ECLI:NL:RBAMS:2015:9030

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
AMS 15/4248
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de regeling tegemoetkoming meerkosten voor chronisch zieken en gehandicapten in het licht van het EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2015, betreft het een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S. Vlieger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. C.J. Telting. De zaak draait om de beëindiging van de uitkering van eiser op basis van de regeling Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) per 1 januari 2015, en de invoering van de nieuwe regeling voor tegemoetkoming in meerkosten. Eiser ontving voorheen € 160,- per maand, maar kreeg na de wijziging nog slechts € 91,25 per maand. Eiser stelt dat deze verlaging in strijd is met zijn recht op eigendom zoals vastgelegd in artikel 1 van het Aanvullend Protocol bij het EVRM.

De rechtbank overweegt dat de wijziging van de wetgeving en de invoering van de nieuwe regeling voldoende wettelijke basis hebben. De rechtbank concludeert dat de inbreuk op het recht op eigendom gerechtvaardigd is, omdat de nieuwe regeling is ontworpen om de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking te ondersteunen. De rechtbank wijst erop dat de overgangsregeling die is ingesteld, voldoende tijd biedt voor aanpassing aan de nieuwe situatie. Eiser heeft niet aangetoond dat de nieuwe regeling hem onevenredig benadeelt in vergelijking met de oude regeling.

De rechtbank oordeelt verder dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen nieuw medisch onderzoek te verrichten, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat zijn situatie is verslechterd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/4248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering van eiser op grond van de regeling Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg) is gestopt per 1 januari 2015 en dat eiser op grond van de Regeling tegemoetkoming meerkosten met ingang van 1 mei 2015 recht heeft op een vergoeding van € 91,25 per maand. Omdat dit minder is dan de vergoeding op grond van de Atcg, krijgt
tot en met 30 juni 2015 een bedrag van € 68,75 per maand om de achteruitgang in inkomen te compenseren.
Bij besluit van 28 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Op grond van het per 1 januari 2009 in werking getreden artikel 35, vierde lid, van de toenmalige Wet Werk en Bijstand (WWB), is aan eiser categoriale bijzondere bijstand verleend voor diverse kosten in verband met zijn handicap voor in totaal € 160,- per maand. Het beleid dat verweerder voerde op grond van artikel 35, vierde lid, WWB (oud) was neergelegd in de Atcg. Op grond van de Atcg konden chronisch zieken en gehandicapten onder bepaalde voorwaarden een forfaitaire vergoeding ontvangen. De forfaitaire vergoeding bestond uit minimaal één en maximaal acht van de modules maaltijdvergoeding, wettelijke eigen bijdragen, (tele)communicatie, energie, bewassing, kledingslijtage, dieet en pedicure/manicure. Elke module kende een forfaitaire vergoeding van € 20,- per maand. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3873) volgt dat een regeling als de Atcg gekwalificeerd moet worden als een beleidsregel.
1.2
Per 1 januari 2015 is het wettelijk regime ten aanzien van de (meer)kosten die samenhangen met ziekte of handicap gewijzigd en ondergebracht in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (WMO 2015). Er is geen mogelijkheid om categoriale bijstand voor deze kosten onder de Participatiewet te verstrekken, zoals dat onder de WWB het geval was. Ingevolge artikel 2.1.7 van de WMO 2015 kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 26 november 2014 de Verordening maatschappelijk ondersteuning Amsterdam 2015 (Verordening) vastgesteld, welke per 1 januari 2015 in werking is getreden.
