ECLI:NL:RBAMS:2015:789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
AMS 14-8191
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake alcoholslotprogramma en ongeldig verklaring rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard had gekregen en een alcoholslotprogramma opgelegd kreeg, verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de behandeling van zijn bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was dat rechtvaardigde dat het besluit werd geschorst. De voorzieningenrechter benadrukte dat de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, moest worden afgewacht, vooral omdat er een richtinggevende uitspraak over de vraag of de opgelegde maatregel een 'criminal charge' is, werd verwacht. Verzoeker had aangevoerd dat de maatregel in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, en dat hij door de maatregel in zijn dagelijkse leven ernstig werd beperkt. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat verzoeker, ondanks de gevolgen van de maatregel, niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was dat de schorsing van het besluit rechtvaardigde. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/8191

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2015 in de zaak tussen

[naam verzoeker], te Amsterdam, verzoeker,

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard en hem een alcoholslotprogramma (asp) opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van het bezwaar tegen dat besluit. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. Hij betoogt in dat verband – kort weergegeven – onder meer dat handhaving van de aan hem opgelegde maatregel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In dit licht wijst hij op de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu van 10 oktober 2014 aan de Tweede Kamer, waarin is vermeld dat verweerder heeft besloten het opleggen van het asp voorlopig aan te houden. Ook voert verzoeker aan dat de aan hem opgelegde maatregel is aan te merken als een maatregel gebaseerd op een
criminal chargeals bedoeld in (onder andere) artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu terzake van het rijden onder invloed reeds een strafbeschikking is uitgevaardigd welke hij heeft aanvaard, is het nemen en handhaven van de maatregel in strijd met het
ne-bis-in-idem-beginsel. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel en heeft verweerder de Wegenverkeerswet verkeerd geïnterpreteerd.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat ten aanzien van de opgelegde maatregel van het intrekken van het rijbewijs en de verplichting om deel te nemen aan een asp voor bestuurders van personenauto’s als verzoeker nu niet vaststaat dat de opgelegde maatregel moet worden beschouwd als een
criminal charge.Van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt binnen enkele weken een richtingbepalende uitspraak hieromtrent verwacht, zo heeft verweerder ter zitting bevestigd. Verweerder heeft ter zitting ook meegedeeld met de beslissing op het bezwaar van verzoeker te wachten totdat de Afdeling in deze meer duidelijkheid heeft geschapen. Verzoeker heeft zijnerzijds aangegeven geen gebruik te hebben gemaakt of gebruik te willen maken van de Wet Dwangsom niet tijdig beslissen omdat hij vreest dat bij de huidige stand van zaken in de jurisprudentie verweerder op het bezwaar voor verzoeker in negatieve zin zal beslissen.
4. Bij deze stand van zaken is ook de voorzieningenrechter van oordeel dat de uitspraak van de hoogste bestuursrechter moet worden afgewacht, ten aanzien van de vraag of de door verweerder oplegde maatregel bestaande uit de intrekking van het rijbewijs en de verplichting om deel ten nemen aan een asp in rechte stand kan houden. De omstandigheid dat verweerder gelet op de brief van de minister aan de Tweede Kamer sinds september 2014 voor nieuwe gevallen deze maatregel niet meer oplegt, maakt niet dat op voorhand gezegd moet worden dat in verzoekers zaak het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Ook aan de door verzoeker aangehaald conclusie van de advocaat-generaal van het parket bij de Hoge Raad der Nederlanden van 20 januari 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:8) wordt in dit verband geen doorslaggevende betekenis toegekend, nu de Afdeling in dit soort zaken als hoogste instantie is aangemerkt door de wetgever. Nu niet vaststaat of de maatregel een
criminal chargein de zin van artikel 6 van het EVRM is en verzoeker ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij geen prijs stelt op het wachten op de uitspraak van de Afdeling, zal de voorzieningenrechter voor de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening nader dienen te bepalen of verzoekers belangen zodanig spoedeisend zijn dat die zwaarder wegen dan het belang van verweerder.
5. Verweerders belang is gelegen in het handhaven van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter dicht dat algemeen belang groot gewicht toe. Verzoeker heeft in het verzoekschrift en ter zitting toegelicht dat hem door de maatregel feitelijk de mogelijkheid wordt ontnomen om in zijn onderhoud en dat van zijn familie te voorzien. Daarnaast heeft verzoeker altijd graag motor gereden, kan verzoeker zonder rijbewijs niet meer op vakantie met zijn gezin en kan hij zijn dochter niet brengen en halen naar een wekelijkse zwemactiviteit. Ook kan verzoeker zijn bijna zeventienjarige zoon zonder geldig rijbewijs niet helpen om in aanmerking te komen voor begeleid autorijden en kan hij de mantelzorgtaken ten behoeve van zijn ouders, schoonouders, ex-schoondochter en buren niet vervullen. Ook zou verzoeker beperkt worden in zijn mogelijkheden erop uit te trekken met zijn toekomstige kleindochter. Voorts stelt verzoeker dat zijn gezondheid te wensen overlaat waardoor hem een laatste stukje levensvreugde wordt ontnomen op basis van een eenmalige stomme fout.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt onder de voornoemde omstandigheden een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de behandeling van het bezwaar. Allereerst is van belang op te merken dat verzoeker op 11 februari 2014 met een motorvoertuig aan het verkeer heeft deelgenomen, terwijl hij onder invloed van alcohol was, waarmee hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht. De maatregel strekt ertoe herhaling van dit gevaar door verzoeker te voorkomen. Daarnaast heeft verzoeker zich kennelijk nu bijna een jaar zonder rijbewijs weten te redden met onder andere alternatieve vervoersmethoden, waardoor niet in valt te zien waarom schorsing van de maatregel op dit moment aan de orde is. Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij werkloos is en weliswaar binnenkort gaat deelnemen aan een re-integratieprogramma, maar verzoeker heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat hij in verband daarmee op korte termijn is aangewezen op zijn rijbewijs. Voorts heeft verzoeker ter zitting bevestigd dat zijn vrouw ondanks haar epileptische aandoening de beschikking heeft over een rijbewijs, zodat het gezin van verzoeker voor privévervoer per auto niet geheel op hem is aangewezen. Ten slotte geeft verzoekers beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 14 november 2014 (ECLI:NL:RBLIM:2014:9865) geen aanleiding voor een ander oordeel, nu blijkens die uitspraak de toewijzing van het verzoek in overwegende mate gelegen was in het negeren van verweerder van de oproep van de voorzieningenrechter ter zitting te verschijnen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.
de griffier
de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.