ECLI:NL:RBAMS:2015:8340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
13/993500-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en gewoontewitwassen door voormalig oncoloog met Luxemburgse bankrekeningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een voormalig oncoloog, die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en gewoontewitwassen. De verdachte heeft van 1986 tot en met 2005 aanzienlijke inkomsten ontvangen van farmaceutische bedrijven, welke hij niet heeft opgegeven bij de Belastingdienst. Deze inkomsten werden op Luxemburgse bankrekeningen gestort, en tussen 2002 en 2013 heeft hij in totaal € 3.118.081,61 van deze rekeningen onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2003 tot en met 2013, waardoor hij te weinig belasting heeft betaald. De verdachte heeft het onterecht verkregen vermogen gebruikt voor diverse betalingen en heeft geprobeerd de herkomst van dit geld te verhullen door het contant op te nemen en te verstoppen in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en de vordering tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen vermogensbestanddelen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich jarenlang schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude, wat heeft geleid tot een aanzienlijk financieel nadeel voor de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993500-14 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.M. Pluimers en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. W. de Vries en I.R.J. Thijssen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Gewoontewitwassen in de periode van 10 juni 2002 tot en met heden, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), voor een totaalbedrag van € 5.280.000, - (maximumpositie) of € 3.267.000, - (minimumpositie), door van die geldbedragen de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing te verbergen en/of te verhullen, dan wel verborgen of verhuld hebben wie de rechthebbende(n) op die geldbedragen was/waren, en/of wie die geldbedragen voorhanden heeft/hebben gehad, en/of die geldbedragen hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van die geldbedragengebruik gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig(e) misdrij(f)(ven);
Het doen van onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014 in Amsterdam en/of Apeldoorn, althans in Nederland, over de jaren 2003 tot en met 2013, terwijl dat er telkens toe strekte, dat te weinig belasting werd geheven.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Deze feiten en omstandigheden kunnen als vaststaand worden aangemerkt, nu zij door de officier van justitie, noch door de verdachte zijn betwist.
Verdachte werkte in de jaren tachtig en negentig als hoogleraar en afdelingshoofd Interne Oncologie bij zowel de Daniel den Hoed Kliniek als het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (thans Erasmus Medisch Centrum). Daarbij ontving hij in zijn hoedanigheid als afdelingshoofd betalingen van de farmaceutische industrie met wie hij contracten sloot om nieuwe medicijnen te testen. De hoogte van deze vergoeding verschilde per contract. Deze betalingen, die – bij gebrek aan contra-indicaties – als inkomsten kunnen worden aangemerkt, werden niet op een van de Nederlandse bankrekeningen van verdachte gestort, maar op Luxemburgse bankrekeningen. Verdachte heeft de saldi van deze Luxemburgse bankrekeningen – en dus het ontvangen inkomen en vermogen – nooit opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting. De betalingen heeft hij ontvangen van 1986 tot 2005.
Er zijn geen gegevens van de Luxemburgse bankrekeningen bekend van vóór 2002. Vast staat dat er op 31 december 2002 in totaal € 2.246.067, - op de Luxemburgse bankrekeningen van verdachte stond. Nu verdachte het in Luxemburg ontvangen geld deels heeft gebruikt om te beleggen, is niet meer nauwkeurig te achterhalen welk deel van dit geld rechtstreeks afkomstig is van betalingen door de farmaceutische industrie en welk deel het resultaat is van vermogensaanwas door rendement en beleggingen.
In totaal heeft verdachte in de jaren 2003 tot en met 2013 € 2.209.750, - contant opgenomen van de Luxemburgse bankrekeningen en € 908.331,61 aan deze bankrekeningen onttrokken middels betalingen met zijn creditcard(s). In totaal heeft verdachte in de periode van 2003 tot en met 2013 dus € 3.118.081,61 onttrokken aan de Luxemburgse bankrekeningen. Verdachte heeft de Luxemburgse bankrekeningen in 2013 opgeheven, omdat hij begrepen had dat het Luxemburgse bankgeheim zou worden opgegeven. Daartoe heeft hij in 2013 drie keer contant geld opgehaald in Luxemburg en op de plek van het reservewiel (in de achterbak zijn auto) vervoerd naar Nederland. Een aanzienlijk deel van dit geld heeft hij bewaard in de ruimte van de mechanische ventilatie van zijn woning aan de [adres] .
Verdachte heeft in deze periode contant geld gegeven aan zijn kinderen [naam 1] en [naam 2] om in hun levensonderhoud te voorzien. Van dat geld betaalden zij ook huur aan verdachte voor de woningen waarin zij verbleven en die aan verdachte toebehoorden. Daarnaast gaf verdachte ook contant geld aan [naam 3] mede voor het doen van betalingen namens hem of het overmaken van geld naar zijn bankrekening(en). Ook [naam 2] heeft betalingen namens verdachte gedaan. In deze periode heeft verdachte geen geld van zijn Nederlandse bankrekeningen gebruikt voor het doen van boodschappen of het doen van aankopen in kledingwinkels en/of drogisterijen, geen geld van zijn Nederlandse bankrekeningen gebruikt voor het betalen in restaurants of hotels en heeft hij zijn Nederlandse bankrekeningen nauwelijks gebruikt voor het betalen van vaste lasten. Ten slotte heeft verdachte in deze periode ook in totaal € 26.250, - op zijn Rabobank-betaalrekening en € 118.350, - op zijn ABN AMRO-betaalrekening gestort.
