ECLI:NL:RBAMS:2015:8189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
13/730084-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris inzake de status van de getuige Q5 in de strafzaak Vandros

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die op 17 september 2015 heeft besloten dat de identiteit van getuige Q5 verborgen moet blijven. Appellant is betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek genaamd Vandros, waarin hij wordt vervolgd voor meerdere levensdelicten en deelname aan een criminele organisatie. De rechter-commissaris had eerder op 18 maart 2015 de vordering van de officier van justitie om Q5 als getuige te horen toegewezen, en op 7 september 2015 is Q5 gehoord. Gezien de status van Q5 als bedreigde getuige in het onderzoek Passage, heeft de rechter-commissaris besloten dat deze status ook in de zaak Vandros van toepassing is.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechter-commissaris niet voldoende heeft getoetst aan de criteria van artikel 226a Sv, en dat er geen actuele bedreiging voor Q5 zou zijn. De verdediging stelt dat de omstandigheden rondom de verdachten in het onderzoek Passage zijn veranderd, en dat Q5 nu niets meer te vrezen heeft. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verwevenheid tussen de onderzoeken Passage en Vandros betekent dat de status van bedreigde getuige voor Q5 moet blijven bestaan.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is van oordeel dat de rechter-commissaris terecht heeft besloten dat Q5 als anonieme bedreigde getuige moet worden behandeld. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat Q5 zich nog steeds bedreigd kan achten, en dat de beslissing van de rechter-commissaris voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hoger beroep van appellant wordt dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/730084-14
BESCHIKKING
Op het hoger beroep tegen de beschikking ex artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam van 17 september 2015 in de strafzaak tegen:
[appellant], hierna: appellant,
geboren te [geboortegegevens] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [adres] .

1.Procesgang

1.1.
Appellant wordt in een strafrechtelijk onderzoek genaamd Vandros door het Openbaar Ministerie vervolgd terzake van – kort gezegd – betrokkenheid bij meerdere levensdelicten en deelname aan een criminele organisatie.
1.2.
Op de voet van artikel 181 Sv heeft de officier van justitie op 4 maart 2015 bij de rechter-commissaris een vordering ingediend, inhoudende het verrichten van onderzoekshandelingen, waaronder het horen als getuige van een persoon, aangeduid als Q5.
1.3.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 18 maart 2015 de vordering ter zake het horen van Q5 als getuige op nader te bepalen wijze toegewezen.
1.4.
Bij email van 22 juli 2015 heeft de rechter-commissaris aangekondigd dat zij, gelet op de in het onderzoek Passage aan Q5 verleende status als bedreigde getuige, voornemens is om ambtshalve aan Q5 ook in onderhavige strafzaak deze status te verlenen. De rechter-commissaris heeft appellant en de officier van justitie gevraagd of zij hieromtrent gehoord willen worden.
1.5.
De rechter-commissaris heeft op 7 september 2015 de raadsman van appellant en de officier van justitie gehoord.
1.6.
De rechter-commissaris heeft tussen 7 september 2015 en 17 september 2015 de getuige Q5 gehoord.
1.7.
Bij beschikking van 17 september 2015 heeft de rechter-commissaris bevolen dat ter gelegenheid van het verhoor van Q5 diens identiteit verborgen zal worden gehouden.
1.8.
Appellant heeft op 30 september 2015 hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking.
1.9.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de beschikking van 28 december 2009 van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam met betrekking tot het verborgen houden van de identiteit van Q5 in het onderzoek Passage;
- de vordering ex artikel 181 Sv van de officier van justitie, hiervoor onder 1.2 aangehaald;
- de beschikking van 18 maart 2015 van de rechter-commissaris, hiervoor onder 1.3 aangehaald;
- de email van de rechter-commissaris van 22 juli 2015, zie onder 1.4;
- de email van de raadsman van appellant van 12 augustus 2015, inhoudende het standpunt van de verdediging omtrent dit voornemen;
- de email van de officier van justitie van 19 augustus 2015, inhoudende haar standpunt omtrent dit voornemen;
- een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van het verhoor op 7 september 2015;
- de pleitaantekeningen van mr. A.A. Franken, overgelegd bij het verhoor op 7 september 2015;
- een email van de waarnemend rechter-commissaris van 27 oktober 2015, inhoudende de mededeling dat van het door de rechter-commissaris afgenomen getuigenverhoor van Q5 (aangehaald onder 1.6) geen proces-verbaal is opgemaakt;
- de pleitaantekeningen van mr. A.A. Franken, overgelegd in raadkamer van 28 oktober 2015;
- het proces-verbaal, inhoudende het procesdossier (pag. 1 t/m 28) in het onderzoek Vandros;
- de verhoren door de rechter-commissaris van Q5, afgelegd tussen 4 april 2010 en 21 mei 2010 in het onderzoek Passage.
1.10.
De rechtbank heeft op 28 oktober 2015 mr. A.A. Franken namens appellant en de officier van justitie mr. S. Tammes in raadkamer gehoord. Appellant en Q5 hebben afstand gedaan van hun recht in raadkamer te verschijnen.

