ECLI:NL:RBAMS:2015:855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-751947-14 RK 14-7842 _
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering ter executie van een vrijheidsstraf aan Italië toegestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procura Generale della Repubblica in Turijn. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië, heeft een vrijheidsstraf van acht jaar, één maand en tien dagen opgelegd gekregen, waarvan nog zeven jaar, één maand en tien dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 3 februari 2015, waarbij de raadsman en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die aanvoerde dat de opgeëiste persoon eerder een verbod had gekregen om Italië binnen te reizen. De rechtbank oordeelde dat een dergelijk verbod geen invloed heeft op de overlevering, aangezien het gaat om het uitzitten van de straf die door de Italiaanse rechtbank is opgelegd. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië toe te staan, waarbij de rechtbank zich baseerde op de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751947-14
RK nummer: 14/7842
Datum uitspraak: 17 februari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 december 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering is gecorrigeerd op 7 januari 2015 voor wat betreft de datum en de ontvangstdatum van het EAB; het EAB is gedateerd 8 oktober 2014 en ontvangen op 2 december 2014.
Dit EAB is – zoals gezegd – uitgevaardigd op 8 oktober 2014 door de Procura Generale della Repubblica Torino, Italië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Albanië, op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres 1, te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 februari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, en door een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee arresten, beide gewezen door the Court of Appeal of Turin, Italië, en beide van 27 april 2010 en gekenmerkt 1614/10, n. 107/10 R.G.
Deze arresten zijn gewezen naar aanleiding van eerdere vonnissen, beide gedateerd 19 december 2008 en beide gewezen door the Judge for preliminary hearings attached to the Court of Turin.
The Office of the Prosecutor General, verbonden aan the Court of Appeal te Turijn heeft op
30 november 2011 de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen (bevel nr. 797/2011 SIEP)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaar, één maand en tien dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zeven jaar, één maand en 10 dagen.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde arresten.
De arresten betreffen de vijf feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
en
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

5.Artikel 9, eerste lid onder e, 4e OLW.

De raadsman heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 9, eerste lid onder e, 4e OLW en bepleit dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf in Nederland zal uitzitten. Hij heeft daarbij tevens een beroep gedaan op artikel 3 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS).
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat genoemde artikelen niet aan de orde zijn. Het EAB strekt er toe dat deze straf in Italië, het land waar de straf is opgelegd, door de opgeëiste persoon wordt ondergaan. De overname van een tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsbenemende sanctie in het kader van de WOTS kan slechts geschieden krachtens een verdrag. Bedoelde overname is niet aan de orde. Het verweer faalt.

6.Geen toegang tot Italië

Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat bij uitspraak van de rechters in Italië bepaald is dat de opgeëiste persoon de eerste tien jaar geen toegang meer heeft tot dit land. Hij heeft zich afgevraagd hoe dit zich verhoudt tot het onderhavig overleveringsverzoek.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de bepaling waar de raadsman op doelt, indien opgelegd, geen betrekking kan hebben op het uitzitten van de vrijheidsstraf, hem opgelegd door de Italiaanse rechtbank. Een dergelijke bepaling komt pas aan de orde nadat de straf zal zijn uitgezeten. Wat er ook zij van hetgeen de raadsman heeft opgemerkt, het levert geen weigeringsgrond op.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, aanhef, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, aanhef, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
het onderzoek en de vervolging zijn aangevangen in Italië, in Italië is reeds een onherroepelijk vonnis gewezen, de verdovende middelen zijn Italië ingevoerd en in Italië in beslag genomen en de medeverdachten zijn in Italië gearresteerd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Italiaanse autoriteiten en de verdere vervolging in Italië de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
De belangen van de opgeëiste persoon dienen zwaarder te wegen dan de belangen van de uitvaardigende staat. De opgeëiste persoon is woonachtig in Nederland, spreekt de Nederlandse taal, heeft een vaste baan; hij heeft een relatie en samen hebben zij twee jonge kinderen. Indien hij wordt overgeleverd naar Italië zal hij zijn baan verliezen en zal het familie inkomen wegvallen. De gevolgen die overlevering voor de opgeëiste persoon en zijn partner heeft staan aan de overlevering in de weg.
De raadsman heeft hierbij een beroep gedaan op een uitspraak van de rechtbank van 1 april 2005, ECLI:NL:RBAMS:2005:AT3380.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Anders dan de raadsman heeft betoogd kunnen de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon geen rol spelen bij deze toetsing. De uitspraak waar de raadsman naar heeft verwezen is door de Hoge Raad in het belang der wet gecasseerd (ECLI:NL:HR:2006:AY6633).
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld kan overlevering slechts in een uitzonderlijk geval en gelet op bijzondere omstandigheden onevenredig bezwarend worden geacht (ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Van een dergelijk uitzonderlijk geval en dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn niet van dien aard dat de verzochte overlevering geweigerd moet worden.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procura Generale della Repubblica Torino, Italië, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman en R. Rog, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.