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 10 juni 2014 is in totaal € 785.165, - in de woning van verdachte aangetroffen. Het merendeel van dit geld bevond zich in meergenoemde ruimte van het mechanische ventilatiesysteem van de woning. Daarnaast bevond zich ook een aanzienlijk geldbedrag in een envelop in een kastje.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1.
Onjuiste aangiften inkomstenbelasting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier blijkt dat de aangiften inkomstenbelasting onjuist waren en verdachte dat feit heeft bekend.
4.2.2.
Gewoontewitwassen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen kan worden bewezen. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt dat het vermogen van verdachte vanaf 1986 tot heden door het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting voor een bedrag van ten minste € 3.565.179, - ‘van kleur is verschoten’, dat dit geldbedrag vervolgens vermengd is geraakt met het overige legale vermogen van verdachte en dat dit geldbedrag zich in dat vermogen niet meer laat individualiseren. Hierdoor is het gehele vermogen van verdachte ‘besmet’ en kan al het geld dat in de jaren 2003 tot en met 2013 door verdachte vanaf de Luxemburgse bankrekeningen is opgenomen, worden aangemerkt als gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig. Dit betreft een bedrag van € 3.118.081,61. Daarbij geldt in het bijzonder dat er sprake is geweest van een structureel karakter van de vermenging, een substantieel bedrag dat met het overige, legale vermogen van verdachte vermengd is geraakt en dat een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat besmette vermogen pas na 2002 hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft derhalve geldbedragen omgezet en daarvan gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De volgende witwashandelingen kunnen verder nog worden onderscheiden:
(Laten) storten van bedragen op (Luxemburgse) bankrekeningen
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op de Luxemburgse bankrekeningen in de jaren 2003 tot en met 2006 in totaal € 1.645.280, - is bijgeschreven. Hierbij is sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke herkomst, vindplaats en rechthebbende van dat geld.
Beleggen in effecten / storten beleggersrekeningen
Het saldo op de beleggingsrekeningen fluctueerde in de jaren 2007 tot en met 2008 tussen respectievelijk € 111.538,87 en € 50.271,84 en € 2.392.199,30 en € 1.739.608,38. Hierbij is sprake geweest van omzetten en gebruikmaken van dat geld.
Omzetten giraal in chartaal geld
In de jaren 2003 tot en met 2013 is voor in totaal € 2.209.750, - van de Luxemburgse bankrekeningen van verdachte afgeschreven vanwege contante opnamen. Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard en herkomst van dat geld.
Vervoeren geld uit Luxemburg
Verdachte heeft op 22 februari 2013, 16 juli 2013 en 22 oktober 2013 voor in totaal €1.167.000, - contant geld opgenomen van zijn Luxemburgse bankrekeningen en naar Nederland vervoerd. Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst en verplaatsing van dat geld en het voorhanden hebben van dat geld.
Verstoppen contant geld in woning
Verdachte heeft € 750.000, - verstopt in een mechanisch ventilatiesysteem in zijn woning. Daarnaast werd nog € 35.165, - aangetroffen in onder meer een microscoopkastje. Kenmerkend voor het verzwijgen van inkomen en vermogen is dat men niet wil dat het geld zichtbaar is om zo te voorkomen dat hierover verantwoording dient te worden afgelegd. Het contant maken en daarop volgend gedurende vele jaren contant houden van het geld, dient tezamen te worden aangemerkt als verhullingshandeling. Door het geld onzichtbaar te houden – en daarmee niet traceerbaar voor overheidsinstanties waaronder de Belastingdienst – is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard en herkomst van dat geld en het voorhanden hebben van dat geld.
(Laten) storten geld op bankrekeningen kinderen en vriendin
Verdachte heeft in totaal € 333.790,84 laten storten op bankrekeningen die te naam waren gesteld van zijn kinderen en zijn vriendin. Daardoor is er sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, verplaatsing en rechthebbende van dat geld en het overdragen en voorhanden hebben van dat geld.
(Laten) overboeken geld van bankrekeningen kinderen en vriendin naar eigen bankrekening
Ten aanzien van dit verwijt geldt hetzelfde als ten aanzien van het verwijt van het (laten) storten van geld op bankrekeningen van de kinderen en vriendin van verdachte. Daarnaast wordt door het stapelen van girale overboekingen de ‘audit trail’ doorbroken, zodat eventuele achtervolgers op een dwaalspoor worden gebracht en wordt dus onder meer de werkelijke herkomst van het geld wordt verhuld.
Overboeken geld van en naar eigen bankrekeningen
Ten aanzien van dit verwijt geldt hetzelfde als ten aanzien van het verwijt van het (laten) overboeken van geld van de bankrekeningen van de kinderen en vriendin van verdachte en van zijn eigen bankrekening.
Geld aanwenden ten behoeve van zichzelf
In de jaren 2003 tot en met 2013 is in totaal € 908.331,61 van de Luxemburgse bankrekeningen afgeschreven vanwege creditcardbetalingen. Daardoor is sprake geweest van het verbergen en verhullen van de werkelijke herkomst en rechthebbende van dat geld en het voorhanden hebben, omzetten en gebruikmaken van dat geld.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
Onjuiste aangiften inkomstenbelasting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, nu verdachte dat feit heeft bekend.
4.3.2.
Gewoontewitwassen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
(Laten) storten van bedragen op (Luxemburgse) bankrekeningen
Het geld dat is gestort op de Luxemburgse bankrekeningen was ten tijde van de stortingen nog niet van misdrijf afkomstig. Pas daarna werd het deel dat had moeten worden afgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst ‘crimineel’. Het (laten) storten op de Luxemburgse bankrekening van verdachte kan dus niet worden gekwalificeerd als witwashandeling. Bovendien hebben nagenoeg alle stortingen zich voorgedaan voor de ten laste gelegde periode en de inwerkingtreding van het witwasdelict. Ook daarom kan dit deel van de tenlastelegging niet worden bewezen.
Beleggen in effecten / storten beleggersrekening
De Hoge Raad heeft meermalen in zijn witwasjurisprudentie aangegeven dat slechts tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het enkele ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf als kan worden afgeleid dat een verdachte tevens gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Als er sprake is van ‘overdragen’, ‘gebruik maken’ of ‘omzetten’ van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen, terwijl dat plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, dan moeten die gedragingen ook een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter hebben.
Door geld volledig transparant te storten van de ene naar de andere bankrekening, werd het vermogen van verdachte slechts van de ‘vestzak naar de broekzak’ verplaatst. Het overmaken van het geld naar de beleggersrekening van verdachte kan daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Omzetten giraal in chartaal geld
Door het geld chartaal op te nemen, heeft verdachte niet de werkelijke aard of herkomst van het geld getracht te verhullen. Ook hier is sprake van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en is dus geen sprake van ‘omzetten’, maar slechts van het voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf. De Hoge Raad heeft in de omgekeerde situatie geoordeeld dat met het storten van chartaal geld op een bankrekening geen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Ook deze handelingen van verdachte kunnen dus niet worden gekwalificeerd als witwassen.
Vervoeren geld uit Luxemburg
Ook hier is sprake van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dus slechts van het voorhanden hebben van geldbedragen uit eigen misdrijf. Er is geen sprake van een op verhulling gerichte handeling. De omstandigheid dat verdachte het geld in een bergruimte voor een reservewiel had gestopt, levert geen verhullend aspect op, nu de Hoge Raad meermaals heeft aangegeven dat het op ongebruikelijke plaatsen bewaren van voorwerpen onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van ‘verbergen’ of ‘verhullen’. Het verstoppen van het geld door verdachte zag niet op het verbergen of verhullen van de herkomst van het geldbedrag. Het is immers verre van ongebruikelijk om waardevolle spullen niet in het zicht te laten. Ook deze handelingen kunnen dus niet worden gekwalificeerd als witwassen.
Verstoppen contant geld in woning
De Hoge Raad heeft meermaals aangegeven dat het op ongebruikelijke plaatsen bewaren van voorwerpen onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van ‘verbergen’ of ‘verhullen’. Nu niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het geld heeft verstopt om de herkomst van het geldbedrag te verbergen of te verhullen, kan ook deze handeling niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Stortingen op eigen bankrekening
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat door geld deels in porties op een bankrekening te storten, geen sprake is van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. In het licht van de ‘vestzak-broekzak constructie’ is dus geen sprake van ‘omzetten’, maar slechts van het voorhanden hebben van voorwerpen uit eigen misdrijf.
Overboeken geld van bankrekeningen meerderjarige kinderen en vriendin
Het overboeken van geld naar een bankrekening van een andere persoon is een witwashandeling, mits dit geld uit eigen misdrijf betreft. De transacties aan de kinderen en vriendin van verdachte zijn echter niet voldaan uit het Luxemburgs vermogen, maar vanaf zijn Nederlandse bankrekening. Verdachte ontving als medisch specialist een riant salaris en na zijn pensionering een goed pensioen. Er is dus sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onaannemelijk aan te merken herkomst van het geld, zodat niet kan worden bewezen dat het overgemaakte geld van enig misdrijf afkomstig was.
Er is ook geen sprake van vermenging van vermogens, nu het bedrag dat verdachte aan de Belastingdienst had moeten afdragen nagenoeg volledig verstopt lag in zijn ventilatiesysteem en verder tot op de cent nauwkeurig kan worden geïndividualiseerd welk bedrag in de ten laste gelegde periode is ‘zwartgewassen’ en welk geld de status ‘legaal’ heeft behouden. De Hoge Raad heeft ten aanzien van vermenging van vermogens als uitgangspunt genomen dat pas als betalingen gedeeltelijk uit opbrengst van een misdrijf zijn gefinancierd en gedeeltelijk uit ander, legaal geld, kan worden gezegd dat die betalingen – mede – uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Overboeken geld van bankrekeningen minderjarige kinderen
Fiscaal gezien bestaat er geen onderscheid tussen de bankrekeningen van verdachte en zijn minderjarige kinderen. Voor deze overboekingen geldt dus ook dat er sprake was van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dat er dus geen sprake is van een witwashandeling.
Overboeken geld van en naar eigen bankrekeningen
Ook voor deze overboekingen geldt dat er sprake was van een ‘vestzak-broekzak constructie’ en dat er dus geen sprake is van een witwashandeling.
Geld aanwenden ten behoeve van zichzelf
Het merendeel van de consumptieve betalingen die verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 maart 2014 heeft gedaan, zijn niet gedaan door middel van contante betalingen of met de Luxemburgse creditcard. Deze betalingen zullen dus zijn gedaan uit zijn salaris dan wel pensioen, zodat niet kan worden bewezen dat de betalingen zijn verricht met geld afkomstig uit enig misdrijf.
In ieder geval kan niet worden bewezen dat de bestedingen op moeilijk traceerbare wijze zouden zijn geschied, omdat het contant of met creditcard betalen van facturen niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.