2.De gronden van de beslissing

De rechter-commissaris heeft Q5 de status van bedreigde getuige toegekend in het onderzoek Vandros en daarbij overwogen dat de getuige in het onderzoek Passage de status van bedreigde getuige heeft gekregen en dat het onderzoek Passage nog niet is afgerond. Gelet op de wetsgeschiedenis van de regelgeving rond de getuigenbescherming blijft de getuige die status in het Passage-onderzoek gedurende de gehele strafprocedure behouden. Alleen al om deze reden zal de identiteit van Q5 verborgen moeten blijven, ook in onderhavige strafprocedure. Daarnaast bestaat er sterke verwevenheid tussen de onderzoeken Passage en Vandros en betreffen de door Q5 in Passage afgelegde verklaringen, die nu door het Openbaar Ministerie in het onderzoek Vandros zijn ingebracht, verdachten in het onderzoek Passage als ook appellant.

3.Standpunt appellant

De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de beslissing van 17 september jongstleden niet blijkt dat de rechter-commissaris heeft getoetst aan de hand van het in artikel 226a, lid 1 onder a Sv geformuleerde criterium. Uit de beslissing blijkt niet dat er actuele informatie beschikbaar is geweest, ook niet van de getuige zelf, op grond waarvan de getuige zich nog zodanig bedreigd kan achten, dat er moet worden gevreesd voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van deze getuige of een andere persoon.
Er is sinds de in het onderzoek Passage genomen beslissing van 28 december 2009, waarbij aan Q5 in dat onderzoek de status van bedreigde anonieme getuige is verleend, wel een en ander veranderd. Aan twee van de vijf verdachten is de status kroongetuige verleend, één verdachte is overleden en appellant zit gedetineerd in de extra beveiligde inrichting te Vught, waardoor Q5 van hen niets (meer) te vrezen heeft. Het kan niet zo zijn dat de reputatie van appellant doorslaggevend is geweest voor de beslissing van de rechter-commissaris. De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechter-commissaris niet het juiste toetsingscriterium heeft aangehouden en verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

4.Standpunt Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer primair op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris onderhavige beslissing niet had mogen nemen omdat er geen vordering ex artikel 226a Sv was ingediend. De getuige Q5 heeft in het onderzoek Passage de status van bedreigde anonieme getuige toegekend gekregen De feiten en de personen over wie de getuige verklaart, zijn in het onderzoek Passage en Vandros dezelfde. Dit brengt met zich dat Q5 de status van bedreigde getuige blijft houden. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht het hoger beroep ongegrond te verklaren. Het is, gezien de verwevenheid van de onderzoeken Passage en Vandros, feitelijk onmogelijk de verklaring van Q5 in het onderzoek Vandros los te zien van de verklaring van Q5 in het onderzoek Passage. Dat sprake is van tijdsverloop tussen beide onderzoeken en dat appellant in Passage geen verdachte was, doet aan de verwevenheid van beide onderzoeken niet af.
Het betoog van de raadsman dat Q5 thans niets meer te vrezen acht de officier van justitie niet geloofwaardig. Appellant zit niet zonder reden gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Vught”; appellant wordt vervolgd ter zake van levensdelicten feiten en er gaat een reële dreiging van hem uit. De vrees is niet, zoals de raadsman doet voorkomen, gebaseerd op beeldvorming.

