ECLI:NL:CRVB:2014:3873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13-576 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aanvullende ziektekostenverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een tegemoetkoming in de premiekosten van zijn aanvullende ziektekostenverzekering bij FBTO. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de Beleidsregel tegemoetkoming aanvullende ziektekostenverzekering.

De rechtbank heeft de afwijzing van het college bevestigd, maar de appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de Beleidsregel onjuist heeft gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, terwijl het in feite een beleidsregel betreft voor de verlening van categoriale bijzondere bijstand. Desondanks heeft de Raad geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand, met name omdat hij niet kon aantonen dat het voor hem voordeliger was om verzekerd te blijven bij FBTO.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft gesteld dat appellant geen zwaarwegende redenen heeft om elders verzekerd te blijven. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met verbetering van de gronden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/576 WWB
Datum uitspraak: 25 november 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
19 december 2012, 12/8090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Apistola, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Apistola heeft zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 3 januari 2012 heeft het college appellant meegedeeld dat hij gebruik kan maken van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering bij Azivo. Op
20 april 2012 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de vorm van een tegemoetkoming in de premiekosten van de door hem bij FBTO afgesloten aanvullende ziektekostenverzekering.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 1, aanhef en onder c, en artikel 2 van de Beleidsregel tegemoetkoming aanvullende ziektekostenverzekering (Beleidsregel).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank de Beleidsregel aangemerkt en getoetst als buitenwettelijk begunstigend beleid.
3. Appellant heeft zich op de hierna weergegeven gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1 van de Beleidsregel kunnen inwoners van Zoetermeer die behoren tot de doelgroep voor de collectieve ziektekosten voor een tegemoetkoming in de kosten van hun aanvullende ziektekostenverzekering in aanmerking komen als zij:
a) niet deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering
b) behoren tot de doelgroep “chronisch zieken en gehandicapten” zoals gedefinieerd in het Handboek WWB (om in aanmerking te komen voor de categoriale verstrekking chronisch zieken en gehandicapten)
c) van hun huidige verzekering een dusdanige vergoeding krijgen voor de specifieke hulp en/of medicijnen die zij nodig hebben vanwege hun chronische ziekte of handicap, dat het voor hen voordeliger is om verzekerd te blijven bij hun huidige verzekering.
Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming moet voldaan worden aan alle voorwaarden. Ingevolge artikel 2 van de Beleidsregel kunnen in afwijking van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b en c inwoners van Zoetermeer die behoren tot de doelgroep voor de collectieve ziektekostenverzekering in aanmerking komen voor de tegemoetkoming in de kosten van hun aanvullende ziektekostenverzekering als zij zwaarwegende redenen hebben om elders verzekerd te blijven, en/of door de overstap naar de collectieve verzekering onacceptabel nadeel zouden ondervinden.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de Beleidsregel niet kan worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid, maar als een beleidsregel inzake de verlening van categoriale bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, zesde lid, van de WWB. Dit betoog treft doel. Uit deze Beleidsregel volgt immers dat het college bepaalde personen bijzondere bijstand kan verlenen in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van hun collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. Dit betekent dat de rechtbank de Beleidsregel onjuist heeft gekwalificeerd en zich ten onrechte heeft beperkt tot een toetsing als ware sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid.
4.3.
Appellant heeft ter zitting van de Raad erkend dat het voor hem niet voordeliger is om verzekerd te blijven bij de FBTO in verband met de vergoeding voor de specifieke hulp en/of medicijnen bij deze verzekeraar. Hierdoor voldoet hij niet aan de voorwaarde in artikel 1, aanhef en onder c, van de Beleidsregel.
4.4.
De aangevallen uitspraak kan volgens appellant niet in stand blijven omdat hij in aanmerking komt voor de gevraagde bijzondere bijstand op grond van artikel 2 van de Beleidsregel. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad echter niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden. Dat appellant bij een overstap naar Azivo de collectiviteits- en de pakketkorting van FBTO misloopt is van onvoldoende gewicht. Bovendien ontvangt appellant deze korting in verband met zijn lidmaatschap van de ANBO. Met dit lidmaatschap gaan ook kosten gepaard. Verder blijkt uit de gedingstukken dat de collectieve verzekering bij Azivo, anders dan de verzekering van appellant, geen eigen risico kent. Alles bijeengenomen kan niet worden staande gehouden dat appellant onacceptabel nadeel van een overstap zou ondervinden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen zwaarwegende redenen heeft om elders verzekerd te blijven. Ook al kan begrip worden opgebracht voor appellants grote bezwaren tegen roken in verband met zijn gezondheidstoestand, met de enkele stelling dat de bestuursvoorzitter van Azivo een fervent roker is heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat deze ziektekostenverzekeraar zich “pro-roken” opstelt, laat staan dat deze verzekeraar - zoals appellant het heeft verwoord - de “tabaksduivel onder de verzekeraars” is.
Wat appellant heeft aangevoerd levert ook geen feiten en omstandigheden op grond waarvan het college met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van de Beleidsregel had moeten afwijken.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en
C.J. Waterbolk als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) H.J. Dekker

HD