Fiscale nadeel
Enkel het ‘zwartgewassen’ bedrag aan ontdoken belasting kan worden gekwalificeerd als afkomstig uit enig misdrijf. Ongeacht de omvang van het fiscale nadeel, kan er in elk geval nooit meer zijn witgewassen dan verdachte op 10 juni 2002 aan verzwegen vermogen voorhanden had op zijn Luxemburgse bank- en beleggingsrekeningen. Omdat enkel de niet afgedragen inkomstenbelasting afkomstig kan zijn uit enig misdrijf, kan het belastingnadeel niet hoger zijn dan 60% van dat bedrag, te weten € 1.320.000, -. Dit zou echter het geval zijn als de schattingen en de extrapolaties van de belastinginspecteur juist zouden zijn en dat is niet het geval. De belastinginspecteur heeft echter de onbelaste koersstijgingen en beleggingen van verdachte buiten beschouwing gelaten en onterecht de gemiddelde uitgaven die verdachte heeft gedaan in de periode 2002 tot en met 2013 geëxtrapoleerd naar de periode van 1986 tot en met 2001. Gelet op de berekeningen van de verdachte kan er in de periode van 1986 tot en met 2001 maximaal € 87.177, - per jaar door verdachte zijn verdiend en is het maximale fiscale nadeel – en dus maximale bedrag dat verdachte kan hebben witgewassen – dus slechts € 871.770, -
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Onjuiste aangiften inkomstenbelasting
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de verdediging – op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014 telkens opzettelijk onjuist en onvolledig aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan door niet te vermelden dat hij inkomsten ontving op zijn Luxemburgse bankrekeningen uit hoofde van zijn Nederlandse werkzaamheden en dat hij uit dat vermogen rendement genoot (mede als gevolg van beleggingen). Hierdoor is een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting aangegeven.
4.4.2.
Gewoontewitwassen
De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagegebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 10 juni 2002 tot 10 juni 2014 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en overweegt daartoe het volgende.
Vermenging
De Hoge Raad heeft bepaald dat als een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer laat individualiseren, het geval zich kan voordoen dat het vermogen – en nadien elke betaling daaruit – wordt aangemerkt als (middellijk) gedeeltelijk van misdrijf afkomstig in de zin van de witwasbepalingen. [1] Daarbij heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat in situaties waarin het gaat om vermogen dat gedeeltelijk en/of middellijk van misdrijf afkomstig is, een onbegrensde wetstoepassing niet in alle gevallen strookt met de bedoeling van de wetgever en dat moet worden aangenomen dat bepaald gedrag onder omstandigheden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarbij kan in de beoordeling worden betrokken of sprake is van:
  • een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
  • een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
  • een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
  • een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
In dit geval staat vast dat verdachte een deel van dit geld had moeten afdragen aan de Belastingdienst, als hij in de jaren 1986 tot en met 2001 – en daarna – juiste aangiften inkomstenbelasting had ingediend. Dit deel is dus van misdrijf afkomstig. Thans laat zich – mede doordat verdachte dit geld heeft belegd en dus rendement heeft genoten alsmede omdat er geen bankgegevens zijn van voor 2002 – niet meer individualiseren welk deel van dit geld aan inkomstenbelasting had moeten worden afgedragen. In het kader van het witwassen heeft dit tot gevolg dat het gehele vermogen van verdachte, dat in december 2002 op zijn Luxemburgse bankrekeningen stond en in de jaren daarna (contant of middels creditcard) van die bankrekeningen is opgenomen, dient te worden aangemerkt als deels van misdrijf afkomstig: het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel had een aanzienlijke waarde en de vermenging van de van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen met het legale vermogen had geen incidenteel karakter. Immers vanaf 1986 is de vermenging opgetreden, tussen 1986 en 2002 hebben een groot aantal betalingen vanuit de farmaceutische industrie plaatsgevonden en voorts zijn wijzigingen in het vermogen opgetreden door de beleggingsportfolio van verdachte. De omstandigheid dat het fiscaal nadeel als gevolg van het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting mogelijk lager is dan het bedrag dat verdachte vanaf 2002 aan zijn Luxemburgse bankrekeningen heeft onttrokken, doet aan het voorgaande niet af.
(Laten) storten van bedragen op (Luxemburgse) bankrekeningen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (laten) storten van geldbedragen op de Luxemburgse bankrekeningen van verdachte en/of Fondation BION op zichzelf niet kan worden gekwalificeerd als een witwashandeling. Op het moment dat deze geldbedragen op deze bankrekeningen werden gestort, had dit geld nog geen criminele herkomst. Pas daarna – op het moment dat verdachte de ontvangst van deze geldbedragen niet opgaf in zijn aangiften inkomstenbelasting – kreeg het deel van dit geld dat verdachte aan de Belastingdienst had moeten afdragen een criminele herkomst. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
Beleggen in effecten / storten beleggingsrekening
De rechtbank is van oordeel dat het beleggen van de in Luxemburg ontvangen geldbedragen (door deze over te boeken naar een beleggingsrekening) evenmin kan worden gekwalificeerd als een witwashandeling.
De Hoge Raad heeft in zijn witwasjurisprudentie meermalen aangegeven dat slechts tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het enkele ‘verwerven’ of ‘voorhanden hebben’ van voorwerpen afkomstig uit eigen misdrijf, indien kan worden afgeleid dat de verdachte daarnaast tevens gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze regel heeft in beginsel geen betrekking op het ‘overdragen’, ‘gebruik maken van’ of ‘omzetten’ van dat voorwerp, tenzij dat plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft. [2]
In dit geval is deze uitzonderingssituatie aan de orde. Weliswaar heeft verdachte gebruik gemaakt van geldbedragen die afkomstig waren van enig misdrijf en die geldbedragen omgezet (in beleggingsproducten), maar naar het oordeel van de rechtbank kan met betrekking tot deze handelingen van verdachte niet worden gesteld dat zij (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geld. Het storten van geld van een rekening-courant op een beleggingsrekening of andersom kan niet worden aangemerkt als verbergen of verhullen. Deze geldbedragen zijn immers constant in Luxemburg – buiten het zicht van de Belastingdienst – gebleven en de criminele herkomst van deze geldbedragen zou ook evident zijn geweest als zicht was gekregen op deze beleggingsrekening of beleggingen. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
Overige ten laste gelegde witwashandelingen
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging, voor zover zij heeft betoogd dat ook ten aanzien van de overige ten laste gelegde witwashandelingen niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een verhullingshandeling. Hoewel van individuele handelingen, zoals het vervoeren van geldbedragen in een auto op de plek van het reservewiel of het bewaren van geldbedragen in de ruimte van een mechanisch ventilatiesysteem, niet noodzakelijk een verhullende werking uitgaat, kunnen deze handelingen in onderlinge samenhang bezien wel worden gekwalificeerd als witwassen. Verdachte heeft, nadat hij het geld contant – en dus buiten zijn Nederlandse bankrekeningen om – had opgenomen en naar Nederland had vervoerd, dit geld in zijn woning verborgen. Vervolgens heeft hij dit contante geld aan anderen, te weten zijn kinderen [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] en een vriendin [naam 3] , gegeven en hen daarmee giraal betalingen voor hem of aan hem laten doen. Door deze combinatie van handelingen heeft hij aan het zicht van de autoriteiten onttrokken dat hij betalingen deed met illegaal vermogen en/of gepoogd dat vermogen een legale titel te geven. Ook heeft hij een deel van het contant in Luxemburg opgenomen geld direct op zijn eigen bankrekeningen gestort.
Anders dan door de verdediging is betoogd, kan wel worden bewezen dat de geldbedragen die verdachte contant aan zijn kinderen en [naam 3] heeft gegeven ten minste deels afkomstig waren van zijn Luxemburgse bankrekeningen. Dit heeft verdachte immers zelf verklaard. Uit de verklaring van verdachte blijkt bovendien dat van het door hem gebruikte contante geld niet meer individualiseerbaar is, welk deel daarvan afkomstig is van zijn Luxemburgse bankrekeningen en welk deel van zijn Nederlandse bankrekeningen. Ook het contante vermogen dat verdachte vanaf 2002 in Nederland voorhanden heeft gehad, kan, als gevolg van vermenging, dus worden aangemerkt als gedeeltelijk van misdrijf afkomstig.
Anders dan door de officier van justitie betoogd, acht de rechtbank echter niet bewezen dat het gehele Nederlandse vermogen van verdachte door vermenging gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is geworden. Zoals hiervoor is overwogen, kan worden bewezen dat een deel van het criminele, contante vermogen van verdachte uiteindelijk – al dan niet via anderen – op zijn bankrekeningen terecht is gekomen. Nu uit het dossier blijkt hoeveel geld verdachte contant van de Luxemburgse bankrekeningen heeft opgenomen, hoeveel hij zelf op zijn bankrekening heeft gestort en hoeveel geld er in de ten laste gelegde periode door zijn kinderen en [naam 3] op zijn bankrekening is overgemaakt, is nog wel voldoende individualiseerbaar welk deel van (dat deel van) het vermogen van verdachte van misdrijf afkomstig is en welk deel een legale herkomst heeft.
Geld aanwenden ten behoeve van zichzelf
Hoewel bewezen kan worden dat verdachte (in ieder geval) [naam 2] en [naam 3] betalingen voor hem heeft laten doen, waarvoor hij het contant geld gaf, en zelf regelmatig contante uitgaven heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de zinsnede ‘op moeilijk traceerbare wijze’ op grond daarvan niet kan worden bewezen. Verdachte zal dus partieel worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.4vervatte bewijsoverwegingen het volgende bewezen
 Het onder
1ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 10 juni 2002 tot en met 10 juni 2014, in Amsterdam en in Luxemburg, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, telkens krachtens die gewoonte, (van) geldbedragen, tot een totaalbedrag van EUR 3.118.081,61
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen of verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en wie bovenomschreven voorwerpen voorhanden hebben gehad; en/of
voorhanden heeft gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
door toen en daar telkens opzettelijk,
girale geldbedragen om te zetten in chartale geldbedragen; en
chartale geldbedragen in een auto en op de plek waar het reservewiel wordt bewaard te vervoeren van het Groothertogdom Luxemburg naar Nederland; en
chartale geldbedragen te verstoppen in een mechanisch ventilatiesysteem in een woning gelegen aan de [adres] ; en
chartale geldbedragen te laten storten op Nederlandse rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] en [naam 1] en [naam 2] en [naam 4] en [naam 3] ; en
girale geldbedragen te (laten) overboeken van Nederlandse rekeningen die te naam waren gesteld van [naam 1] en [naam 2] en [naam 4] en [naam 3] naar Nederlandse rekeningen die te naam waren gesteld van [verdachte] met als omschrijving huur of bekend of lening of een omschrijving die aan beleggen te relateren is; en
girale en chartale geldbedragen aan te (laten) wenden ten behoeve van zichzelf, verdachte, en anderen;
terwijl hij, verdachte, wist dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
 Het onder
2ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 maart 2014, in Amsterdam, meermalen, als belastingplichtige in de zin van de wet inkomstenbelasting 2001, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2002; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2003; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2004; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2005; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012; en
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2013
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er telkens toe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die aangiften telkens
- een te laag bedrag aan Nederlands belastbaar inkomen werd aangegeven; en
- een te laag bedrag aan vermogen in een ander land dan Nederland werd aangegeven; en
- een te laag bedrag aan voordeel uit sparen en beleggen werd aangegeven; en daardoor
- een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd aangegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft zich jarenlang schuldig gemaakt aan belastingfraude. Daarmee heeft hij de Staat en daarmee tevens de samenleving als geheel een aanzienlijk financieel nadeel toegebracht. De omvang van de (niet verjaarde) fraude betreft een bedrag van bijna € 300.000, -.
Verdachte heeft door het schaamteloos doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting het voor belastingplichtigen gunstige en op vertrouwen gebaseerde belastingsysteem ondermijnd waardoor een correcte en rechtvaardige belastingheffing niet kon worden bewerkstelligd. Dit moet worden voorkomen, omdat in een dergelijke situatie loyale belastingplichtigen de dupe worden van het aangiftegedrag van belastingplichtigen wier fiscaal normbesef minder ontwikkeld is. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel gewoon aan hun verplichtingen voldoen.
Verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en alleen door het ingrijpen van de FIOD en het Openbaar Ministerie is het benadelingsbedrag niet nog hoger opgelopen.
Op initiatief van verdachte hebben er ondoorzichtige geldstromen plaatsgevonden via onder meer de bankrekeningen van zijn kinderen en zijn vriendin. Hoewel de berekening van het benadelingsbedrag over de verjaarde jaren 1986 tot en met 2001 wordt betwist, kan met enige mate van zekerheid worden gesteld dat verdachte ten minste € 1.200.000, - actief heeft witgewassen via een door hem goed doordachte en listige witwasconstructie. Witwassen verziekt de menselijke moraal, de economie en de samenleving en ondermijnt de economische en sociale omgeving. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen ook het plegen van andere misdrijven aantrekkelijk kan maken, zoals mogelijk corruptie en omkoping.
Gelet op de aard, ernst en omvang van de strafbare feiten kan niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een dergelijke gevangenisstraf is nodig om verdachte te doordringen van de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten.
De publieke opinie over fraude en frauderen is in de loop van de jaren aan verandering onderhevig geweest. Als er ooit sprake is geweest van een heimelijk gekoesterde bewondering, dan heeft dit plaatsgemaakt voor ergernis over het bereiken van persoonlijk gewin ten koste van degenen die op eerlijke wijze hun plichten tegenover de samenleving nakomen. Er is niets eerbaars aan frauderen.
Bij de bepaling van de hoogte van de strafeis is rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS en de richtlijn voor strafvordering witwassen. Daaruit blijkt dat op belastingfraude voor een bedrag van ongeveer € 300.000, - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden staat en op het witwassen van meer dan € 1.000.000, - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Daarnaast is rekening gehouden met de duur van de gedraging, de mate waarin verdachte voordeel heeft verkregen als gevolg van de strafbare feiten, de omstandigheid dat verdachte de strafbare feiten niet uit eigen beweging heeft beëindigd, de mate waarin het ontstane nadeel ongedaan is gemaakt, de rol van verdachte ten opzichte van zijn kinderen en zijn vriendin, de mate waarin verdachte medewerking heeft verleend aan het onderzoek – waarbij hij pas wilde verklaren na het zien van de stukken en ook heel veel vragen, bijvoorbeeld of er ook nog andere oncologen voordeel hebben genoten van de extramurale geldstromen, onbeantwoord heeft gelaten – het recidivegevaar – wat gering is als de in beslag genomen voorwerpen verbeurd worden verklaard – en de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ten slotte is in matigende zin rekening gehouden met de gevorderde verbeurd verklaring, aangezien dat ook een straf is.
8.2.
De strafmaatverweren van de verdediging
De verdediging heeft een aantal strafmaatverweren gevoerd op grond waarvan de op te leggen straf zou moeten worden gematigd, dan wel verdachte schuldig zou moeten worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende aangevoerd.
Voldoen belastingschulden
Verdachte heeft de opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2002 tot en met 2013 inclusief rente voldaan. Dat moet matigend werken op de strafmaat.
Coöperatieve houding
Verdachte heeft vanaf het moment dat de FIOD zijn woning doorzocht, al zijn medewerking verleend. Hij heeft zelfs het door hem aangewezen ventilatiekanaal opengeschroefd. De vaststelling van het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting kon ook plaatsvinden omdat verdachte volledig openheid van zaken heeft gegeven en onverplicht alle relevante bescheiden van zijn bank- en effectenrekening in Luxemburg heeft verstrekt. Dit moet een matigend effect hebben bij de strafoplegging.
Nadeel witwassen
Bij de berekening van het nadeel in deze zaak, moet het nadeel ten gevolge van het witwassen niet naast het overlappende nadeel uit het fiscale misdrijf meegenomen worden.