5.Oordeel van de rechtbank

5.1.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de rechter-commissaris een beslissing heeft moeten nemen over de status van de getuige Q5. De officier van justitie heeft zelf gevorderd dat Q5 in het onderzoek Vandros wordt gehoord, zodat de rechter-commissaris een beslissing moest nemen over het horen van Q5 in dat onderzoek. De rechter-commissaris ontkwam er daarbij niet aan om, na toewijzing van de vordering, binnen dit onderzoek over de wijze van verhoor van de getuige een beslissing te nemen. De rechter-commissaris had op 28 december 2009 weliswaar beslist dat Q5 de status van bedreigde anonieme getuige kreeg, maar niet in de strafzaak tegen appellant.
5.2.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de rechter-commissaris terecht tot het oordeel is gekomen dat bij het verhoor van Q5 diens identiteit verborgen wordt gehouden.
5.3.
Er moet sprake zijn van een bedreiging jegens de getuige of mensen in zijn of haar naaste omgeving. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten (getuigenbescherming) blijkt dat de bedreiging niet noodzakelijk uit concrete handelingen of uitingen van de verdachte hoeft te bestaan, doch dat onder omstandigheden ook kan worden uitgegaan van de persoonlijkheid of reputatie van de verdachte of het criminele milieu waarin de verdachte zich bevindt. Het is zelfs denkbaar dat bedreigingen, waaraan de verdachte part noch deel heeft en waarvoor hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt, zullen leiden tot het garanderen van de anonimiteit van getuigen.
5.4.
De getuige Q5 heeft binnen het onderzoek Passage de status van anoniem bedreigde getuige gekregen wegens een voor deze getuige bestaande bedreigende situatie. Deze status is onherroepelijk. Niet in geding is dat Q5 deze status gedurende dat gehele strafproces behoudt.
De onderzoeken Passage en Vandros zijn met name op het gebied van de feiten waarover en de personen over wie Q5 heeft verklaard zodanig met elkaar verweven, dat eenzelfde statusverlening aan Q5 in het onderzoek Vandros voor de hand ligt.
Dit zou anders kunnen liggen indien er aanleiding is te twijfelen aan het voortbestaan van de bedreigende situatie.
Wat de raadsman over de actuele situatie heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding daaraan te twijfelen. De rechtbank wijst hierbij erop dat appellant niet alleen van het plegen van meerdere levensdelicten wordt verdacht, maar ook van het deel uitmaken van een criminele organisatie die tot doel had het plegen van moorden. Ook verdachten in het Passage-onderzoek zouden deel hebben uitgemaakt van deze criminele organisatie. Die criminele organisatie zou overigens meer leden omvatten dan de door de raadsman genoemde personen. Tegen die achtergrond is uit wat de raadsman heeft aangevoerd over de door hem genoemde personen niet af te leiden dat er geen actuele dreiging meer bestaat.
De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding te twijfelen aan het bestaan van een actuele dreiging. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de rechter-commissaris in haar beschikking heeft vermeld dat zij Q5 heeft gehoord en dat zij zich in het kader van de onderhavige beoordeling van de actuele situatie heeft vergewist, waarna zij tot haar besluit is gekomen. Ook heeft Q5 tegenover de rechter-commissaris bevestigd wegens de bedreiging zonder de status van bedreigde getuige geen verklaring te willen afleggen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat Q5 zich ook thans nog zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid van Q5 moet worden gevreesd. Daaruit vloeit voort dat Q5 ook in de strafzaak tegen appellant de status van anonieme bedreigde getuige dient te krijgen.
5.5.
Op grond van het hiervoor overwogene voldoet de beschikking aldus aan de in artikel 226a lid 1 sub a en b Sv neergelegde voorwaarden en is het bevel terecht gegeven.
5.6.
De rechtbank zal het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris dan ook ongegrond verklaren.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 23 november 2015 door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. W.A.J.P. van den Reek en P.B. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier.