dan de vraag of eiseres tijdig beroep heeft ingesteld, in dit kader niet relevant. Nu voor de motivering van verweerder geen steun bestaat in het recht, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert.
7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal tevens in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank wijst daarbij op de recente uitspraak van de Raad van 29 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4903), waarin de Raad heeft geoordeeld wanneer sprake is van een aanvraag om ‘voorgezette toelating’ als bedoeld in het Besluit. Daarvan is enkel sprake als de aanvrager dezelfde verblijfsgrond aanvoert als die waarop zijn eerdere legale verblijf in Nederland berustte. In het geval van eiseres is voortgezette toelating gevraagd voor een ander doel dan het doel waarop haar eerdere legale verblijf berustte. Zij heeft immers juist om wijziging van dat eerdere verblijfsdoel gevraagd. Dit betekent dat verweerder terecht het standpunt ter zitting in heeft genomen dat een nieuw te nemen beslissing op bezwaar opnieuw negatief zal zijn voor eiseres. Eiseres heeft verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden niet in stand te laten, omdat zij niet bekend was met de recente uitspraak van de Raad. Nu de uitspraak is uitgekomen (ruim) voor de zitting en ter zitting met partijen is besproken zal de rechtbank geen gevolg geven aan dit verzoek. 8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.