In artikel 4.11 van de Verordening is bepaald dat het college ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming kan verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben. Ingevolge het derde lid van artikel 4.11 van de Verordening stelt het college nadere regels over de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming. Het college heeft de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Nadere regels) vastgesteld waarin ter uitwerking van artikel 4.11 van de Verordening onder 4.12 regels zijn gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkoming in de meerkosten voor mensen met een chronische ziekte of beperking. Op grond van paragraaf 4.12 van de Nadere regels (welke regeling kennelijk door het college als Rtm wordt aangeduid) verstrekt het college aan mensen met een chronische ziekte of beperking met een laag inkomen en niet meer dan een bescheiden vermogen op aanvraag een vergoeding ter bestrijding van aannemelijke meerkosten. De tegemoetkoming wordt uitgekeerd door de Dienst Werk en Inkomen. Gelet op paragraaf 4.12, onder a, van de Nadere regels omvat de tegemoetkoming een basiscompensatie, compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering, tegemoetkoming maaltijden, tegemoetkoming energiekosten, tegemoetkoming kosten bewassing en tegemoetkoming kosten ten gevolge van kledingslijtage. Op grond van paragraaf 4.12 onder 9 van de Nadere regels wordt de hoogte van de tegemoetkoming voor Amsterdammers die tot 1 januari 2015 een tegemoetkoming ontvingen op grond van de Atcg gehandhaafd op grond van deze regeling financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Dit overgangsrecht geldt tot 1 juli 2015, of tot zoveel eerder als de einddatum van de beschikking op grond waarvan de tegemoetkoming wordt ontvangen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder meegedeeld welke gevolgen de opheffing van de Atcg en de invoering van de Nadere Regels voor eiser heeft. Eiser ontvangt per 1 mei 2015 een bedrag van € 91,25 per maand voor de extra kosten die zijn ziekte of beperking met zich brengen. Op grond van de Nadere regels komen de modules wettelijke eigen bijdragen, telecommunicatie, dieet en pedicure niet (meer) voor vergoeding in aanmerking. Bij de totstandkoming van de Nadere Regels is verdisconteerd dat telecommunicatie niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat tegenwoordig zeer voordelige telefoonabonnementen verkrijgbaar zijn. Voor dieetkosten dient eiser een aanvraag om individuele bijzondere bijstand in te dienen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dieetkosten per persoon zodanig kunnen verschillen dat een forfaitaire vergoeding niet wenselijk werd geacht. Pedicurekosten kunnen in bepaalde gevallen vergoed worden door de zorgverzekering. Als dit niet het geval is kan in bijzondere gevallen individuele gevallen bijstand worden verleend. Verweerder neemt bij het besluit het overgangsrecht zoals vermeld in paragraaf 4.12 onder 9 van de Nadere regels in acht.
3.1
Eiser voert allereerst aan dat de achteruitgang in inkomen, nu hij op grond van de Nadere regels recht heeft op een tegemoetkoming van € 91,25,-, terwijl hij op grond van de Atcg € 160,- per maand ontving, in strijd is met het recht op eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Aanvullend protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op de substantiële achteruitgang in inkomen, geldt voorts een te korte periode van overgangsrecht. De ontneming van het eigendom is eerst proportioneel en zonder excessieve individuele last te achten, indien een termijn van een jaar na de berichtgeving aan eiser dat de uitkering wordt verlaagd als overgangsrecht zou worden gehanteerd. De nieuwe wetgeving is immers ingrijpend en onomkeerbaar. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2592).
3.2
Artikel 1 van het Aanvullend protocol bij het EVRM luidt als volgt.
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
3.3
Op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 29 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR3541), moeten onder de term “eigendom” (of “possessions”) in dit artikel ook vermogensbestanddelen worden verstaan, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe
een betrokkene kan onderbouwen dat hij tenminste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van “possessions” en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het Aanvullend protocol bij het EVRM dient te worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij dient allereerst te worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (‘‘an individual and excessive burden’’) moet dragen.
3.4
De rechtbank volgt eiser niet in deze beroepsgrond. Daartoe is het volgende redengevend. Eiser ontvangt minder aan tegemoetkoming meerkosten van zijn handicap dan onder het voorheen geldende stelsel. Voor de inbreuk op het recht op eigendom bestaat met het hierboven weergeven wettelijk kader op grond van de WMO 2015, de Verordening en de Nadere regels een voldoende wettelijke basis. De rechtbank constateert dat eiser minder ontvangt dan voorheen, omdat op grond van de Nadere regels de kosten van telecommunicatie, pedicure/manicure en dieet (van tezamen € 60,- per maand) niet langer voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is het bedrag voor kledingslijtage, extra bewassing en wettelijke bijdrages verlaagd, maar is daartegenover een basiscompensatie van € 25,- per maand toegekend. De rechtbank overweegt dat verweerder met de door hem gegeven uitleg voldoende heeft gemotiveerd waarom op grond van de Nadere regels telecommunicatie-, pedicure- en dieetkosten niet meer voor vergoeding in aanmerking komen. Met de Nadere regels, die de rechtbank als beleidsregels aanmerkt, is verweerder dan ook gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling en de rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van disproportionaliteit.
3.5
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat een redelijk evenwicht bestaat tussen de eisen van het algemene belang van de samenleving en het in de hand houden van kosten en de bescherming van de rechten van eiser. Dat op grond van het huidige wettelijke systeem voor bepaalde kosten via de Nadere regels een mindere vergoeding wordt betaald, acht de rechtbank een niet onevenredige last voor eiser. Zoals verweerder ter zitting uiteen heeft gezet, komen bepaalde kosten, mits aangetoond, thans via een andere wettelijke regeling (mogelijk) voor vergoeding in aanmerking. Voorts is van belang dat verweerder een termijn van overgangsrecht in acht heeft genomen. Ten slotte is van belang dat, anders dan in het geval dat ten grondslag lag aan voormelde uitspraak van de CRvB van 28 augustus 2015, waar eiser zich op heeft beroepen, in dit geval geen sprake is van een verlaging van het totale inkomen met bijna 50% voor in beginsel onbeperkte tijd, maar van een verminderde tegemoetkoming voor meerkosten die eiser als gevolg van een chronische ziekte of handicap heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 1 van het Aanvullend Protocol bij het EVRM.
4.1
Eiser voert voorts aan dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd, terwijl dit bij een herbeoordeling van een op grond van artikel 35 van de WWB toegekende tegemoetkoming wel is vereist. Zo is, bijvoorbeeld, geen nieuw medisch onderzoek verricht. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2674).
4.2
De rechtbank stelt voorop dat in voormelde uitspraak van deze rechtbank van 28 juli 2010 gegeven is een situatie waarin een ander wettelijk kader van toepassing was dan thans het geval is. Een beroep op die uitspraak gaat dus niet zonder meer op. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder in zijn geval maatwerk had moeten leveren, overweegt de rechtbank het volgende. In de bijlage die gevoegd is bij het primaire besluit, is eiser erop gewezen dat hij bij verslechtering van zijn medische situatie, op grond waarvan hij wellicht recht zou hebben op meer vergoedingen, herkeuring kan aanvragen. Eiser heeft in bezwaar daaromtrent niets specifieks aangevoerd, zodat niet kan worden ingezien dat verweerder ten onrechte zou hebben nagelaten nader medisch onderzoek te doen verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank is, ten slotte, van oordeel dat de beroepsgronden van eiser dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 4:8 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) evenmin doel treffen. Het betreft hier het vaststellen van een financiële aanspraak als bedoeld in artikel 4:12, eerste lid, van de Awb, zodat verweerder het horen ingevolge artikel 4:8 van de Awb achterwege kon laten. Ook heeft verweerder, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, van het horen in bezwaar mogen afzien. Eiser heeft zich immers in het bezwaarschrift slechts verzet tegen de intrekking van de uitkering op grond van de Atcg en geen omstandigheden aangevoerd waarom de toegekende compensatie onjuist was. Gelet op het bezwaarschrift was in dit geval in op voorhand, naar objectieve maatstaven bezien, in redelijkheid geen twijfel mogelijk over de vraag of het bezwaar tot een ander besluit kon leiden. Wel is ten onrechte in het bestreden besluit niet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb gemotiveerd waarom op grond van artikel 7:3 van de Awb van het horen is afgezien. Omdat eiser daardoor niet is zijn belangen wordt geschaad, passeert de rechtbank dat motiveringsgebrek met artikel 6:22 van de Awb.
6. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van mr.M.M. van Duren, griffier,
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.