Uit antwoord van de Staatssecretaris van Justitie (mede namens de Staatssecretaris van Financiën) blijkt dat bij louter fiscale fraude niet strafrechtelijk zal worden vervolgd voor witwassen als gebruik is gemaakt van de inkeerregeling. Hoewel verdachte niet kwalificeert als een tijdige inkeerder, is wel evident dat hij vrijwillig alle relevante bankstukken, inlichtingen, gegevens en aanwijzingen heeft verstrekt aan de Belastingdienst en de officier van justitie. Indien wordt bedacht dat naar aanleiding van het beleid om na inkeer witwassen niet aan te pakken, de Nederlandse fiscus op grote schaal ‘witwast’, past het niet om verdachte hiervoor wel zwaar te straffen.
Ten slotte moet, gelet op het Europese arrest Camilleri, een wettelijke bepaling niet alleen duidelijk zijn, maar ook toegankelijk en voorzienbaar. Dit geldt zowel voor de definitie van het strafbare feit als de straf die daarop is gesteld. Het ontbreken van deze voorzienbaarheid is de laatste reden om niet aanvullend op de strafoplegging voor de fiscale misdrijven ook een straf op te leggen voor het ten laste gelegde witwassen.
Mocht ook tot strafoplegging van witwassen worden gekomen, dan dient te worden meegenomen dat het bedrag dat verdachte op 10 juni 2002 onder zich had en dat kan worden bestempeld als uit enig misdrijf afkomstig maximaal € 871.770. – is geweest.
Strafoplegging fiscaal misdrijf boete 50%
Gezien de omstandigheden van deze zaak, zou een boete aan verdachte moeten worden opgelegd. In dat geval moet rekening worden gehouden met het voor zwartspaarders geldende boetebeleid, waarbij aan belastingplichtigen die – nadat zij tegen de lamp zijn gelopen – volledige openheid van zaken geven, slechts een boete van 50% van het maximale boetebedrag wordt opgelegd. Hoewel dit boetebeleid bestemd is voor het geval de onderhavige vergrijpen bestuursrechtelijk zouden zijn afgedaan, is dit beleid te beschouwen als het bestuursrechtelijke sequeel van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht, waarin als grond voor strafvermindering het afleggen van een verklaring die een belangrijke bijdrage vormt voor de opsporing of vervolging van misdrijven wordt genoemd.
Impact strafrechtelijke vervolging / te late inkeer / leeftijd verdachte
Deze zaak betreft in de kern slechts een te late inkeerzaak. Het was dan ook een zeer onprettige verrassing dat verdachte op de voorpagina van de Telegraaf als ‘graaiende dokter’ werd gepresenteerd, waarbij werd verwezen naar een paginagrote en stemming makende publicatie. De journaliste die de verdediging benaderde, gaf aan van het Openbaar Ministerie alle ins en outs van de zaak, inclusief de volledige personalia van verdachte, te hebben ontvangen. Door de door het Openbaar Ministerie ingezette mediahype is dus publiekelijk karaktermoord gepleegd. Omdat het Openbaar Ministerie hier actief aan heeft bijgedragen, dient deze zaak te worden afgedaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, althans dient deze actie sterk matigend op een op te leggen straf te werken.
Er is vanuit maatschappelijk perspectief ook geen enkele noodzaak om verdachte te bestraffen door middel van het opleggen van een gevangenisstraf. Als de overheid inkeerders immers nagenoeg straffeloos schoon schip laat maken, bestaat er vanuit de samenleving kennelijk geen behoefte om inkeerders anders te bestraffen dan in de portemonnee.
Het achterliggende doel van het door het Openbaar Ministerie met veel bombarie in de media presenteren van deze zaak is een politieke. Daardoor worden niet ingekeerde Nederlanders bang gemaakt. Hoewel dat doel wel begrijpelijk is, neemt dat niet weg dat deze zaak al maanden geleden buitengerechtelijk had kunnen zijn afgedaan. Dit zou de lichamelijke en geestelijke gezondheid van verdachte aanzienlijk beter hebben gedaan. Gezien alle strafmatigende aspecten in deze zaak, was er alle reden om te spreken van een uitzonderingsgeval en de zaak administratiefrechtelijk, door middel van oplegging van een vergrijpboete, af te doen. Er moet alsnog conform die afdoeningsmogelijkheid worden geoordeeld en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Zeker nu het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf ertoe zou leiden dat de laatste vitale levensjaren van de bijna 70 jarige verdachte zullen worden ontnomen. Dat zou een disproportionele straf zijn voor een verder keurige en coöperatieve verlate inkeerder.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan gelet op de ernst van de bewezen feiten, de persoon van verdachte en in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich vanaf 1986 tot en met 2013 schuldig gemaakt aan belastingfraude door op geen enkel moment in zijn aangiften inkomstenbelasting op te geven dat hij in Luxemburg inkomsten genoot of had genoten uit Nederlandse werkzaamheden en als gevolg daarvan vermogen bezat in Luxemburg. Verdachte heeft welbewust gekozen om te (blijven) frauderen, zelfs na het invoeren van de inkeerregeling. Hij heeft hierbij puur uit financieel gewin gehandeld, omdat hij geen belasting wilde afdragen over zijn ‘appeltje voor de dorst’. Dit is zeer kwalijk, temeer nu verdachte in Nederland ook al een royaal inkomen genoot. Hoewel op grond van het dossier niet precies kan worden bewezen hoe hoog het belastingnadeel als gevolg van het handelen van verdachte is geweest, is aannemelijk dat dit ten minste € 1.000.000, - bedraagt. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte – een hoog opgeleide man – wel gebruik heeft willen maken van de inkeerregeling, maar dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij als digibeet niet kon achterhalen hoe die inkeerregeling precies werkte. De rechtbank acht het bovendien zeer kwalijk dat verdachte kennelijk altijd heeft gedacht dat hij zich ‘slechts’ schuldig maakte aan een fiscaal delict en dat hij, als hij ontdekt zou worden, wel met de belastinginspecteur zou praten en een boete zou betalen, zoals hij zelf heeft verklaard.
