4.3.1Vrijspraak van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In de periode dat de verdovende middelen zijn weggenomen, is de kluisruimte eenmaal gedurende lange tijd achtereen geopend geweest (namelijk op 18 februari 2015 – vindplaats pagina 10017). Daardoor is niet uit te sluiten dat in die periode een ander dan verdachte de verdovende middelen heeft weggenomen. Ook is niet uit te sluiten dat een onbekende persoon toegang kan hebben gekregen tot het magazijn, nu de opening van de nooddeur niet wordt gelogd. Uit de logging van de kluis blijkt dat de deur van de kluis zonder sesampassen is geopend op 4 maart 2015 en uit de camerabeelden blijkt dat toen ook het licht aan ging, zodat er van uit moet worden gegaan dat de kluisruimte is betreden. Als wordt aangenomen dat de verdovende middelen niet eerder werden weggenomen, kan het doel hiervan zijn geweest de diefstal te plegen, te voltooien of te verhullen. Verdachte was in die tijd als enige in het gebouw aanwezig en uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat hij ook van 6:09 uur tot 6:30 uur in het magazijn is geweest, terwijl de kluisruimte werd geopend om 6:19 uur en gesloten om 6:20 uur, vervolgens opnieuw geopend en gesloten om 6:31 uur en vervolgens nog eenmaal geopend en gesloten om 06:33 uur (pagina 140). Dit betekent dat als verdachte niet als enige aanwezig was, ondenkbaar is dat verdachte niet gemerkt zou hebben dat de kluisruimte open ging. Ook als aangenomen wordt dat de diefstal is gepleegd op 4 maart 2015, blijft echter zowel de mogelijkheid bestaan, dat verdachte alleen de diefstal heeft gepleegd in de genoemde periode, als dat hij die samen met een ander heeft gepleegd of dat hij slechts medeplichtig is geweest aan die diefstal. Medeplichtigheid is echter niet aan verdachte ten laste gelegd.
Daar komt bij dat – zoals bij feit 3 zal worden besproken – verdachte ten aanzien van het bij hem aangetroffen geld en de door hem gedane uitgaven een verklaring heeft gegeven die voldoende concreet en verifieerbaar is en die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, te weten dat hij dat geld en die goederen heeft verkregen door nevenwerkzaamheden bij restaurant [naam 1] (en dus niet uit de verkoop van gestolen verdovende middelen, zoals hem ten laste gelegd).
Concluderend is sprake van onvoldoende bewijs dat verdachte de verdovende middelen heeft weggenomen. Verdachte zal derhalve van het thans onder 1 primair, subsidiair en daarmee ook het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2Het oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft verschillende luxe goederen gekocht, te weten:
- in september of oktober 2014 een motorfiets van het merk BMW, type R 1150 GS voor een bedrag van ongeveer 4.000 euro;
- in januari 2015 een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type SLK 350 voor een bedrag van 14.700 euro;
- in mei 2015 een personenauto van het merk Smart, type Roadster voor een bedrag van ongeveer 5.000 euro en
- in juni 2015 een stacaravan voor een bedrag van 7.450 euro.
Daarnaast heeft verdachte een aantal vakanties betaald, te weten:
- een vakantie naar Curaçao in de periode van januari en februari 2015 (ter waarde ongeveer 4.600 euro) en
- een vakantie naar Spanje in de periode mei 2015 (ter waarde van ongeveer 900 euro).
Deze uitgaven zijn contant gedaan en komen niet overeen met de legale contante inkomsten van verdachte, zoals blijkt uit de kasopstelling.
Vermoeden van witwassen
Verdachte heeft in een tijdsbestek van minder dan een jaar contante uitgaven gedaan, ter waarde van meer dan € 35.000,-, welke uitgaven niet overeenkomen met zijn (legale) inkomsten. Daarnaast is bij verdachte thuis meer dan € 50.000,- aan contanten aangetroffen. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor zijn handelen met betrekking tot de onder 3 ten laste gelegde goederen en betalingen geeft.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij deze aankopen heeft kunnen doen van contante gelden die hij heeft verdiend in de vijftien jaar dat hij – naast zijn reguliere baan – voor zijn stiefzus heeft gewerkt bij restaurant [naam 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende die periode tussen de € 135.050,- en de € 146.300,- heeft verdiend. Hij kreeg altijd contant uitbetaald.
Naar aanleiding van deze verklaring heeft het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan, waarbij onder andere telefoongesprekken zijn opgenomen. Uit die tapgesprekken blijkt dat verdachte regelmatig werd gebeld door zijn stiefzus en ook het verzoek kreeg om te komen werken. Daarnaast heeft de eigenaar van het restaurant naast [naam 1] regelmatig – naar de rechtbank aanneemt – verdachte gezien.
De stiefzus van verdachte heeft verklaard dat zij verdachte niet betaalde voor zijn werkzaamheden. De rechtbank houdt echter rekening met de mogelijkheid dat zij niet de waarheid spreekt, omdat het volgens verdachte zou gaan om zwarte betalingen en de getuige door die te erkennen zichzelf zou belasten. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte werkzaamheden in het restaurant van zijn stiefzus uitvoerde zonder dat hij daarvoor iets betaald kreeg. Daarmee komt de rechtbank tot de conclusie dat door verdachte gegeven verklaring voldoende concreet en verifieerbaar is en dat deze niet als hoogst onwaarschijnlijk kan worden beschouwd.
Van misdrijf afkomstig
De rechtbank heeft verdachte voorgehouden dat hij zich door het niet opgeven van de contante gelden aan de Belastingdienst schuldig heeft gemaakt aan een belastingdelict. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij deze inkomsten had moeten opgeven aan de belastingdienst. Door zijn inkomsten niet binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn bij de Belastingdienst op te geven, heeft hij belasting ontdoken. De contante geldbedragen waarover verdachte hierdoor de beschikking heeft gehad, kunnen worden aangemerkt als bedragen die uit enig misdrijf afkomstig waren (ECLI:NL:HR:2008:BD2774). Vermenging
De Hoge Raad heeft bepaald dat als een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren, het geval zich kan voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen (ECLI:NL:HR:2010:BN0578). Daarbij heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever en dat moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van: - een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
- een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
- een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
- een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
In dit geval staat vast dat verdachte een deel van de contante geldbedragen waarover verdachte de beschikking heeft gehad, had moeten afdragen aan de Belastingdienst, als hij in de afgelopen vijftien jaren juiste aangiften inkomstenbelasting had ingediend. Dit deel is dus van misdrijf afkomstig. Thans laat zich niet meer individualiseren welk deel van dit geld aan inkomstenbelasting had moeten worden afgedragen. In het kader van het witwassen heeft dit tot gevolg dat het gehele contante vermogen van verdachte dient te worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig: het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel had een aanzienlijke waarde en de vermenging van de van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen met het legale vermogen had geen incidenteel karakter.
Conclusie
Door deze van misdrijf afkomstige contante gelden om te zetten in luxegoederen en daarvan vakanties van te betalen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Ten overvloede
Overigens merkt de rechtbank nog op dat gezien de bewezenverklaring het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsman onbesproken kan blijven.