In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 17 juni 2015 door de procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg van Oost-Vlaanderen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1994 in België, is thans gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij uitsluitend de Belgische nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 augustus 2015, waarbij de opgeëiste persoon schriftelijk afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. Zijn raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de toelaatbaarheid van de overlevering. De rechtbank heeft eerder prejudiciële vragen willen stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar na een beschikking van het Hof op 25 september 2015 hebben partijen aangegeven geen noodzaak te zien voor het stellen van deze vragen.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarbij de relevante wetsbepalingen, zoals artikel 435 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet, in acht genomen. De beslissing is genomen door de rechters H.P. Kijlstra, A.J. Dondorp en C.A.E. Wijnker, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.