Door deze handelwijze heeft verdachte het vertrouwen dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. Tevens heeft hij door zijn handelen financieel nadeel toegebracht aan de Staat der Nederlanden. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Verdachte heeft daarnaast zijn door belastingontduiking verkregen vermogen witgewassen. Witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen. Verdachte heeft bovendien zijn eigen kinderen en een vriendin, die tegen hem opkeek en hem vertrouwde, betrokken bij zijn criminele handelen, door zijn vermogen via hen wit te wassen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank merkt evenwel op dat verdachte feitelijk vanaf 1986 jaarlijks recidiveerde door telkens opnieuw een onjuiste aangifte inkomstenbelasting te doen en ondanks meerdere mogelijkheden daartoe nooit vrijwillig is ingekeerd. Het is louter aan het ingrijpen van de FIOD en het Openbaar Ministerie te danken dat het frauduleuze handelen van verdachte is beëindigd. De rechtbank zal echter in strafmatigende zin rekening houden met de coöperatieve houding van verdachte na de doorzoeking op 10 juni 2014. Verdachte heeft toen vrijwillig een groot aantal documenten met betrekking tot zijn Luxemburgse bankrekeningen ter beschikking gesteld en daarmee een aanzienlijk deel van het in het dossier aanwezige bewijs tegen zichzelf aangeleverd.
Anders dan door de verdediging betoogd, zal de rechtbank de media-aandacht voor de zaak tegen verdachte niet strafmatigend meewegen. De media-aandacht die aan deze zaak is gegeven, is naar het oordeel van de rechtbank inherent aan de verantwoordelijke, voorbeeldfunctie die de verdachte heeft bekleed, zeker gelet op het kwalijke karakter van het bewezenverklaarde feit. Ook de omstandigheid dat uit het dossier zou zijn gelekt naar de media, werkt niet strafmatigend, nu niet kan worden vastgesteld door wie is gelekt. Ten slotte heeft ook de omstandigheid dat er beslagen liggen op (een groot deel van) het vermogen van verdachte, geen strafmatigend effect, nu dat een direct en logisch gevolg is van het frauduleuze handelen van verdachte en hij dat dus aan zichzelf te wijten heeft.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat verdachte volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek in zijn zaak, bestaat er aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, maar desondanks is de rechtbank van oordeel dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het langdurige frauduleuze handelen van verdachte. De omstandigheid dat verdachte al op leeftijd is, doet hier niet aan af, nu nergens uit blijkt dat verdachte fysiek (of om een andere reden) niet in staat zou zijn een gevangenisstraf te ondergaan.

9.Beslag

9.1.
De omvang van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een geldbedrag van € 785.165, -;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de ABN-AMRO bank ten name van verdachte met als saldo € 1.328,20;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de BINCK bank ten name van verdachte met als saldo € 16.939,29;
  • een bankrekening (aandelenportefeuille) bij de BINCK bank ten name van verdachte met als saldo € 983.082,80;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de Rabobank ten name van verdachte met als saldo € 86,28;
  • een woning gelegen aan de [adres] ;
  • een woning gelegen aan de [adres] ;
  • een woning gelegen aan de [adres] .
Op deze voorwerpen rust daarnaast ook conservatoir beslag.
9.2.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard omdat
de voorwerpen toebehoren aan verdachte en geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting en witwassen zijn verkregen;
het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het strafbare feit witwassen is begaan;
het voorwerpen zijn met behulp van welke het strafbare feit witwassen is begaan.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen moet worden afgewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er kan niet worden vastgesteld dat de in beslag genomen goederen geheel of in grote mate uit de baten van gepleegde strafbare feiten zijn verkregen. Deze vermogensbestanddelen kunnen evengoed afkomstig zijn uit het legale salaris of pensioen van verdachte.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen is overwogen in rubriek 4.4.2, te weten dat de rechtbank niet bewezen acht dat het gehele Nederlandse vermogen van verdachte door vermenging gedeeltelijk van misdrijf afkomstig is geworden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde misdrijven afkomstig zijn, noch dat kan worden gesteld dat met betrekking tot de voorwerpen het witwassen is begaan of het witwassen is begaan met behulp van die voorwerpen.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van de voorwerpen dus af en zal de teruggave van die goederen aan verdachte gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1bewezen verklaarde:
Gewoontewitwassen.
Ten aanzien van het onder2bewezen verklaarde:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
 Gelast de teruggave aan
verdachtevan:
  • een geldbedrag van € 785.165, -;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de ABN-AMRO bank ten name van verdachte met als saldo € 1.328,20;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de BINCK bank ten name van verdachte met als saldo € 16.939,29;
  • een bankrekening (aandelenportefeuille) bij de BINCK bank ten name van verdachte met als saldo € 983.082,80;
  • een bankrekening ( [rekeningnummer] ) bij de Rabobank ten name van verdachte met als saldo € 86,28;
  • een woning gelegen aan de [adres] ;
  • een woning gelegen aan de [adres] ;
  • een woning gelegen aan de [adres] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J. Knol en A.B.M. Wijnveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2015.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578.
2.Hoge Raad 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714.